• No results found

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel · dbnl"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Marie Schmitz

bron

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel. Met illustraties van Jan Wiegman. C.A. Spin & Zoon, Amsterdam 1941

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schm016watb03_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Het nieuwe vriendje.

Voor de ramen zijn de dikke gordijnen dichtgeschoven en er brandt geen ander licht dan de gezellige schemerlamp. Het is heerlijk stil in de kamer, je hoort er niets dan het knetteren van de houtblokken in de haard, waarvan de vlammen hoog opkronkelen en alle dingen met hun grillige schijn verlichten.

Maar boven is wèl lawaai in huis, er draven jongensvoeten over de gang en een jongensstem gilt: ