• No results found

BESLUIT inzake geschil KPN-UPC OPTA/IBT/2003/202193

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT inzake geschil KPN-UPC OPTA/IBT/2003/202193"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT inzake geschil KPN-UPC

OPTA/IBT/2003/202193

Besluit van het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit op grond van artikel 6.3, eerste lid juncto 6.3, derde lid, onder b, van de Telecommunicatiewet, in het geschil tussen:

de besloten vennootschap KPN Telecom B.V. (hierna: KPN), gevestigd te Den Haag, gemachtigde: Mr. J.J.N Bleeker, advocaat te Amsterdam, verzoeker.

en

de besloten vennootschap UPC Nederland B.V. (hierna: UPC), gevestigd te Amsterdam, vertegenwoordigd door Mr. R. Mahler en M.H. Neervoort, beide verbonden aan UPC, verweerder.

A. SAMENVATTING

KPN heeft het college verzocht om zich uit te spreken over de terminating tarieven die UPC in rekening brengt aan KPN voor het gebruik van haar vaste netwerk (FTA tarieven). KPN verzoekt het college tevens om vast te stellen dat reciprociteit het uitgangspunt dient te zijn bij onderhandelingen tussen partijen of dat het college andere uitgangspunten hiervoor formuleert. KPN meent dat de hogere FTA tarieven van UPC tot oneerlijke concurrentie leiden aangezien hierdoor de kosten van KPN worden verhoogd. Deze hogere kosten worden thans doorberekend in de eindgebruikerstarieven van KPN.

KPN als aangewezen aanbieder is verplicht kostengeoriënteerde FTA tarieven te hanteren. UPC is echter als niet-aangewezen aanbieder in beginsel vrij om haar FTA tarieven vast te stellen. De hoogte van het FTA tarief is gelimiteerd door de in (de parlementaire geschiedenis van) de Telecommunicatiewet (Tw) genoemde redelijkheid, terwijl de tarieven van KPN op kosten dienen te zijn georiënteerd. UPC en andere niet-aangewezen aanbieders kunnen in de verleiding komen om onredelijk hoge tarieven te hanteren, omdat er niet voldoende neerwaartse prikkels zijn. Zoals in de beleidsregels1 is uiteengezet, leidt dit tot onredelijk hoge kosten voor KPN, welke thans worden doorbelast aan de eindgebruiker en wordt tevens de mogelijkheid geschapen tot inefficiënte toetreding, hetgeen uiteindelijk leidt tot welvaartsverlies. Aangezien UPC meent dat haar tarieven redelijk zijn en dus niet tot verlaging overgaat, heeft KPN een geschil bij het college ingediend.

Het college is bevoegd om in geschillen tussen partijen over interconnectie op aanvraag regels vast te stellen. In dit concrete geval gaat het om regels die betrekking hebben op de redelijkheid van

(2)

interconnectietarieven. Deze norm van redelijkheid dient te worden vastgesteld tussen partijen. Het geschil staat echter niet op zichzelf, er zijn reeds drie vergelijkbare geschillen aanhangig gemaakt bij het college. Het probleem zou zich marktbreed kunnen voordoen. Het college heeft daarom begin 2003 de markt geconsulteerd en daaropvolgend beleidsregels uitgebracht, waarin de redelijkheid wordt ingevuld door middel van een bovengrens. De bovengrens voorkomt dat nieuwe toetreders over één kam worden geschoren met KPN als aanbieder met aanmerkelijke marktmacht. Daarmee wordt recht gedaan aan de asymmetrie in de markt en in het wettelijk kader. Het college zal in een geschil de redelijkheid van de FTA tarieven aan deze bovengrens toetsen. Tevens wordt er in beleidsregels rekening gehouden met de mogelijkheid om in individuele situaties af te wijken van de bovengrens, indien daartoe aanleiding is.

Het FTA tarief van KPN komt boven de door het college vastgestelde bovengrens uit, zonder dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat hiervoor rechtvaardiging bestaat. Derhalve dient UPC haar FTA tarief te verlagen. Dit betekent volgens indicatieve berekeningen van het college dat UPC haar FTA tarief thans met gemiddeld circa xxx procent neerwaarts moet bijstellen, waardoor dit tarief nog circa xxx procent hoger uitvalt dan het tarief van KPN2. Het effect van deze verlaging is dat de kosten van KPN niet langer op onredelijke wijze worden verhoogd en inefficiënte toetreding wordt tegengegaan.

Het college komt in dit besluit enerzijds tegemoet aan het verzoek van KPN om zich uit te spreken ten aanzien van de FTA tarieven. Anderzijds stelt het college de bovengrens aan het tarief van UPC zodanig vast dat zoveel mogelijk recht gedaan wordt aan de belangen van UPC als niet-aangewezen aanbieder.

2 Het college heeft zich hierbij gebaseerd op verkeersgegevens die in het kader van het geschil zijn overgelegd door partijen. Daar waar onvoldoende gegevens beschikbaar waren is gekozen voor

benaderingen. De hier gepresenteerde percentages kunnen derhalve onjuistheden bevatten. Partijen zijn in staat om deze berekeningen zelf na te rekenen aan de hand van de door het college gegeven

(3)

B. DE VORDERING VAN KPN

1. KPN verzoekt het college om te bepalen dat: i) de voorgestelde tarieven onredelijk hoog zijn;

ii) dat UPC de voorgestelde tarieven daarom niet in mag voeren;

iii) dat UPC en KPN met elkaar in onderhandeling moeten treden over de juiste hoogte van de UPC terminating tarieven;

iv) dat reciprociteit daarbij het uitgangspunt moet zijn, althans dat partijen zich moeten richten naar een door het college te formuleren uitgangspunt;

C. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2. Voor het verloop van de procedure verwijst het college naar de stukken die in bijlage 1 van dit besluit zijn opgesomd.

D. HET STANDPUNT VAN KPN

Voor de standpunten van KPN verwijst het college naar de door KPN ingebrachte stukken en hetgeen ter hoorzitting naar voren is gebracht. Het standpunt van KPN laat zich als volgt samenvatten. 3. Het tarief dat UPC mag vragen wordt op grond van de parlementaire geschiedenis van de Tw beperkt

door de redelijkheid. Het vragen van onredelijk hoge tarieven staat gelijk aan een weigering om te interconnecteren.

4. Een juiste invulling van het redelijkheidsbeginsel van terminating tarieven i) is een redelijke

verhouding tussen de waarde van de geleverde dienst en de gevraagde prijs, ii) bevat een prikkel om de kosten van de terminating te minimaliseren en iii) levert geen verstoring van de concurrentie verhouding tussen de partijen op. De terminating tarieven van UPC dienen daarom gelijk te zijn aan de door het college vastgestelde terminating tarieven van KPN.

5. De in het besluit in het geschil tussen KPN en Enertel van 22 september 1999 genoemde argumenten dat reciprociteit niet de enige mogelijke invulling van redelijkheid was, is achterhaald. In dit besluit is uitgegaan van drie typen verkeer, te weten internetinbelverkeer, verkeer naar zakelijke klanten en verkeer naar particuliere eindgebruikers. De invoering van tariefdifferentiatie heeft ten aanzien van internetinbelverkeer geleid tot reciproque tarieven. Nu het ISP-verkeer echter naar 06760-nummers is gemigreerd is er voor telco’s geen beletsel meer om hun terminating tarieven te verhogen. Ten aanzien van het zakelijke verkeer lijkt de veronderstelling van het college dat bedrijven veel belang hechten aan een goedkope bereikbaarheid in de praktijk niet altijd juist. Veel bedrijven kiezen er namelijk voor om alleen via 0900 nummers bereikbaar te zijn. Voor verkeer naar particuliere

(4)

6. OPTA heeft zelf, met verwijzing naar OFTEL, reeds geconstateerd dat voor mobiele spraaknetten een prikkel ontbreekt om te voorkomen dat mobiele terminating tarieven tot een onredelijk niveau stijgen. OFTEL hanteert reciprociteit om de concurrentie veilig te stellen en de verstorende effecten van externaliteiten weg te nemen.

E. HET STANDPUNT VAN UPC

Voor de standpunten van UPC verwijst het college naar de door UPC ingebrachte stukken en hetgeen ter hoorzitting naar voren is gebracht. Het standpunt van UPC laat zich als volgt samenvatten.

7. UPC en KPN hebben drie maal onderhandeld over de terminating tarieven maar zijn niet tot een resultaat gekomen. KPN heeft haar eindgebruikers gedifferentieerde tarieven in rekening gebracht, zoals door het college is goedgekeurd.

8. Een van de belangrijkste doelstellingen van de Tw en de Europese richtlijnen is het bevorderen van bestendige concurrentie. De terminating tarieven van aanbieders zonder aanmerkelijke marktmacht zijn expliciet vrijgesteld van kostenoriëntatie. Een aanbieder zonder aanmerkelijke marktmacht mag zelf zijn tarieven vaststellen zolang deze voldoen aan de civielrechtelijke begrippen redelijkheid en billijkheid. Het college heeft slechts de mogelijkheid de tarieven marginaal te toetsen.

9. UPC toont met drie toetsen aan dat zij de eindgebruikers niet met de FTA tarieven subsidieert. Tevens is er in ieder geval geen sprake van subsidie aangezien KPN de FTA tarieven doorberekent aan haar klanten en hiervoor dus niet zelf opdraait. Bij reciproque FTA tarieven zou UPC haar eigen gebruikers discrimineren door hen meer in rekening te brengen als compensatie voor het netwerkgebruik van KPN.

10. De concurrentiepositie van KPN wordt door de FTA tarieven van UPC niet aangetast. De FTA tarieven vormen slechts een klein deel van de concurrentieverhouding. Voor zover de concurrentiepositie van KPN toch wordt verslechterd door de FTA tarieven, ziet de asymmetrie in de Tw er slechts op toe dat nieuwe toetreders worden beschermd en niet KPN.

11. Alleen toetreding van alternatieve aanbieders op de markt leidt tot een neerwaartse druk op de eindgebruikerstarieven. Gelet op de opgetreden marktbrede voordelen is het terecht dat deze nieuwe toetreders hun eigen FTA tarieven mogen vaststellen.

(5)

F. DE FEITELIJKE GRONDSLAG VAN HET GESCHIL

Aan het geschil liggen de volgende feiten ten grondslag.

13. KPN is een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk en een aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van artikel 6.1 van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw). KPN is ingevolge het ‘Besluit tot aanwijzing van Koninklijke KPN N.V. en haar

groepsmaatschappijen als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, als een aanbieder met aanmerkelijke marktmacht op de markt voor vaste openbare telefonie op grond van artikel 6.4 van de Telecommunicatiewet’ van het college van 15 november 2000, aangewezen als een aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk en een vaste openbare telefoondienst die beschikt over aanmerkelijke macht als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, van de Tw.

14. UPC is een aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken en openbare

telecommunicatiediensten in Nederland in de zin van artikel 6.1 van de Tw en een geregistreerde aanbieder als bedoeld in artikel 20.7 van de Tw. UPC is niet een aangewezen aanbieder.

15. De partijen bieden aan elkaar terminating-diensten aan. Dit houdt in dat, indien een abonnee aangesloten op het netwerk van partij A een gesprek wil voeren met een abonnee aangesloten op het netwerk van partij B, dit gesprek door de originerende partij A op een interconnectiepunt wordt overgedragen aan de terminerende partij B. In dat geval levert partij B een terminating-dienst aan partij A. Partij A is voor deze dienst aan partij B een overeengekomen terminating-tarief

verschuldigd.

16. De regionale terminating tarieven (in eurocent en eurocent per minuut) van beide partijen verhouden zich als volgt tot elkaar:

KPN UPC Gemiddeld 0.69 xxx Piek 0.63 xxx Dal 0.63 xxx Call set-up Weekend&Nacht 0.63 xxx Piek 0.77 xxx Dal 0.38 xxx Conveyance Weekend&Nacht 0.28 xxx

(6)

18. Op 21 april 2003 zijn beleidsregels inzake vaste terminating tarieven (hierna: beleidsregels) door het college gepubliceerd3. Hierin stelt het college vast dat redelijkheid van de terminating tarieven gebaseerd is op vertraagde reciprociteit. Uitzondering op dit tarief wordt gemaakt indien een aanbieder kan aantonen dat het redelijkerwijs niet mogelijk is de kosten voor het termineren van verkeer met dit tarief goed te maken.

G. HET JURIDISCH KADER

Bij de beoordeling van het verzoek is met name het volgende relevant:

19. KPN maakt een geschil in de zin van artikel 6.3, eerste lid juncto artikel 6.3, derde lid, onder b, van de Tw aanhangig. Indien aanbieders geen overeenkomst als bedoeld in artikel 6.1, zesde lid, tot stand brengen, kan het college op aanvraag van een of meer van hen, de regels vaststellen die tussen hen zullen gelden. Artikel 9, vijfde lid, van de interconnectierichtlijn4 geeft aan welke belangen het college dient mee te wegen in zijn geschilbeslechting. Deze belangen strekken verder dan de relatie tussen de partijen in een geschil onderling. De algemene marktsituatie en

bescherming van de eindgebruiker spelen hierbij ook een belangrijke rol.

20. Zoals in randnummer 13 en 14 reeds is weergegeven, is KPN een aangewezen aanbieder en UPC een niet-aangewezen aanbieder. Dit betekent dat voor beide partijen een verschillend regime geldt. Er is sprake van asymmetrische regelgeving. Dit houdt in dat de eis van transparantie en kostenoriëntatie niet geldt voor marktpartijen die niet zijn aangewezen als partij met aanmerkelijke marktmacht krachtens 6.6 lid 1 en 2 van de Tw. De tarieven van KPN dienen gelet op artikel 6.5 en 6.6 van de Tw echter wel transparant en op kostengeoriënteerd te zijn.

21. Nieuwe aanbieders op de markt kunnen in beginsel hun eigen interconnectietarieven bepalen. In beginsel, omdat de tarieven wel de toets van de redelijkheid moeten kunnen doorstaan. Op grond van artikel 6.1 Tw geldt immers een plicht tot interconnectie en als uitvloeisel daarvan een plicht tot het sluiten van interconnectie-overeenkomsten. Het vragen van zeer hoge interconnectietarieven, dat wil zeggen interconnectietarieven van een zodanige hoogte dat van de (potentiële) wederpartij niet kan worden verlangd dat hij daarmee akkoord gaat, moet dan ook worden beschouwd als een handelen in strijd met de in artikel 6.1 neergelegde verplichting tot interconnectie5.

22. Naast het onderhavige geschil heeft KPN twee vergelijkbare geschillen bij het college ingediend. Tegen de achtergrond van deze verzoeken spelen zich ontwikkelingen in de markt af. Een aantal

3 Beleidsregels inzake de redelijkheid van vaste terminating tarieven, OPTA/IBT/2003/201171, 18 april 2003

4 Richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de

(7)

aanbieders is er in het jaar 2002 toe overgegaan, zonder een voor het college duidelijke aanleiding, hun FTA tarieven aanmerkelijk te verhogen. Het college constateert dat op grond van de wijze waarop FTA tarieven tot stand komen, het niet uitgesloten is dat deze tarieven verder zullen stijgen. Het college achtte het daarom wenselijk, in het licht van deze geschillen en de ontwikkelingen in de markt, beleid te ontwikkelen ten behoeve van zijn besluitvorming. In de interconnectierelaties die het hier betreft spelen immers naast de specifieke individuele omstandigheden tevens

omstandigheden die algemeen en marktbreed van aard zijn. Om deze omstandigheden op een zorgvuldige manier af te kunnen wegen achtte het college het wenselijk zijn eigen visie aan de gehele markt voor te leggen en deze uiteindelijk te vatten in beleidsregels. Dit bevordert de rechtszekerheid, de zorgvuldigheid en het draagvlak. Deze ‘Beleidsregels ten aanzien van de redelijkheid van vaste terminating tarieven’ zijn op 3 april 2003 bekend gemaakt6 (hierna: de beleidsregels).

23. Zoals het college aangeeft in zijn consultatiedocument en zijn beleidsregels, zal het ontbreken van matigende prikkels op de FTA tarieven marktverstorende effecten hebben, en zal de aangewezen aanbieder onevenredig in zijn belangen worden geschaad.

24. De beleidsregels geven aan welke overwegingen het college hanteert bij het vaststellen van de redelijkheid van tarieven tussen partijen in een geschil. Ook worden de onderliggende economische principes geschetst. Het college volstaat in dit verband met een verwijzing daarnaar.

25. In de beleidsregels stelt het college vast dat hij de redelijkheid van de terminating tarieven baseert op vertraagde reciprociteit. Indien een aanbieder echter kan aantonen dat zij redelijkerwijs de kosten voor het termineren van verkeer met dit tarief niet goed kan maken en dit niet het gevolg is van inefficiënties, dan zal het college een andere invulling van de redelijkheid in het beslechten van het geschil hanteren. Voor een uitwerking hiervan verwijst het college naar de beleidsregels. 26. Bij het vaststellen van de grens waarbinnen de FTA tarieven van niet-aangewezen aanbieders

redelijk zijn, heeft het college de volgende criteria gehanteerd:

• De benadering dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij het historisch gegroeide tariefsniveau van de meeste aanbieders.

• De benadering dient een koppeling te leggen tussen de tariefsontwikkeling van KPN met een tarief als van een efficiënte aanbieder en de overige aanbieders, opdat mogelijkheden tot concurrentieverstorend en inefficiënt gedrag worden geblokkeerd. Niet-aangewezen aanbieders worden aangemoedigd tot economisch efficiënt gedrag.

• De benadering dient zeker te stellen dat niet-aangewezen aanbieders, binnen grenzen van redelijkheid, zelfstandig hun FTA tarief kunnen bepalen.

(8)

H. DE

OVERWEGINGEN

27. In de overwegingen zal het college eerst ingaan op zijn bevoegdheidsgronden om zich in het onderhavige geschil uit te spreken over de redelijkheid. Vervolgens gaat het college in op de bezwaren van UPC tegen de beleidsregels, en de argumenten van UPC tegen het toepassen van de beleidsregels in de onderhavige situatie. Daarna komt het college toe aan de beoordeling van de redelijkheid van de tarieven van UPC.

H.1. Het college is bevoegd

28. KPN en UPC hebben geen overeenstemming ten aanzien van de interconnectietarieven die tussen hen hebben te gelden. KPN heeft een geschil aanhangig gemaakt omdat zij zich niet kon verenigen met het voorstel van UPC betreffende de FTA tarieven van UPC. KPN en UPC hebben getracht hierover te onderhandelen. Dit heeft niet tot een resultaat geleid. Feitelijk ontbreekt hierdoor een

overeenkomst ten aanzien van de tarieven die tussen partijen hebben te gelden. Het college is op grond van artikel 6.3, eerste lid, van de Tw bevoegd regels te stellen indien een overeenkomst tussen partijen ontbreekt en een partij hiertoe een geschil aanhangig maakt. Het college acht zichzelf derhalve bevoegd in dezen.

H.2. Bezwaren van partijen tegen toepassing beleidsregels

29. De overwegingen van het college dienen uiteindelijk te resulteren in een beoordeling van de redelijkheid van de FTA tarieven die UPC in rekening brengt aan KPN. Het college Het college gaat bij deze beoordeling uit van de door hem gepubliceerde beleidsregels. Voordat hij al dan niet besluit tot het afdoen van het geschil in lijn met de beleidsregels, gaat hij in op de bezwaren die door UPC zijn aangevoerd tegen het toepassen van de beleidsregels op haar situatie. Het college beschouwt de inhoud van de beleidsregels hier steeds als bekend.

Tarieven UPC kunnen op grond van argumenten niet zonder meer redelijk geacht worden 30. Het college begrijpt het verweer van UPC zo, dat zij primair van mening is dat er in het geheel geen

aanleiding is om de redelijkheid van de FTA tarieven van UPC te toetsen op grond van de

(9)

Eindgebruikers-groothandels toets

31. De eerste toets die UPC aan het college heeft voorgelegd is de ‘eindgebruikers-groothandels toets’. xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx7. Het college kan deze conclusie niet volgen, xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx Dit percentage van 23 procent ontleent UPC aan de price-squeeze berekeningen die het college heeft uitgevoerd op de eindgebruikers-kosten van KPN8. Op basis van de 23 procentsmarge wordt een ondergrens vastgesteld voor het eindgebruikerstarief van KPN. Indien KPN een lagere marge zou hanteren, zou zij onder haar kostprijs werken, en zou sprake zijn van predatory pricing. De marge van 23 procent is een benadering van de kosten voor de efficiënte aanbieder om van een groothandelsdienst tot een eindgebruikersdienst te komen,

benaderd door de werkelijke kosten van KPN. Het college is allereerst van mening dat dit percentage niet zonder meer in een volstrekt andere context kan worden gebruikt, zoals in de onderhavige. xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx.

32. xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx Immers, zoals hiervoor werd gesteld, geldt dit percentage als een benadering van de retail-opslag van een efficiënte aanbieder. xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx Indien het college de redenering van UPC zou volgen, zou UPC een nog aanmerkelijk hoger FTA tarief kunnen hanteren dan zij thans hanteert.

33. Het gebrek aan logica achter deze toets van UPC wordt naar de mening van het college benadrukt door de volgende consequentie hiervan. xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx Een invulling die het toestaat om op een dergelijke wijze aanbieders in staat te stellen hun tarieven te laten stijgen indien deze juist minder kosten maken, kan niet als redelijk worden aangemerkt.

Predatory pricing toets

34. UPC voert een ‘predatory pricing toets’ op in zijn verweer. De toets van UPC houdt in dat wordt onderzocht of KPN een marge heeft op het verkeer dat UPC voor haar termineert xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx UPC bedoelt hiermee aan te geven dat KPN tegen een lagere marge niet langer zijn kosten goed zou kunnen maken. Het college merkt hierbij op dat met predatory pricing in het algemeen een situatie wordt aangeduid waarin een onderneming een strategie van prijszetting volgt door zeer lage prijzen te hanteren met het doel concurrenten uit de markt te drukken c.q. te weren. xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx Het college acht het op grond van de resultaten van de door UPC aangevoerde toets onaannemelijk dat er in de tariefstelling van UPC

(10)

thans sprake is van een dergelijke situatie die door UPC wordt aangeduid als ‘predatory pricing’. Het college deelt de conclusie van UPC dat het FTA tarief niet zonder meer als onredelijk kan worden aangemerkt op grond van deze specifieke, en overigens vrij beperkte, toets. De toets levert echter geen enkele duidelijkheid over de vraag of de tarieven onredelijk kunnen zijn uit een ander oogpunt, en is daarom in onderhavig geschil niet bruikbaar. Ten overvloede merkt het college hierbij tevens op dat de verlieslatendheid van bepaalde verkeersstromen voor KPN niet zonder meer een reden is om terminating tarieven die door andere aanbieders in rekening worden gebracht als onredelijk te kwalificeren. Hierbij verwijst het college naar de beslissing op bezwaar inzake het geschil tussen Energis-KPN9. In dit bezwaar stelde het college dat hij de FTA tarieven van Energis redelijk achtte, ondanks het feit dat KPN (boekhoudkundig) verlies maakte op het verkeer dat KPN bij Energis termineerde. Derhalve, ook indien de toets van UPC wel zou hebben aangetoond dat KPN onvoldoende marge zou kunnen behalen op het verkeer dat UPC voor haar termineerde, zou het college niet zonder meer tot de conclusie komen dat de FTA tarieven van UPC onredelijk zijn.

Aandeel van FTA omzet in totale omzet

35. UPC rekent het college voor dat de FTA tarieven xxx xxx xxx xxx xxx xxx xxx vormt van de totale omzet. Zoals het college ook reeds in zijn consultatiedocument aangaf is de mate waarin vaste aanbieders afhankelijk zijn van hun terminating inkomsten van een volstrekt andere orde dan de mate waarin dit voor mobiele aanbieders het geval is. De toets van UPC onderstreept dit, door het aandeel van de terminating-inkomsten in de totale omzet van UPC af te zetten tegen de situatie bij Vodafone als mobiele aanbieder. Het college kan hieruit echter niet de conclusie trekken dat het tarief van UPC redelijk zou zijn, enkel en alleen omdat de verhouding van FTA inkomsten in de totale omzet van UPC lager is dan van mobiele aanbieders. Hooguit kan één en ander een indicatie vormen dat de tarieven van mobiele aanbieders (nog) onredelijker zijn dan de tarieven van UPC.

Betrekkelijk geringe omvang is geen maatstaf voor de redelijkheid

36. UPC geeft daarnaast aan dat het effect van de FTA tarieven van UPC voor een KPN-abonnee niet meer dan 10 cent per maand bedraagt. Buiten het feit dat het in totaal om een bedrag van xxx euro’s per jaar gaat, is het college van mening dat FTA tarieven onredelijk kunnen zijn, ongeacht de schaal waarop zij worden toegepast. Een kleiner volume aan FTA verkeer ten opzichte van KPN ontslaat UPC niet van de verplichting om in interconnectierelaties met andere aanbieders redelijke tarieven te hanteren.

37. UPC heeft bedenkingen bij (onderdelen van) de beleidsregels. In dit geschil acht UPC het niet relevant om hier dieper op in te gaan omdat de uitgangspunten van de beleidsregels door UPC in haar verweer worden ondersteund. Uit de beleidsregels kan volgens UPC worden afgeleid dat er een asymmetrisch kader voor FTA dienstverlening is, strikte reciprociteit niet de invulling is van artikel 6.1 Tw, de verschillen in relatieve marktposities tussen UPC en KPN meegenomen dienen te worden

(11)

terwijl het college heeft aangegeven dat in specifieke omstandigheden van vertraagde reciprociteit afgeweken kan worden.

38. Hoewel UPC blijkens het voorgaande heeft aangegeven dat zij het niet nodig acht om dieper op de beleidsregels in te gaan, voert zij een aantal zaken in haar verweerschrift op die feitelijk als bezwaar kunnen worden beschouwd tegen de beleidsregels. In het hiernavolgende gaat het college hier nader op in.

39. UPC voert aan dat alleen toetreding van alternatieve aanbieders op de markt tot een neerwaartse druk op de eindgebruikerstarieven leidt en dat deze hieruit resulterende (marktbrede) voordelen het rechtvaardigen dat nieuwe toetreders hun eigen FTA tarieven mogen vaststellen. Het college is van mening dat de uiteindelijke doelstelling is dat partijen zich op de langere termijn ontwikkelen tot efficiënte aanbieders. Op de korte termijn kan het zijn dat partijen op punten minder efficiënt kunnen zijn door hun minder gunstige uitgangspositie ten opzichte van KPN. Het is van belang dat ook partijen die momenteel uitsluitend tegen hogere kosten kunnen produceren dan KPN kunnen toetreden tot de markt, om op de langere termijn bestendige mededinging en daarmee economische efficiëntie, tot stand te brengen. De wetgever heeft van dit belang blijk gegeven, zoals blijkt uit de Memorie van toelichting bij de Tw, artikel 1.1.1: ‘Met name voor partijen met aanmerkelijke macht op de markt gelden zwaardere verplichtingen dan voor andere. Deze asymmetrie is van belang voor het bereiken van een gunstige marktwerking in een sector, die wordt gekenmerkt door op het verleden gebaseerde zeer specifieke marktverhoudingen.’ Het college houdt in zijn beleidsregels uitdrukkelijk rekening met deze asymmetrie, en komt juist op grond van deze asymmetrie tot vertraagde reciprociteit. Deze minder gunstige uitgangspositie kan echter naar het oordeel van het college geen vrijbrief zijn voor partijen om onbeperkt tarieven te hanteren die aanzienlijk boven de tarieven van een efficiënte aanbieder liggen. Dit zou tot inefficiënte toetreding leiden. Indien partijen door het ontbreken van markttucht in staat worden gesteld om al hun onkosten onbeperkt in rekening te brengen, ongeacht of er sprake is van efficiënte dan wel inefficiënte bedrijfsvoering, is het aannemelijk dat, bij het aldus uitblijven van efficiëntieprikkels, aanbieders op inefficiënte wijze hun diensten gaan voortbrengen. Aanloopverliezen en de kosten om een klantenbestand op te bouwen behoren tot op zekere hoogte bij het toetreden tot de markt, en behoren te worden

meegenomen in een business case die een ondernemer opstelt om te besluiten of hij wel of niet tot een bepaalde markt wenst toe te treden. Een nieuwe toetreder kan er in redelijkheid niet vanuit gaan dat hij geen aanloopverliezen of kosten voor het opbouwen van een klantenbestand zou behoeven te dragen.

40. De drie voorgestelde redelijkheidstoetsen, alsmede de betrekkelijk geringe omvang zijn voor het college onvoldoende aanleiding om zijn oordeel over de redelijkheid van de tarieven van UPC, en daarmee zijn beslissing om de beleidsregels toe te passen, bij te stellen.

Matigende werking tariefdifferentiatie is ontoereikend

(12)

aangegeven dat prikkels om de FTA tarieven te matigen geheel ontbreken, maar dat ze onvoldoende zijn om te garanderen dat in alle gevallen redelijke FTA tarieven tot stand komen.

Bevoegdheid van college beperkt zich niet tot marginale toetsing

42. UPC stelt dat het college haar FTA tarieven dient te toetsen aan de civielrechtelijke begrippen ‘redelijkheid en billijkheid’. Om deze reden zou Opta uitsluitend marginaal kunnen toetsen, hetgeen er volgens UPC op neer komt dat het college uitsluitend kan uitgaan van de vraag of de door UPC tarieven ‘niet onredelijk’ zijn. Het college deelt het standpunt van UPC niet. Op grond van een marginale toets kan het college concluderen dat een FTA tarief niet onredelijk is dan wel onredelijk is. Indien het college concludeert dat een FTA tarief onredelijk is, dient hij aan te geven wat dan wel redelijk zou zijn.

Bovengrens in beleidsregels is op zorgvuldige wijze bepaald

43. UPC brengt naar voren dat de vaststelling van de bovengrens door het college arbitrair is. Het college heeft in de beleidsregels reeds aangegeven dat het vaststellen van een bovengrens aan het redelijk tarief tot op zekere hoogte inherent arbitrair is. De wet geeft aan dat het college bevoegd is om de redelijkheid van interconnectievoorwaarden te beoordelen, maar biedt geen concrete

aanwijzingen op basis waarvan het college tot de beoordeling van de redelijkheid moet komen. Het college is derhalve gedwongen, op basis van de algemene uitgangspunten van de Tw tot een nadere invulling van de redelijkheid te komen. Tot op zekere hoogte is er hierbij noodgedwongen sprake van keuzes die in enige mate arbitrair kunnen zijn. In de wetsgeschiedenis wordt dit ook erkend, althans in relatie tot het vaststellen van de kostengeoriënteerde interconnectietarieven van KPN. 44. In de parlementaire geschiedenis van de Tw10, merkt de CDA-fractie het volgende op ten aanzien van

het vaststellen van kosten: “Verdeelsleutels zijn niet wetenschappelijk vast te stellen, het vaststellen ervan is dan ook altijd willekeurig en laat ruimte over voor discussie.” Het kabinet merkt hierover op in het dat het juist is dat kostentoerekening op vele manieren kan worden uitgewerkt. Bij de

uitwerking moeten op vele punten keuzes worden gemaakt. Opta is daartoe bevoegd. Sommige keuzes kunnen inderdaad niet op strikt wetenschappelijke gronden worden gemaakt. Bij die keuzes dient Opta de doelstellingen van de wet in overweging te nemen.

