• No results found

Deze aanvullende beslissing op bezwaar gaat in op de resterende onderdelen van de bezwaren van UPC Nederland B.V. (hierna: UPC) en KPN Mobile The Netherlands B.V.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Deze aanvullende beslissing op bezwaar gaat in op de resterende onderdelen van de bezwaren van UPC Nederland B.V. (hierna: UPC) en KPN Mobile The Netherlands B.V. "

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ons kenmerk: OPTA/JUZ/2003/204687 Zaaknummer: JB03008 en JB03010

Besluit van het College van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit op grond van artikel 6.3 van de Telecommunicatiewet inhoudende een aanvullende beslissing op bezwaar in het geschil tussen UPC en KPN Mobile en KPN Telecom inzake directe interconnectie en transitvergoeding.

1 Samenvatting

Deze aanvullende beslissing op bezwaar gaat in op de resterende onderdelen van de bezwaren van UPC Nederland B.V. (hierna: UPC) en KPN Mobile The Netherlands B.V.

(hierna: KPN Mobile) tegen het besluit dat het college in het geschil tussen enerzijds UPC en anderzijds KPN Telecom en KPN Mobile heeft genomen. Ten eerste wordt de stelling van UPC dat het transittarief van KPN Telecom op kosten georiënteerd moet worden afgewezen. Hiervoor wordt verwezen naar de beslissing op de bezwaren terzake van de beoordeling van het kostentoerekeningssysteem van KPN. Ten tweede is onderzocht of het aanbod voor directe interconnectie van KPN Mobile redelijk is. De conclusie is dat het aanbod van KPN Mobile enkele onredelijke elementen in de tarifering bevat. Deels worden kosten doorberekend voor zaken waar UPC geen gebruik van kan maken. Ook is de toerekening van kosten aan UPC gebaseerd op een verwacht aantal van zes afnemers. Dit staat volkomen los van het door UPC afgenomen deel van de capaciteit van de faciliteiten. Daarom is het college tot het oordeel gekomen dat op deze punten regels gesteld moeten worden ten aanzien van dit aanbod. De vergoeding van eventuele meerkosten van UPC blijft als regel gehandhaafd. Het college ziet echter wel aanleiding de

berekeningswijze enigszins aan te passen. Met deze beslissing beoogt het college de ontwikkeling van efficiënte interoperabiliteit te bevorderen.

2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft op 12 december 2002 een besluit genomen in het geschil (kenmerk

OPTA/IBT/2002/204232, hierna: het bestreden besluit). De eerste beslissing op bezwaar is genomen op 13 juni 2003 (kenmerk OPTA/JUZ/2003/201965). Voor het verloop van de procedure voorafgaande aan de eerste beslissing op bezwaar verwijst het college naar dat besluit.

Ten behoeve van het nader onderzoek heeft het college bij brief van 24 september 2003 nadere vragen aan KPN Mobile en aan UPC gesteld. UPC heeft deze vragen bij brief van 10 oktober 2003 beantwoord.

KPN Mobile heeft dit bij brief van 30 oktober 2003 gedaan. Op 29 oktober 2003 hebben medewerkers van het college onderzoek op locatie gedaan bij interconnectiepunten van KPN Mobile. Ten slotte heeft op 13 november 2003 het college een tweede hoorzitting gehouden.

3 FEITEN

UPC (in de persoon van haar rechtsvoorgangers) en KPN Telecom hebben overeenkomsten gesloten inzake

interconnectie. Op basis van de overeenkomsten wordt het verkeer van UPC via het vaste netwerk van KPN

(2)

Besluit

Telecom naar het mobiele netwerk van KPN Mobile geleid om daar te worden afgeleverd bij een eindgebruiker.

KPN Mobile heeft op 9 januari 2003 onder protest, met verwijzing naar het bestreden besluit, een aanbod gedaan aan UPC om te komen tot een overeenkomst inzake directe interconnectie.

Dit aanbod houdt in hoofdlijnen het volgende in. KPN Mobile biedt UPC de mogelijkheid om het verkeer dat ontspringt in het netwerk van UPC af te leveren bij KPN Mobile. Zij heeft daartoe een Mobile Access Point (MAP) ingericht. Een onderdeel van de MAP is de Mobile Access Gateway (MAG). De MAG verzorgt het schakelen van het binnenkomend verkeer en is vergelijkbaar met een Gateway Mobile Switching Center (GMSC), het betreft dezelfde apparatuur. Deze MAG is bedoeld als bescherming (“firewall”) tussen het netwerk van KPN Mobile en de andere aanbieders (uitgezonderd KPN Telecom). De MAP waarmee UPC zou kunnen koppelen, staat in Rotterdam. KPN Mobile zal haar eigen verkeer niet direct bij UPC afleveren, dat wil zij via het netwerk van KPN Telecom blijven zenden. Om die reden dient UPC ook alle kosten te dragen die zijzelf en die KPN Mobile maakt voor het aanleggen en onderhouden van de verbinding voor het afwikkelen van verkeer van UPC naar KPN Mobile. De tarifering is kort gezegd gebaseerd op een aantal kostenposten, zoals materiaalkosten, projectkosten, lijntesten en onderhoud. De tarieven zijn uitgesplitst in een eenmalig tarief en een maandelijks tarief (abonnement). Daarnaast is er een verkeerstarief per minuut (het zogeheten terminating tarief). De hoogte hiervan is echter onafhankelijk van de wijze waarop het verkeer wordt aangeleverd. Bij directe interconnectie betaalt UPC evenveel als bij indirecte

interconnectie. Bij indirecte interconnectie komen er nog wel transitkosten bij.

De kosten voor materiaal die KPN Mobile opvoert zijn voor een belangrijk deel reeds enkele jaren geleden gemaakt bij de aanleg van de faciliteiten ten behoeve van directe interconnectie. Een deel van deze faciliteiten (in Rotterdam) is thans ook in gebruik voor dit doel. Een ander deel van de faciliteiten (in Zaandam) is nimmer gebruikt voor directe interconnectie en wordt thans ontmanteld om voor andere doeleinden binnen het netwerk van KPN Mobile gebruikt te worden. Een ander deel van de kosten berust op schattingen vooraf, die niet zijn getoetst aan de ervaring die is opgedaan, zoals de kosten voor beheer.

Op basis van het aanbod dat KPN Mobile heeft gedaan is er één directe interconnectie tussen KPN Mobile en een andere aanbieder tot stand gekomen.

Bij brief van 3 april 2003 heeft UPC een aanvraag om handhaving van het bestreden besluit ingediend bij het college, op grond van haar oordeel dat KPN Mobile niet voldoet aan de verplichting om een redelijk aanbod te doen.

In een aantal beslissingen op bezwaar van 23 december 2003 (kenmerk OPTA/JUZ/2003/203886, 203887,

203888 en 203890, de zogenoemde EDC-bezwaren) heeft het college bepaald dat het tarief voor de

transitdienst niet wordt gereguleerd op kostenoriëntatie voor de periode voorafgaand aan die besluiten.

(3)

Besluit

Voor een weergave van de overige relevante feiten verwijst het college kortheidshalve naar het bestreden besluit, randnummers 1 tot en met 5.

4 JURIDISCH KADER

Voor het geldende juridisch kader verwijst het college kortheidshalve naar het besluit van 12 december 2002, randnummers 6 tot en met 9. In dit verband gaat het college wel in op het wetsvoorstel tot aanpassing van de Tw, dat het toekomstige juridisch kader bevat.

Artikel 6.1, eerste lid, van de nieuwe Tw

1

bepaalt – kort gezegd - dat een aanbieder op verzoek van een andere aanbieder in onderhandeling moet treden met het oog op het tot stand brengen van eind tot eind verbindingen (interoperabiliteit).

Op grond van het derde lid, kan het college voorschriften geven voor de onderhandelingen, indien een aanbieder die meent dat de andere aanbieder de onderhandelingsplicht niet nakomt, hiertoe een aanvraag indient.

Indien de onderhandelingen geen resultaat hebben, kan het college ingevolge artikel 6.2, eerste lid, kort gezegd, de door de aanvrager gewenste interoperabiliteit verplicht stellen en de voorwaarden hiervoor bepalen. Hierbij dient het college de belangen van de aanvrager af te wegen tegen de belangen van de andere aanbieder.

Uit de memorie van toelichting blijkt het volgende. Het onderscheid tussen directe en indirecte

interconnectie wordt niet langer gemaakt. De omstandigheid dat al interoperabiliteit tussen twee partijen bestaat, sluit echter niet uit dat een van de betrokken partijen aan directe interconnectie de voorkeur geeft, bijvoorbeeld om de kwaliteit te verbeteren of zijn kosten te verlagen. Een dergelijk verzoek kan niet met de enkele verwijzing naar de bestaande interoperabiliteit worden geweigerd. Het college kan in een dergelijk geschil beslissen. Daarbij kan de bestaande interoperabiliteit wel een rol spelen, aldus de memorie van toelichting

2

.

De redelijkheid van het verzoek is hierbij het toetsingskader. Het college kan dan een aanbieder

verplichten alsnog op redelijke voorwaarden zijn medewerking te verlenen aan het totstandkomen van de gewenste interoperabiliteit, zo vervolgt de memorie van toelichting.

3

5 HET BESTREDEN BESLUIT

Het bestreden besluit houdt – voor zover relevant in dit besluit – kort gezegd het volgende in.

De eis van UPC om het transittarief op kostenoriëntatie te toetsen is afgewezen. Hierbij is verwezen naar de procedure ter behandeling van de bezwaren tegen de besluiten inzake het algemene systeem van

1

Wetsvoorstel tot implementatie van de Europese richtlijnen die het nieuwe ONP-kader vormen, kamerstukken I 2003-2004, 28 851, nr. A.

2

Kamerstukken II 2002/2003, 28 851, nr. 3, blz. 38.

3

Kamerstukken II 2002/2003, 28 851, nr. 3, blz. 107.

(4)

Besluit

toetsing van interconnectietarieven (ook wel bekend als de EDC-besluiten) en het onderzoek dat in dat kader wordt gedaan.

Daarnaast is geoordeeld dat het belemmeren van totstandkoming van directe interconnectie door KPN Mobile, veroorzaakt door het doen van een onredelijk aanbod, dat bovendien later weer is ingetrokken, voor haar rekening dient te komen. KPN Mobile dient een redelijk aanbod te doen. Indien het tot een overeenkomst tussen UPC en KPN Mobile komt, dient de laatste de eventuele meerkosten van transit aan UPC te vergoeden voor de periode waarin duidelijk was dat UPC directe interconnectie wilde. Het college bepaalt de begindatum van deze periode, gezien het verloop van de onderhandelingen tussen partijen, op de datum van indiening van het geschil bij het college. De einddatum is de datum dat de directe

interconnectiedienst daadwerkelijk wordt afgenomen door UPC.

6 DE BEZWAREN VAN UPC

Kort samengevat voert UPC – voor zover relevant voor dit besluit – de volgende argumenten aan.

UPC is van mening dat het college het transittarief ten onrechte niet toetst aan de norm voor kostenoriëntatie. Er is immers slechts sprake van potentiële, maar niet van werkelijke concurrentie.

Andere aanbieders zijn afhankelijk van KPN voor deze dienstverlening. Ook wijst de Europese Commissie de markt voor transitdienstverlening aan als een markt die voor ex ante regulering in aanmerking komt.

In het bestreden besluit treedt het college niet adequaat op tegen het samenspel van KPN Mobile en KPN Telecom, aldus UPC. Het college gaat ten onrechte voorbij in zijn motivering aan het misbruik van machtspositie door KPN Mobile en KPN Telecom.

Ten slotte voert UPC aan dat KPN Mobile nog altijd geen redelijk aanbod heeft gedaan en dat het college de redelijkheid dient te vatten in regels.

7 DE ZIENSWIJZE VAN KPN TELECOM OP DE BEZWAREN VAN UPC

Voor zover relevant voor dit besluit, heeft KPN Telecom ten aanzien van de kostenoriëntatie van transitvergoedingen gesteld dat UPC ten onrechte geen rekening houdt met de potentiële concurrentie die de prijzen drukt. Daarnaast is directe interconnectie een alternatief. Er is dan ook geen reden om thans het tarief op kostenoriëntatie te beoordelen.

Ten slotte wijst KPN Telecom erop dat haar transittarief een scherp tarief is.

8 DE ZIENSWIJZE VAN KPN MOBILE OP DE BEZWAREN VAN UPC

KPN Mobile heeft ter zitting

4

betoogd dat van enigerlei wijze van samenspannen tussen KPN Mobile en KPN Telecom om directe interconnectie feitelijk onmogelijk te maken geen sprake is. Vanuit het oogpunt

4

De eerste hoorzitting, die op 15 april 2003 is gehouden.

(5)

Besluit

van KPN Mobile bezien liggen bedrijfseconomisch volstrekt logische en redelijke overwegingen ten grondslag aan haar gedrag.

9 DE BEZWAREN VAN KPN MOBILE

Kort samengevat voert KPN Mobile de volgende argumenten aan. De regel die het college stelt aan KPN Mobile om meerkosten te vergoeden ontbeert wettelijke grondslag, aldus KPN Mobile. Het is niet

noodzakelijk dat directe interconnectie tot stand komt, zolang de interoperabiliteit maar is gewaarborgd.

De bevoegdheid van het college beperkt zich daartoe.

Daarnaast is volgens KPN Mobile de gestelde aanvangsdatum van de meerkostenvergoedingsregel onjuist.

Het college kan slechts regels voor de toekomst vastleggen, geen regels die zullen gelden vanaf een eerdere datum dan die van het besluit, zo stelt KPN Mobile. In dat verband meent KPN Mobile dat het financiële risico ten onrechte bij KPN Mobile wordt gelegd, terwijl zij niet alle factoren beheerst. Daarbij dient volgens KPN Mobile tevens te worden meegenomen dat het college de wettelijke termijn voor besluitvorming niet heeft gehaald. In dit kader acht KPN Mobile de gekozen einddatum voor de

meerkostenvergoeding ook onjuist: die zou moeten zijn wanneer er een redelijk aanbod van KPN Mobile ligt.

Voorts heeft KPN Mobile ter zitting

5

uiteen gezet dat zij haar aanbod voor directe interconnectie niet onredelijk acht. Allereerst wijst KPN Mobile erop dat zij niet verplicht is om het verkeer dat op haar netwerk ontspringt, direct af te leveren bij het netwerk van UPC. Op grond van een kosten/baten analyse ziet zij geen reden om haar verkeer via andere wegen dan indirecte interconnectie af te leveren. De kosten die KPN Mobile zou moeten maken om haar netwerk zo in te richten dat zij haar uitgaand verkeer via directe interconnectie kan afhandelen, wegen zwaarder dan de besparingen die zij kan halen op transitvergoedingen. Het tot stand brengen van directe interconnectie voor uitgaand verkeer naar UPC kost KPN Mobile wel extra geld, maar levert haar geen extra verkeer op. Voor het afhandelen van inkomend verkeer via directe interconnectie moeten ook investeringen worden gedaan. Deze hoeft KPN Mobile niet zelf te dragen, die behoren te rusten op de schouders van de aanbieder die haar verkeer bij KPN Mobile wil afleveren. Er moeten zowel architectuurwijzigingen als projectkosten worden gemaakt.

Deze moeten op een redelijke wijze worden verdeeld over potentiële aanbieders die directe interconnectie willen. Ook moet een redelijke verdeling worden gemaakt in de tijd. Hierbij wordt een termijn van vier jaren gehanteerd. Uiteindelijk heeft KPN Mobile zelfs met Vodafone, de partij waarmee de grootste wederzijdse verkeersstroom is na KPN Telecom, om bedrijfseconomische redenen afgezien van directe interconnectie.

Verder stelt KPN Mobile dat haar aanbod niet discrimineert tussen KPN Telecom en andere aanbieders die directe interconnectie zouden willen. Het bestreden besluit berust volgens KPN Mobile op verouderde informatie.

5

In grote lijnen heeft KPN Mobile dit betoogd op de hoorzitting van 15 april 2003. Tijdens de hoorzitting van 13

november 2003 heeft KPN haar standpunt nader onderbouwd.

(6)

Besluit

Tot slot verzoekt KPN Mobile om vergoeding van de kosten die zij in bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

10 DE ZIENSWIJZE VAN UPC OP DE BEZWAREN VAN KPN MOBILE

UPC meent dat het college wel degelijk bevoegd is een regel ter vergoeding van meerkosten op te leggen, ten einde te voorkomen dat onredelijke voorwaarden voor directe interconnectie worden gesteld. Dit volgt uit de doelstellingen van de Tw en de Europese richtlijnen, alsmede uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, waaraan partijen zich in de onderhandelingsfase moeten houden. Regels met betrekking tot betalingsverplichtingen vallen hier vanzelfsprekend ook onder, zo stelt UPC.

De lange duur van de behandeling door het college van het geschil kan in elk geval niet tot het nadeel van UPC strekken, zo merkt zij voorts op. Integendeel, de handelswijze van KPN Mobile geeft veel aanleiding om het risico volledig aan die zijde neer te leggen.

Op KPN Mobile rust de verplichting om redelijke tarieven te vragen, zo merkt UPC verder op. De noodzaak om deze tarieven te onderbouwen vloeit mede voort uit het feit dat het thans opgevoerde tarief

prohibitief werkt voor nagenoeg de gehele markt. De onredelijkheid van de gestelde tarieven blijkt uit het aantal verkeersminuten dat noodzakelijk is om een efficiënte directe interconnectie tot stand te brengen.

Ook het feit dat bijna geen enkele partij is overgegaan tot directe interconnectie is een aanduiding van de onredelijkheid. Voor de tariefstructuur, in het bijzonder de maandelijkse vaste kosten, bestaat geen rechtvaardiging, zo stelt UPC. Er wordt in de toelichting op het aanbod ook geen cijfermatige onderbouwing van de aannames gegeven. Ten slotte zou interconnectie op dezelfde plaatsen moeten kunnen worden gerealiseerd als interconnectie met het vaste netwerk van KPN Telecom, aldus UPC.

11 OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

11.1 Inleiding

In het bestreden besluit kunnen drie onderdelen worden onderscheiden. Ten eerste de vraag of een transitvergoeding mag worden gevraagd voor het verkeer van het netwerk van UPC via het vaste netwerk van KPN Telecom naar het mobiele netwerk van KPN Mobile (voorheen onderdeel van KPN Telecom). Ten tweede de vraag of de gevraagde transitvergoeding op kosten georiënteerd dient te zijn. Ten derde de vraag of KPN Mobile voldoet aan haar verplichting tot directe interconnectie. De eerste vraag is in de eerste beslissing op bezwaar beantwoord. De tweede en derde vraag zullen in het navolgende worden behandeld.

11.2 Transitvergoeding en kostenoriëntatie

UPC stelt dat het tarief voor transitdienstverlening op kosten georiënteerd moet zijn. Het oordeel van het college in zijn besluiten van 23 december 2003, de zogenoemde EDC bezwaren, luidt anders. Dat oordeel is ook in dit geschil relevant. Het college komt in dit geschil op dezelfde gronden tot hetzelfde oordeel.

Voor de motivering van dit oordeel, verwijst het college kortheidshalve naar de genoemde beslissingen op

bezwaar. Het bezwaar van UPC treft op dit punt geen doel.

(7)

Besluit

Wel wijst het college in dit verband op de nieuwe regelgeving. Hieruit vloeit de noodzaak voort tot afbakening van relevante markten. Het is mogelijk dat de markt voor transitdiensten daar één van is. De Europese Commissie heeft de transitmarkt in haar aanbeveling terzake als één van de achttien (mogelijk) af te bakenen relevante markten aangewezen. Indien de onderzoeksresultaten daartoe aanleiding geven, kan het onderzoek naar de markt waarop transitdiensten worden aangeboden ook leiden tot het

vaststellen van verplichtingen ter bestrijding van het ontbreken van daadwerkelijke concurrentie.

11.3 KPN Mobile en directe interconnectie Inleiding

Het college heeft de bevoegdheid om krachtens artikel 6.3, eerste lid, Tw, regels te stellen tussen partijen indien een geschil is gerezen over een overeenkomst in de onderhandelingsfase. Het college heeft

geconstateerd dat KPN Mobile een aanbod heeft gedaan aan UPC (het standaardaanbod

6

, later gevolgd door een nagenoeg gelijkluidend aanbod gericht aan UPC). UPC kan zich hierin niet vinden. Op de vragen omtrent het onderhandelingsproces is het college in het bestreden besluit reeds voldoende ingegaan. De vraag die in dit kader moet worden beantwoord, is of het aanbod dat KPN Mobile heeft gedaan redelijk is.

Indien dit het geval is, is er geen aanleiding voor het college om regels te stellen in dit geschil. Als het college tot de conclusie komt dat het aanbod onredelijk is, kan dit aanleiding zijn om regels te stellen, die tussen UPC en KPN Mobile te gelden hebben. In het bestreden besluit heeft het college geoordeeld dat er sprake was een onredelijk aanbod en heeft het college regels gesteld. In het onderzoek in de

bezwaarfase heeft het college de achtergronden van de verschillende elementen van het aanbod bekeken.

In het navolgende zal het college ingaan op de uitkomsten van dit onderzoek.

Daaraan voorafgaand zal het college een overweging wijden aan het nieuwe recht.

Ook zal kort nog een opmerking worden gemaakt over vermeende discriminatie tussen KPN Telecom en andere aanbieders door KPN Mobile.

Nieuw recht

Ingevolge het nieuwe telecommunicatierecht, zoals dat is neergelegd in de Europese richtlijnen (het

“nieuwe ONP-kader”) en in het wetsvoorstel tot wijziging van de Tw ter implementatie daarvan, zal de wettelijke verplichting tot directe interconnectie verdwijnen. In het nieuwe recht bestaat er slechts een plicht om te komen tot interoperabiliteit voor de openbare telefoondienst (zowel mobiel als vast). De wijze waarop dit gebeurt, via directe of indirecte interconnectie, is minder relevant. De enige eis die uit (de toelichting op) het wetsvoorstel blijkt, is dat dit onder redelijke voorwaarden tot stand dient te komen

7

. Als partijen daar onderling niet uitkomen, kan het college zich hierover uitspreken in een geschil.

6

Door KPN Mobile “Standard Offer” genoemd, 19 december 2000.

7

Kamerstukken II 2002-2003, 28 851, nr. 3, p. 105-107.

(8)

Besluit

Het college zal in zijn interpretatie van het huidige wettelijke kader rekening houden met toekomstige normstelling die vastligt in de richtlijnen. Deze had reeds geïmplementeerd moeten zijn op 25 juli 2003 en zal naar verwachting op korte termijn in Nederlands recht zijn omgezet. Dat brengt mee dat het college niet zal uitgaan van een strikte plicht tot directe interconnectie, maar zijn oordeel zal geven over de redelijkheid van de voorwaarden die KPN Mobile hanteert waaronder zij met UPC tot interoperabiliteit in de vorm van directe interconnectie wenst te komen. Daarbij worden de belangen van beide aanbieders tegen elkaar afgewogen. In elk geval is KPN Mobile verplicht in onderhandeling te treden op verzoek van UPC. Daartoe dient zij een redelijk aanbod te doen.

Discriminatie

Zoals het college reeds in zijn eerste beslissing op bezwaar heeft vastgesteld, was het bestreden besluit op het punt van discriminatie ten gunste van KPN Telecom gebaseerd op verouderde informatie. De tarieven die KPN Mobile met KPN Telecom is overeengekomen zijn gelijk aan die in het standaard aanbod van KPN Mobile. Zo bestaat er volgens de overeenkomsten geen onderscheid tussen de interconnectie tussen KPN Mobile en KPN Telecom en die tussen KPN Mobile en andere aanbieders. Het onderzoek van het college heeft zich in deze fase hiertoe beperkt. De vraag in hoeverre in de praktijk van uitvoering van de overeenkomsten geen discriminatie voorkomt, heeft het college niet onderzocht.

Redelijkheid aanbod Algemeen

Alvorens in te gaan op de beoordeling van de redelijkheid constateert het college dat KPN Mobile pas in de bezwaarprocedure een uitvoerige motivering van de redelijkheid van haar aanbod voor directe interconnectie heeft gegeven.

Het aanbod van KPN Mobile zal door het college in dit besluit niet geheel worden beschreven. De voor de beoordeling relevante onderdelen ervan zullen in het onderstaande worden aangehaald. Het college zal deze relevante onderdelen van het aanbod toetsen aan de eisen die de redelijkheid hieraan stelt. Voor KPN Mobile geldt geen vereiste van kostenoriëntatie. Alleen indien het aanbod als onredelijk moet worden aangemerkt, is er reden voor het college om regels te stellen die tussen partijen hebben te gelden.

In het algemeen wenst het college voorts het volgende op te merken over het aanbod.

Ter onderbouwing van haar aanbod heeft KPN Mobile tijdens het onderzoek, zowel schriftelijk als in de

hoorzitting, duidelijk gemaakt dat zij het aanbod heeft ontwikkeld in de periode 1999-2000 toen de

verwachtingen omtrent de groei van de markt bijzonder hoog gespannen waren. Dat aanbod is nog altijd

de basis voor het huidige aanbod. KPN Mobile heeft in de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, in de

vorm van lagere groei en het weinig afnemen van de dienst directe interconnectie, geen aanleiding gezien

haar aanbod aan te passen. Zelfs het feit dat een deel van de reeds gemaakte vaste kosten niet worden

(9)

Besluit

goedgemaakt, heeft niet geleid tot verlaging van de tarieven om zo de omzet te vergroten. Terwijl toch van een ondernemer verwacht mag worden dat deze naar alle mogelijkheden zoekt om zijn reeds gemaakte vaste kosten goed te maken. Het is bij de onderhavige dienst wel te verwachten dat met een lager tarief ook daadwerkelijk vraag ernaar zal ontstaan, die nu door de hoge prijs wordt geremd. Tijdens de hoorzitting van 13 november 2003 heeft KPN Mobile nog wel geprobeerd aan te geven dat de variabele kosten ook weer zouden toenemen bij meer afzet. Dat zou volgens haar een reden zijn niet te streven naar verdere verkoop van de dienst. Het college acht dit geen overtuigend argument om af te zien van

pogingen om de dienst meer af te zetten, aangezien de variabele kosten relatief laag zijn.

KPN Mobile heeft voorts haar aanbod niet aangepast omdat ze een aanbod had ontwikkeld dat voor alle partijen gelijk zou zijn. Aanpassing nadat de eerste partij een contract met KPN Mobile heeft gesloten werd daardoor bemoeilijkt, aldus KPN Mobile. Afgezien van het feit dat aanpassing, ook van bestaande overeenkomsten, een reële optie is, wijst het college erop dat de enige overeenkomst voor directe interconnectie die KPN Mobile thans heeft (naast KPN Telecom) niet eerder dan halverwege 2002 tot stand is gekomen. In de periode daarvoor ging dit argument niet op.

Een factor die hierbij voorts in overweging dient te worden genomen, is dat een eventuele onredelijke opstelling van KPN Mobile ten aanzien van directe interconnectie in feite andere aanbieders zou verplichten gebruik te maken van de transitdienst van KPN Telecom. In dat geval zou er sprake zijn van een vorm van gedwongen winkelnering, nu alleen KPN Telecom lange tijd een directe interconnectie had met KPN Mobile.

Uit de toelichting die KPN Mobile heeft verstrekt, blijkt voorts dat medewerkers van KPN Mobile allerminst haast wilden maken met het realiseren van de dienst. KPN Mobile stelt echter dat hieruit geen

bedrijfsbeleid kan worden afgeleid

8

. Daargelaten of sprake is van bewust bedrijfsbeleid tot vertraging of gedwongen winkelnering, stelt het college vast dat uit het voorgaande in elk geval het beeld naar voren komt dat KPN Mobile niet voortvarend of welwillend aan haar verplichting tot directe interconnectie inhoud heeft gegeven. Hiermee is het belang van UPC in elk geval niet gediend. Dat gegeven is voor het college mede de achtergrond waartegen het aanbod wordt beschouwd.

Voor de beoordeling van die redelijkheid zijn enkele elementen uit het aanbod van wezenlijk belang. Deze elementen worden hierna besproken.

Eenrichtings- of tweerichtingsverbinding

9

KPN Mobile biedt uitsluitend een eenrichtingsverbinding aan. Dat wil zeggen dat het verkeer van UPC rechtstreeks op het netwerk van KPN Mobile wordt afgeleverd. Omgekeerd gaat het verkeer van KPN Mobile naar UPC niet over dezelfde verbinding (geen tweerichtingsverkeer). Dit verkeer wordt indirect, via KPN Telecom, op het netwerk van UPC afgeleverd. Door deze keuze is UPC verplicht alle kosten voor de directe interconnectie te dragen. Het college heeft beoordeeld in hoeverre dit redelijk is. Daarbij neemt het college tot uitgangspunt, zoals hij dat voorheen ook gedaan heeft, dat een aanbieder in principe zelf

8

Vertrouwelijke bijlage bij het bezwaarschrift van 12 maart 2003, blz. 21.

9

Ook wel unidirectioneel en bidirectioneel genoemd.

(10)

Besluit

bepaalt hoe zij het verkeer dat op haar netwerk ontspringt, aflevert bij het netwerk waarvoor het bestemd is. Indien de keuze die de aanbieder maakt evident onredelijk is, kan het college het uitgangspunt loslaten en een redelijke vorm van interconnectie voorschrijven.

In het onderhavige geval heeft het college onderzocht of de keuze van KPN Mobile evident onredelijk is.

Daartoe heeft het college aan KPN Mobile gevraagd om gegevens die inzicht geven in de kosten die zij zou moeten maken indien zij ook haar verkeer direct bij UPC zou afleveren. Daarnaast heeft het college van KPN Mobile vernomen hoeveel zij zou kunnen besparen op transitkosten door het verkeer niet meer via KPN Telecom maar direct bij UPC af te leveren. Het resultaat van dit onderzoek is dat het voor KPN Mobile voordeliger is de huidige indirecte interconnectie voor het verkeer naar UPC te blijven gebruiken. De voornaamste redenen hiervoor liggen enerzijds in de kosten die KPN Mobile moet maken voor directe interconnectie met UPC en de kosten voor het transporteren van het verkeer dat bestemd is voor UPC over haar eigen netwerk naar de (enkele) locatie waar deze interconnectie plaatsvindt (ook wel sleepkosten genoemd). Anderzijds maakt de beperkte hoeveelheid verkeer die van KPN Mobile naar UPC gaat dat de huidige transitkosten niet hoog zijn. De afweging die KPN Mobile heeft gemaakt kan dan ook niet als evident onredelijk worden aangemerkt. Het betrokken belang van UPC weegt hier niet tegen op, naar het oordeel van het college.

Het college komt dan ook tot de conclusie dat het aanbod van KPN Mobile op dit punt niet onredelijk is.

Koppeling op één plaats

KPN Mobile biedt de mogelijkheid om op één plaats, de MAP in Rotterdam, te koppelen. Gezien de voordelen voor netwerkintegriteit met behulp van een firewall, de mogelijkheden om beide netwerken onafhankelijk van elkaar in te richten en de beperkte hoeveelheid verkeer, is koppeling op één plaats in het netwerk niet onredelijk. UPC heeft aangegeven dit ook niet langer te beschouwen als een geschilpunt.

Het college zal op dit punt dan ook geen regel stellen.

Schoon verkeer

KPN Mobile eist dat er alleen zogenoemd schoon verkeer wordt afgeleverd, oftewel alleen verkeer dat bij een eindgebruiker van KPN Mobile terecht moet komen. Ander verkeer wil zij niet ontvangen. Hierdoor is UPC verplicht verkeer te filteren. UPC heeft in haar antwoorden van 10 oktober 2003 aangegeven dat de schoon verkeer eis voor haar geen belemmering meer vormt. Het college zal op dit punt dan ook geen regel stellen.

Tarifering

KPN Mobile hanteert in haar aanbod tarieven die zijn gebaseerd op bepaalde uitgangspunten en aannames omtrent de kostenbasis. De totale kosten worden vervolgens terugverdiend in een éénmalig tarief (XX %) en in maandelijkse tarieven (XX%). Het college zal hieronder op de belangrijkste elementen ingaan.

Materiaalkosten

(11)

Besluit

Het tarief is allereerst gebaseerd op de kosten die zijn gemaakt voor de aanleg en instandhouding van

“state of the art “ apparatuur die niet alleen koppeling tussen netwerken mogelijk maakt, maar die tevens fungeert als bescherming (“firewall”) tussen de netwerken. In beginsel is een dergelijke opzet van de netwerkkoppeling niet noodzakelijk. De koppeling tussen de netwerken van KPN Mobile en KPN Telecom heeft immers ook geen “firewall” in deze vorm. Een koppeling op een GMSC die verweven zit in het netwerk van KPN Mobile had kunnen volstaan. Daarmee hadden aanzienlijk lagere materiaalkosten kunnen worden bereikt. Uit een oogpunt van netwerkintegriteit is de door KPN Mobile gemaakte keuze echter wel te billijken. Ook heeft KPN Mobile aangegeven dat op deze wijze de betrokken netwerken eenvoudiger anders in te richten zijn. Hierdoor wordt de flexibiliteit van het netwerk van KPN Mobile gediend. Het college acht de gemaakte keuze voor deze apparatuur dan ook niet onredelijk.

Het tarief is daarnaast gebaseerd op apparatuur voor twee locaties waarop directe interconnectie met het netwerk van KPN Mobile mogelijk is, te weten in Rotterdam en in Zaandam. De faciliteiten op de

laatstgenoemde locatie kunnen echter niet meer door UPC gebruikt worden voor directe interconnectie.

De MAG zal elders in het netwerk van KPN Mobile worden ingezet voor andere doeleinden. Daarnaast zijn er kosten geschat op basis van een architectuur waarbij transmissie nodig zou zijn tussen de 2 MAPs en de 2 MAGs en ook tussen de 2 MAGs onderling. Door het wegvallen van de faciliteiten in Zaandam wordt er thans feitelijk uitsluitend van transmissie tussen één MAP en één MAG gebruik gemaakt. Deze transmissie vindt intern over een korte afstand in de centrale in Rotterdam plaats.

Het is naar het oordeel van het college niet redelijk dat UPC voor de kosten van de tweede MAG en de bekabeling die niet wordt gebruikt zou moeten betalen. KPN Mobile heeft op grond van de verwachtingen voor groei van het belverkeer en het aantal directe interconnecties die zij had in jaren 1999-2000 de aanleg van de faciliteiten gestart. Deze verwachtingen zijn echter niet uitgekomen. De groei van het belverkeer is lager en het aantal partijen dat werkelijk direct wil interconnecteren is duidelijk lager. De vraag rijst wie het risico dient te dragen voor de investeringen van KPN Mobile. Het college beantwoordt deze vraag door te stellen dat het in elk geval niet redelijk is UPC als potentiële klant van de dienst voor deze verkeerde inschattingen te laten betalen. KPN Mobile is het bedrijf dat in dezen de

investeringsbeslissingen neemt. Ook is het KPN Mobile dat kan verdienen aan deze dienstverlening.

Daarom is het naar het oordeel van het college redelijk dat ook KPN Mobile het risico van deze overinvestering draagt. De tarieven dienen dan ook zodanig te worden aangepast dat de kosten voor materiaal dat niet kan worden afgenomen hierop in mindering worden gebracht.

Projectkosten

De projectkosten bestaan uit diverse onderdelen. Het opvoeren van deze kosten is naar het oordeel van het college grotendeels als normaal aan te merken. KPN Mobile laat UPC echter ook betalen voor de kosten die KPN Mobile gemaakt heeft voor onderdelen waar UPC niet van profiteert. Het betreft de posten voor pilots voor directe interconnectie die KPN Mobile met andere aanbieders heeft gedaan en

“projectkosten wholesale reeds uitgegeven”. Het college ziet niet in dat het redelijk is dat deze kosten voor rekening van UPC komen. Deze kosten dienen dan ook uit de kostenbasis voor het tarief verwijderd te worden.

Kosten voor onderhoud

(12)

Besluit

Het college constateert dat KPN Mobile voor het onderhoud hoge kosten opvoert. De kosten zijn gebaseerd op inschattingen, die het college als aan de hoge kant aanmerkt. Dit beeld wordt versterkt doordat de gehele directe interconnectie op één locatie plaatsvindt, hetgeen relatief goedkoop zou moeten zijn in verhouding tot de inschatting voor onderhoud, die is gebaseerd op twee locaties. Het college ziet zich hier beperkt door het feit dat dit tarief is gebaseerd op schattingen, waarvoor geen duidelijke norm ter vergelijking te hanteren is. Het college heeft geen evidente aanleiding deze kosten onredelijk te achten. Daarom acht hij een regel op dit punt niet noodzakelijk.

Lijntesten

Voor lijntesten brengt KPN Mobile een bedrag in rekening dat vele malen hoger is dan het tarief dat KPN Telecom op basis van het goedgekeurde kostentoerekingssysteem in rekening brengt. Voor KPN Mobile geldt echter geen vereiste tot kostenoriëntatie. Daarnaast heeft KPN Mobile aannemelijk weten te maken dat lijntesten bij haar beduidend kostbaarder zijn dan bij KPN Telecom. Dit onderdeel van het aanbod merkt het college dan ook niet aan als onredelijk.

Verdeling over partijen

Het tarief (zowel eenmalig als maandelijks) is mede gebaseerd op een verdeelsleutel van een deel van de gemaakte kosten over XX

10

mogelijke afnemers. Deze verdeelsleutel staat los van de werkelijke capaciteit die wordt afgenomen door een andere aanbieder. Beide gebouwde systemen, althans de Mobile Access Gateways, (Rotterdam en Zaandam) hebben een capaciteit van XX 2Mb poorten

11

. Op dit moment kan daarvan in Rotterdam gebruik worden gemaakt. Geschat wordt dat UPC met haar verkeer hiervan ongeveer XX poorten nodig heeft

12

. Dat is veel minder dan 1/XX deel van de capaciteit

13

. Het is dan de vraag of het redelijk is dat UPC een veel groter deel van de kosten moet betalen, dan logischerwijs op basis van haar afname aan haar kan worden toegerekend. Het college beantwoordt deze vraag ontkennend. Het doet meer recht aan de feitelijke situatie, indien het tarief voor de faciliteiten die UPC afneemt gebaseerd is op het werkelijke beslag dat zij legt op de capaciteit. Een volstrekt evenredige verdeling van kosten naar gebruikte capaciteit kan onder omstandigheden echter onredelijk uitpakken voor KPN Mobile, indien de capaciteit niet geheel verkocht kan worden. Ook kan het bij verdeling van de capaciteit over een groot aantal zeer kleine partijen inefficiënt uitpakken. Daarom acht het college het redelijker de verdeling van capaciteit te baseren op minimaal af te nemen eenheden capaciteit, uit te drukken in een percentage van de totale capaciteit. Dergelijke eenheden dienen niet te klein te zijn, maar wel in voldoende mate recht te doen aan de feitelijke omvang van de dienst die een aanbieder afneemt bij KPN Mobile. De omvang van het verkeer van UPC legt een beslag op de capaciteit van de MAG van ongeveer 1/XX deel. De omvang van

10

KPN Mobile heeft dit aantal potentiële afnemers voor directe interconnectie destijds bij het ontwikkelen van het aanbod geschat.

11

Om de feitelijke capaciteit voor het afwikkelen van binnenkomend verkeer te berekenen moet het totaal aantal poorten op een MAG worden gedeeld door X,XX. Er bevinden zich poorten op de MAG via welke het verkeer vanaf de Digitale Cross Connect binnenkomt en (andere) poorten via welke het verkeer de MAG weer verlaat naar het Mobile Switch Centre. Om veiligheidsredenen zijn er aan de uitgaande kant X,XX maal zoveel poorten nodig als aan de inkomende kant.

12

XX poorten van de Digitale Cross Connect naar de MAG en X,XX keer zoveel poorten, dus XX van de MAG naar het MSC. Samen zijn dat XX poorten.

13

In feite is het aantal poorten van de MAG naar de andere (G)MSC's bepalend voor de mogelijke capaciteit. Dat is

voor UPC XX poorten. Dit is ongeveer 1/XX van de totale capaciteit van XXX van de MAG aan die zijde.

(13)

Besluit

UPC kan noch als groot, noch als klein worden aangemerkt in vergelijking met andere partijen. Het ligt dan voor de hand een minimale eenheid te nemen die in elk geval dicht bij de behoefte van UPC ligt en tevens enige ruimte biedt voor groei van een partij als UPC, zonder dat dit gevolgen heeft voor alle tarieven die worden betaald. Gezien deze overwegingen kan een minimale afname van eenheden van 5 % van de capaciteit (1/20

e

deel) is in dit verband dan ook redelijk te noemen. Op deze wijze houdt het college rekening met zowel het belang van UPC, als het belang van KPN Mobile. Het college zal als regel stellen dat de verdeling over partijen op deze manier moet worden berekend in dit geschil.

14

Afschrijvingen

De kosten die mede ten grondslag liggen aan het tarief zijn berekend met behulp van

afschrijvingtermijnen van XX jaar (projectkosten, administratieve systemen en ook de MAG) en XX jaar (poorten en overige apparatuur).

15

Het college acht deze termijnen vanuit een oogpunt van redelijkheid kort, vooral voor de MAG. In de beoordelingen in het kader van kostenoriëntatie gaat het college

gewoonlijk uit van een termijn van minimaal 5 jaar. In dit geval zou een nog langere termijn wellicht voor de hand liggen, omdat het een dienst betreft die over het algemeen niet voor korte tijd wordt afgenomen, zoals ook de interconnectie tussen KPN Mobile en KPN Telecom aantoont. Ook is de apparatuur niet snel aan vervanging toe. Niettemin acht het college de gekozen termijnen ook niet zonder meer onredelijk.

Het college heeft daarom ook geen aanleiding een regel terzake te stellen.

Rendementsopslag

KPN Mobile hanteert bovenop alle gemaakte kosten een rendementsopslag van XX %. Als motivering hiervoor geeft KPN Mobile aan dat KPN Mobile niet verplicht is haar tarief op kosten te oriënteren.

Daarnaast voert KPN Mobile aan dat zij meent dat er sprake is van een hoger risico dan normaal, omdat het onzeker is dat de dienst wordt afgenomen door voldoende klanten. Deze marge is naar het oordeel van het college niet gering. Ter vergelijking: bij kostenoriëntatie wordt meestal een redelijk rendement van ongeveer 11 % gehanteerd. Het hoge percentage verdient nog eens in het bijzonder de aandacht wanneer de basis waarop deze marge is berekend ook hoog is, zoals hiervoor reeds uiteen is gezet. De redelijkheid biedt hier evenwel geen reden om XX % rendement als onredelijk te kwalificeren. Het college zal op dit punt dan ook geen regel stellen.

Conclusie

Het college concludeert op basis van de bovenstaande overwegingen dat het aanbod dat KPN Mobile aan UPC heeft gedaan, zowel het standaardaanbod als in het aanbod van 9 januari 2003, niet zonder meer als redelijk kan worden aangemerkt. Geconstateerd kan worden dat KPN Mobile, naast haar niet erg

welwillende houding bij het tot stand brengen van directe interconnectie, door haar keuze voor eenrichtingsverkeer de financiële last voor de investeringen geheel bij UPC neerlegt. Dat is op zich niet onredelijk, maar het noopt wel tot een duidelijk oordeel over de redelijkheid van de kosten die als grondslag voor de tarieven worden opgevoerd. Enkele hoge kostenposten zijn in het kader van deze

14

Bij wijze van voorbeeld het volgende. Indien UPC 3 % van de capaciteit van de MAG wil afnemen, betaalt zij 5%.

Indien ze 12% wil afnemen, betaalt zij 15%.

15

Zie pagina 30 van brief van KPN Mobile van 30 oktober 2003.

(14)

Besluit

specifieke beoordeling door het college niet als onredelijk aangemerkt. Andere kostenposten zijn wel specifiek als onredelijk aangemerkt. Ter concretisering van het bestreden besluit waarin werd volstaan met de regel om een redelijk aanbod te doen, worden de volgende regels gesteld ten aanzien van het aanbod. De eerste regel is dat een aanbod dient te worden gedaan door KPN Mobile dat slechts is

gebaseerd op de kosten voor faciliteiten en projectkosten die ook daadwerkelijk door UPC kunnen worden afgenomen. Dat betekent dat de kosten voor de faciliteiten in Zaandam daarin niet kunnen worden meegenomen. Ook dienen de projectkosten voor de pilots met andere aanbieders uit de kostenbasis te worden gehaald. De tweede regel is dat UPC niet meer dan een evenredig deel van de kosten mag worden toegerekend in het door haar te betalen tarief. Het tarief dient te worden gebaseerd op blokken van 5 % capaciteit die worden afgenomen.

Vergoeding meerkosten

Bevoegdheid

Het college heeft in het bestreden besluit als regel vastgesteld dat KPN Mobile de meerkosten die UPC heeft gemaakt door de indirecte interconnectie, moet vergoeden aan UPC indien het tot een

overeenkomst komt inzake directe interconnectie. Het college was tot het oordeel gekomen dat KPN Mobile geen redelijk aanbod had gedaan aan UPC. Hierdoor had KPN Mobile UPC gedwongen tot het maken van wellicht onnodig hoge kosten in de vorm van transitvergoedingen. Transitvergoedingen die bovendien ook nog ten goede zijn gekomen aan KPN Telecom. In een dergelijke situatie acht het college het, bij een afweging van de belangen van UPC enerzijds en KPN Mobile anderzijds, redelijk dat de meerkosten voor rekening komen van de feitelijke veroorzaker ervan. Nu het college wederom heeft vastgesteld dat KPN Mobile een onredelijk aanbod heeft gedaan, is een dergelijke meerkostenvergoeding niet meer dan redelijk te achten. De belangen afwegende concludeert het college dat KPN Mobile een deel van het risico van UPC zou moeten overnemen, nu KPN Mobile de keuze voor UPC onnodig en onredelijk heeft beperkt.

Het college is voorts, anders dan KPN Mobile stelt, wel bevoegd een dergelijke regel te stellen, aangezien de bevoegdheid van het college om regels te stellen niet inhoudelijk beperkt is tot bepaalde

onderwerpen. Het college komt hierbij een ruime beleidsvrijheid toe. Daarbij dient hij in overweging te nemen wat tussen partijen als redelijk kan worden beschouwd en waarmee de duurzame concurrentie en het belang van eindgebruikers wordt bevorderd. De regel dat de meerkosten van UPC moeten worden vergoed door KPN Mobile als het komt tot een overeenkomst over directe interconnectie (hetgeen overigens nog niet vaststaat), vloeit voort uit deze overwegingen. Het bezwaar van KPN Mobile kan dan ook geen doel treffen.

Datum einde vergoeding

De invulling van de meerkostenvergoedingsregel is door KPN Mobile eveneens bestreden. KPN Mobile

voert aan dat zij teveel het risico voor het vervolg van de onderhandelingen eenzijdig moet dragen. UPC

heeft ook een rol in dat proces en die rol kan KPN Mobile niet beheersen, zo begrijpt het college KPN

Mobile.