45. Hoewel de voorgaande passage uitdrukkelijk betrekking heeft op kostentoerekening, en het college juist zoveel mogelijk heeft vermeden om de tarieven van niet-aangewezen aanbieders op basis van onderliggende kosten te beoordelen – immers, op grond van de beleidsregels is een aanbieder binnen bepaalde, ruime grenzen vrij om zijn eigen tarief te vast te stellen, onafhankelijk van KPN – ziet het college hier een duidelijke analogie tussen het vaststellen van het kostengeoriënteerde tarief voor KPN enerzijds en het vaststellen van een redelijk tarief voor niet-aangewezen aanbieders anderzijds. Het is naar het oordeel van het college evident dat iedere keuze voor het bepalen van

(13)

een maximaal redelijk FTA tarief ruimte laat voor discussie. Dit arbitraire element, dat volstrekt onvermijdelijk is, doet naar de mening van het college niets af aan zijn invulling van de redelijkheid ten aanzien van de FTA tarieven, temeer nu hij op transparante en zorgvuldige wijze tot deze invulling is gekomen op grond van een consultatie van marktpartijen.

H.3. Beleidsregels dienen te worden toegepast

46. Op basis van hetgeen UPC in het voorgaande naar voren heeft gebracht, kan het college er niet zonder meer vanuit gaan dat de tarieven van UPC redelijk zijn. Ook de bezwaren van UPC ten aanzien van de beleidsregels acht het college niet gegrond, zoals hij in het voorgaande heeft aangegeven. Het college is daarom van mening dat de beleidsregels dienen te worden toegepast.

H.4.

Tarief bevindt zich boven de bovengrens

47. Bij het toepassen van de beleidsregels wordt allereerst onderzocht of het FTA tarief van een aanbieder zich onder of boven de door het college vastgestelde bovengrens bevindt. Indien het FTA tarief zich onder deze bovengrens bevindt, acht het college dit tarief zonder meer redelijk. Op basis van de voornoemde aanpassing van de bovengrens, waarbij rekening wordt gehouden met het afwijkende verkeersprofiel van UPC, komt het college tot de conclusie dat het FTA tarief dat UPC thans hanteert hoger is dan de aangepaste bovengrens op basis van de huidige FTA tarieven van KPN11. Het huidige gemiddelde FTA tarief van UPC bedraagt xxx eurocent, terwijl de bovengrens voor UPC thans vastgesteld zou worden op circa xxx eurocent12. Hierbij dient te worden opgemerkt dat bij het bepalen van deze bovengrens, als benadering, uitgegaan is van een KPN FTA tarief vanaf 1 september 2003 dat gelijk is aan het thans geldende KPN FTA tarief. Gegeven de ontwikkeling van het KPN FTA tarief in voorgaande jaren kan het KPN FTA tarief lager uitvallen dan het huidige. Uitgaande van de hier gehanteerde indicatieve bovengrens per 1 september 2003 betekent dit dat het FTA tarief van UPC circa xxx procent hoger zou zijn dan de indicatieve bovengrens. Deze bovengrens zou dan nog altijd circa xxx procent hoger zijn dan het gemiddelde FTA tarief van KPN.Op grond van deze overschrijding kan het college deze tarieven niet zonder meer als redelijk beschouwen. Dat betekent dat het college nader onderzoekt of de argumentatie van UPC een voldoende rechtvaardiging vormt voor het hanteren van een hoger FTA tarief. UPC dient hierbij

11 Hierbij dient het volgende opgemerkt te worden. Het college verwacht van niet-aangewezen aanbieders dat zij hun FTA tarieven per 1 september 2003 in geval van een geschil op een niveau vaststellen dat op grond van de onderhavige beleidsregels als redelijk te beschouwen is. Het college kan thans niet aangeven hoe hoog de bovengrens op dat moment exact zal zijn, omdat de dan te gelden FTA tarieven van KPN nog niet bekend gemaakt zijn. Deze FTA tarieven worden immers per 1 juli bekend gemaakt. De alhier gepresenteerde bovengrens is derhalve dan ook een indicatie van de bovengrens die per 1 september 2003 geldt.

(14)

aannemelijk te maken dat zij ondanks efficiënt gedrag haar kosten voor de FTA dienstverlening niet goed kan maken, conform de mogelijkheid om af te wijken van de bovengrens die in de beleidsregels wordt beschreven. Indien UPC aannemelijk kan maken dat het hanteren van een hoger FTA tarief gerechtvaardigd is, volgens de uitgangspunten beschreven in de beleidsregels, zal het college besluiten dat UPC tarieven mag hanteren die de bovengrens overschrijden. Indien het college in het verweer van UPC geen gronden vindt die een hoger tarief rechtvaardigen dient UPC zich evenwel aan de door het college vastgestelde bovengrens te houden.