(15)

Besluit

Het college kan KPN Mobile volgen op dit punt. Inderdaad is het bij nadere overweging redelijker om het risico van het verdere verloop van de onderhandelingen niet eenzijdig bij KPN Mobile te leggen. Ook UPC dient hierin haar verantwoordelijk te kunnen voelen. Weliswaar heeft KPN Mobile tot het moment waarop dit besluit wordt genomen door haar onredelijke aanbod het financiële risico op zich genomen, doch vanaf het moment waarop zij een aanbod doet dat voldoet aan onderhavig besluit, dient het risico naar het oordeel van het college te worden gedeeld. Daarom zal het college zijn meerkostenvergoedingsregel aanpassen in die zin, dat de vergoeding voor de periode tussen het doen van het redelijke aanbod door KPN Mobile aan UPC en de dag waarop de directe interconnectie is gerealiseerd en de dienst feitelijk kan worden afgenomen door UPC, wordt gehalveerd. Dus KPN Mobile dient over deze periode slechts de helft van de meerkosten te vergoeden. Voor alle duidelijkheid, de precieze uitkomst hiervan is afhankelijk van het onderhandelingsresultaat van partijen. Als blijkt dat er geen meerkosten geweest zijn, behoeft er ook niets te worden vergoed.

Het college vermag overigens niet in te zien dat, zoals KPN Mobile heeft aangevoerd, het niet halen van de wettelijke termijn voor besluitvorming door het college van invloed kan zijn op de risicoverdeling tussen partijen. Uiteindelijk is het aan partijen om tot een redelijke overeenkomst te komen. Indien partijen een geschil voorleggen aan het college, weerhoudt niets hen ervan om onderling alsnog tot overeenstemming te komen ten einde het (financiële) risico van vertraging te beperken.

11.5 Rapportageverplichting

Gezien de lange termijn waarop dit geschil heeft voortbestaan en de opstelling van partijen in dezen, alsmede gezien het belang van dit geschil voor de markt, acht het college het geboden de uitvoering ervan op de voet te volgen. Het college zal partijen dan ook verzoeken te rapporteren over de uitvoering van het onderhavige besluit.

11.6 Kostenvergoeding

KPN heeft het college verzocht om het vergoeden van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft gemaakt. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het college hiertoe gehouden wanneer het bestreden zou zijn herroepen op grond van een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De heroverweging die het college heeft gemaakt met betrekking tot de meerkostenvergoeding is een beleidsmatige heroverweging. Het is geen gevolg van een onrechtmatigheid van het bestreden besluit.

Ook de heroverweging op het punt van de discriminatie is niet te wijten aan onrechtmatigheid. Het

verzoek van KPN om vergoeding van deze kosten wijst het college dan ook af.

(16)

Besluit

12 DICTUM

a) Het college verklaart de bezwaren van UPC ongegrond ten aanzien het toetsen van het transittarief van KPN Telecom aan het beginsel van kostenoriëntatie.

b) Het college verklaart het bezwaar van KPN Mobile gegrond ten aanzien van de in het bestreden besluit geconstateerde discriminatie.

c) Het college verklaart het bezwaar van KPN Mobile op het punt van de redelijkheid van het aanbod ongegrond. Het bezwaar van UPC en het gedane onderzoek geven het college wel aanleiding tot concretisering van het bestreden besluit ten aanzien van het doen van een redelijk aanbod. Het college stelt daarom de volgende regels inzake de onderhandelingen tussen KPN Mobile en UPC:

- de tarieven dienen slechts te worden gebaseerd op faciliteiten die UPC ook werkelijk kan afnemen als onderdeel van de dienst.

- de tarieven dienen, voor zover relevant, te worden gebaseerd op de afgenomen capaciteit in plaats van op de verdeling over XX fictieve afnemers. Daarbij dient het tarief te worden

opgebouwd op basis van eenheden van 5 % van de totale capaciteit, zoals in de overwegingen is uiteengezet.

d) Het college verklaart het bezwaar van KPN Mobile tegen de wijze waarop de

meerkostenvergoeding wordt berekend gegrond. Het college stelt als regel, dat KPN Mobile van de meerkosten in de periode tussen het doen van een redelijk aanbod door KPN Mobile aan UPC en de datum waarop de dienst daadwerkelijk kan worden afgenomen door UPC, voor de helft dient te vergoeden aan UPC, in het geval dat een overeenkomst over directe interconnectie tussen beide partijen tot stand komt.

e) Het college verklaart de overige bezwaren van KPN Mobile ongegrond.

f) Het college verzoekt beide partijen het college te informeren over de handelingen die partijen verrichten naar aanleiding van onderhavig besluit.

g) Het verzoek van KPN Mobile tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten, wijst het college

af.

(17)

Besluit

Hoogachtend,

HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT,

prof.dr. J.C. Arnbak, voorzitter

Beroepsclausule

Belanghebbenden, die zich met de bijgaande beslissing niet kunnen verenigen, kunnen binnen zes weken, aanvangende met ingang van de dag na die waarop de beslissing is bekendgemaakt, daartegen een beroepschrift indienen bij de Rechtbank, sector Bestuursrecht, te Rotterdam. Het postadres is: Rechtbank Rotterdam, sector Bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam.

Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en dient ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht, alsmede de gronden van het beroep te bevatten. Zo mogelijk dient bij het beroepschrift tevens een afschrift van het besluit, waarop het beroepschrift betrekking heeft, te worden meegezonden.

Voor het instellen van beroep is griffierecht verschuldigd. Informatie kan worden ingewonnen bij de griffie van de rechtbank.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dienstverlening wil aanbieden aan haar klanten, maakt Yarosa deze kosten echter zelf. KPN Mobile hoeft deze kosten bij de dienstverlening aan Yarosa dus niet te maken. In dit

Om die reden acht het college het in beginsel redelijk dat, indien de dienstverlening aan Yarosa binnen deze periode door KPN Mobile eigener beweging zou worden beëindigd, de

96 Omdat gezien het voorgaande het verzoek tot bijzondere toegang van Yarosa redelijk is, dient KPN Mobile naar het oordeel van het college Yarosa uiterlijk 15 november 2002

We zijn met de oplossing van Tele2 nog maar een kleine stap verwijderd van de situatie dat de WLR-C aanbieder helemaal niets anders hoeft te doen om haar marge te realiseren dan

4.8 OPTA not only expects demand for this type of access from parties who merely want to resell UPC’s analogue package instead of UPC, but assumes that there also is a demand

ii) Haar vaststelling van de retailminus is onjuist, aangezien in deze minus het totaal aan retailkosten is opgenomen in plaats van slechts de vermijdbare retailkosten. OPTA

UPC OPTA concludeert in het ontwerp besluit dat op de retail markten voor enkelvoudige, tweevoudige en meervoudige aansluitingen het risico bestaat op aanmerkelijke markt macht

De Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) heeft aangegeven het aanvullend ontwerp besluit marktanalyse Vaste Telefonie 2008 en het aanvullend ontwerp