H.5. UPC maakt niet aannemelijk dat afwijken van de bovengrens gerechtvaardigd is

48. UPC geeft aan dat zij meent, indien het college besluit de beleidsregels toe te passen, het college zou concluderen dat de tarieven van UPC inderdaad redelijk zijn op grond van de aangevoerde argumenten om aan te geven dat haar tarieven redelijk zijn. Het college heeft deze argumenten onder randnummers 31-36 reeds uitvoerig aan de orde gesteld. Nu het college besluit om de beleidsregels toe te passen, en constateert dat het tarief van UPC de door het college gestelde bovengrens overschrijdt, betekent dit dat UPC feitelijk aanspraak maakt op het afwijken van de bovengrens. Het college heeft gesteld dat het afwijken van de bovengrens onder bepaalde

omstandigheden is toegestaan. In de toelichting op zijn beleidsregels merkt het college hier onder alinea 24 het volgende over op:

Indien een niet-aangewezen aanbieder aangeeft dat hij uitgaande van het door het college gestelde “maximum FTA tarief zijn kosten voor het termineren van verkeer van derden niet kan goedmaken, kan het college in beginsel afwijken van de gestelde bovengrens. Hiertoe moet de aanbieder in de eerste plaats feitelijk aantonen dat hij zijn kosten niet kan goedmaken. Hierbij dient de aanbieder de kostenopbouw voor de FTA dienstverlening voor te leggen. Afwijken van de beleidsregels is in een dergelijke situatie voorts uitsluitend gerechtvaardigd indien de aanbieder aantoont dat het niet kunnen goedmaken van de kosten niet te wijten is aan inefficiënte bedrijfsvoering. Onder inefficiënte bedrijfsvoering verstaat het college dat de desbetreffende onderneming kosten heeft waarvoor geen of onvoldoende economische rechtvaardiging bestaat.”

Vervolgens gaat het college expliciet in onder wat zij onder inefficiënte bedrijfsvoering verstaat. 49. Het college heeft aldus een toetsingskader opgesteld aan de hand waarvan hij kan vaststellen of het

door UPC gehanteerde tarief, ondanks het overschrijden van de bovengrens toch als redelijk beschouwd kan worden. Tegen de achtergrond van dit beoordelingskader zal het college dan ook de door UPC opgevoerde argumenten dan ook beoordelen. Onder verwijzing naar de uitvoerige

behandeling van deze argumenten onder randnummers 31-36 gaat het hier bij om:

• Eindgebruikers-groothandels toets (UPC zou haar eigen eindgebruikers een hogere vergoeding in rekening brengen voor het netwerkgebruik dan aan KPN);

(15)

• Aandeel FTA in totale omzet (aandeel terminating-omzet in totale omzet lager dan voor mobiele aanbieders);

• Geringe omvang (Op de totale omzet van KPN is het verkeer naar UPC zeer klein);

50. Het college heeft deze argumenten reeds voldoende geadresseerd onder de randnummers 31-36. In dit kader constateert het college dat geen van deze door UPC aangevoerde argumenten op enige wijze verband houdt met de vraag of de onderliggende kosten van UPC zodanig hoog zijn, dat redelijkerwijs niet van haar verwacht kan worden dat zij aan de door het college gestelde

bovengrens voldoet. Het college constateert dat UPC op geen enkele wijze inzicht heeft gegeven in de vraag of het FTA tarief dat is bepaald aan de hand van de bovengrens ontoereikend zou zijn, dan wel anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat haar tarieven redelijk zijn. Noch heeft zij hiertoe enige poging toe ondernomen. Het college concludeert derhalve dat er geen aanleiding is om van de bovengrens uit de beleidsregels, aangepast aan het verkeersprofiel van UPC, af te wijken.

H.6. Ingangsdatum

51. Zoals het college reeds aangaf in zijn beleidsregels, acht het college het redelijk indien aanbieders twee maanden de tijd krijgen om hun tarieven indien nodig aan te passen. Om de exacte hoogte van de bovengrens te berekenen heeft UPC het gemiddelde FTA tarief van KPN per 1 september 2003 nodig. De verwachting was dat het college dit FTA tarief van KPN voor de periode 1 september 2003 tot 1 september 2004 per 1 juli 2003 bekend zou kunnen maken. UPC zou dan na de bekendmaking van het FTA tarief van KPN nog twee maanden hebben om haar FTA tarieven bij te stellen in lijn met vertraagde reciprociteit. Nu het college het FTA tarief van KPN niet per 1 juli bekend heeft kunnen maken, en niet exact kan aangeven wanneer hij het FTA tarief van KPN wel bekend kan maken, acht het college het volgende redelijk: UPC dient zijn FTA tarieven uiterlijk twee maanden na de

bekendmaking van het FTA tarief van KPN door het college op een niveau vast te stellen dat voldoet aan de bovengrens die is vastgesteld op basis van vertraagde reciprociteit, met inachtneming van hetgeen door het college in dit besluit is overwogen. Hiermee wordt UPC voldoende in de gelegenheid gesteld om haar gewijzigde FTA tarieven te implementeren. De termijn van twee maanden is vergelijkbaar met de termijn die KPN jaarlijks werd gegund om zijn

(16)

I. DICTUM

Het college besluit op grond van artikel 6.3, eerste lid, juncto artikel 6.3, derde lid, onder b, van de Telecommunicatiewet, als volgt:

1. Het college acht de huidige FTA tarieven van UPC onredelijk.

2. Het college stelt een bovengrens vast voor het gemiddelde FTA tarief van UPC, als invulling van de redelijkheid. Deze voor UPC geldende bovengrens wordt bepaald volgens het principe van vertraagde reciprociteit, zoals beschreven in de beleidsregels.

3. De FTA tarieven van UPC mogen deze bovengrens niet overschrijden.

4. De datum waarop de FTA tarieven van UPC moeten voldoen aan de bovengrens is gesteld op twee maanden vanaf de datum van bekendmaking van de FTA tarieven van KPN die vanaf 1 september 2003 hebben te gelden.

5. De overige vorderingen van KPN wijst het college af. Aldus besloten te ‘ s-Gravenhage op 1 juli 2003,

HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT,

(17)

Belanghebbenden die zich met dit besluit niet kunnen verenigen, kunnen binnen zes weken, aanvangende met ingang van de dag na die waarop dit besluit is bekendgemaakt, daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit.

Het bezwaarschrift moet worden gericht aan:

Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit

Postbus 90240

2509 LK Den Haag

(18)

Bijlage 1 bij het besluit inzake G.60.02

− Het schrijven van Allen & Overy, namens KPN aan het college d.d. 13 september 2002, met OPTA-kenmerk 2002104627, inzake de aanvraag van de geschilbeslechting tussen KPN en UPC, omtrent call termination tarieven;

− Het schrijven van het college aan Allen & Overy, namens KPN d.d. 10 oktober 2002, met kenmerk OPTA/IBT/2002/203231, inzake de ontvangst van de aanvraag van KPN;

− Het schrijven van het college aan Allen & Overy, namens KPN d.d. 25 november 2002, met kenmerk OPTA/IBT/2002/203325, inzake het consultatiedocument t.a.v. FTA;

− Het schrijven van het college aan UPC d.d. 25 november 2002, met kenmerk

OPTA/IBT/2002/204077, inzake de afschrift van de brief aan KPN d.d. 25 november 2002; − Het schrijven van het college aan Allen & Overy, namens KPN d.d. 11 april 2003, met kenmerk

OPTA/IBT/2003/201462 , inzake de aanhouding van het geschil in afwachting van de beleidsregels FTA-tarieven;

− Het schrijven van het college aan UPC d.d. 11 april 2003, met kenmerk OPTA/IBT/2003/201463, inzake de aanhouding van het geschil in afwachting van de beleidsregels FTA-tarieven;

− Het schrijven van UPC aan het college d.d. 18 april 2003, met OPTA-kenmerk 2003102030, inzake de termijn van indiening verweerschrift;

− De beleidsregels inzake de redelijkheid van vaste terminating tarieven d.d. 18 april 2003, met OPTA-kenmerk OPTA/IBT/2003/201171;

− Het schrijven van het college aan UPC d.d. 22 april 2003, met OPTA-kenmerk

OPTA/IBT/2003/201564, inzake de beleidsregels en het verzoek om indiening van de zienswijze; − Het schrijven van het college aan Allen & Overy, namens KPN d.d. 29 april 2003, met kenmerk

OPTA/IBT/2003/201685, inzake de uitnodiging voor de hoorzitting;

− Het schrijven van het college aan UPC d.d. 29 april 2003, met kenmerk OPTA/IBT/2003/201682, inzake de uitnodiging voor de hoorzitting;

− Het schrijven van het college aan UPC d.d. 2 mei 2003, met kenmerk OPTA/IBT/2003/201712, inzake de datum hoorzitting;

− Het schrijven van het college aan Allen & Overy, namens KPN d.d. 2 mei 2003, met kenmerk OPTA/IBT/2003/201707, inzake de uitnodiging voor de hoorzitting over FTA-tarieven;

− Het schrijven van UPC aan het college d.d. 14 mei 2003, met OPTA-kenmerk 2003102398, inzake de zienswijze van UPC in het geschil G.60.02, versie KPN;

− Het schrijven van Allen & Overy, namens KPN d.d. 14 mei 2003, met OPTA-kenmerk 2003102387, inzake de zienswijze van KPN ten aanzien van de beleidsregels FTA;

− De pleitnotitie van UPC d.d. 21 mei 2003, met OPTA-kenmerk 2003102543, ten behoeve van de hoorzitting;

(19)

Bijlage 2 bij het besluit inzake G.60.02: toelichting beleidsregels

Om onduidelijkheden te voorkomen geeft het college hier ten overvloede toelichting op een aantal uitgangspunten die het college in zijn beleidsregels heeft geformuleerd. Deze uitgangspunten gelden onverminderd in de onderhavige situatie.

De bovengrenzen voor de diverse tarieven (de conveyance- en setuptarieven voor piek, dal en weekend/nacht) dienen steeds jaarlijks te worden vastgesteld, waarna zij gedurende dat lopende jaar ongewijzigd blijven. Thans geldt dat 1 september de datum is waarop deze jaarlijkse vaststelling plaats vindt. Het college maakt jaarlijks rond 1 juli de interconnectietarieven bekend die per de

daaropvolgende datum 1 september voor KPN hebben te gelden. Op basis van de bekendmaking per 1 juli heeft de aanbieder derhalve 2 maanden de tijd om zijn nieuw te gelden tarieven vast te stellen en aan KPN bekend te maken.

Poortkosten en eventuele andere met interconnectie samenhangende kosten die de aanbieder aan KPN in rekening brengt in aanvulling op de FTA tarieven dienen uitsluitend te worden meegenomen in de berekeningen van redelijke tarieven indien de poortkosten die de aanbieder in rekening brengt aan KPN afwijken van de kosten die KPN aan de aanbieder in rekening brengt. Dit betekent dat indien

bijvoorbeeld de poortkosten die de aanbieder aan KPN in rekening brengt hoger zijn dan KPN in rekening brengt aan de aanbieder, dat deze meerkosten in mindering worden gebracht op de omzet die de aanbieder op grond van de bovengrenzen maximaal zou mogen behalen op het termineren van verkeer afkomstig van KPN. In het geval dat de poortkosten die de aanbieder in rekening brengt juist lager zijn dan de kosten die KPN in rekening brengt, wordt dit verschil juist opgeteld bij de omzet die de aanbieder maximaal mag behalen op het terminating verkeer afkomstig van KPN.

De aanbieder is eveneens vrij te kiezen in welk tarief (of combinatie van tarieven) zij het eventuele verschil in poortkosten wenst te verrekenen, zo lang het principe dat dit geen gevolgen heeft voor de uiteindelijke omzet die de aanbieder behaalt op het termineren van het verkeer afkomstig van KPN niet wordt geschaad.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

gehanteerd dat deze tussen de 5 en 25 procent lagere eindgebruikerstarieven voor conveyance in rekening brengen dan KPN. Figuur 6: Verhouding tussen FTA en eindgebruikerstarieven

In Overweging 7 van de Verordening wordt gesteld dat een redelijk verzoek om ontbundelde toegang impliceert dat de toegang noodzakelijk is voor het verlenen van de diensten van

Op 18 december 2001 heeft het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college) een voorlopig besluit genomen in het geschil tussen KPN Mobile

Nog afgezien of de veronderstelling van Canal+ dat door eerdere besluiten van OPTA aan haar netwerkcapaciteit is toegewezen, juist is, kan het hier door Canal+ betrokken

De tarieven voor KPN terminating access poorten voor de periode 1 september 2003 tot 1 sep- tember 2004. Terminating access poort nationaal/regionaal

Het tarief voor de 90x Customer Billing Service voor de periode 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 90x Customer Billing Service Tarief in eurocenten per gesprek 0,86. Percentage van

Het tarief voor levering van een ontbundelde aansluitlijn in combinatie met Line Sharing (ASL) voor de periode 1 juli 2003 tot 1 juli 2004. Tarief levering van een

2003.. Deze norm van redelijkheid dient te worden vastgesteld tussen partijen. Het geschil staat echter niet op zichzelf, er zijn reeds drie vergelijkbare geschillen aanhangig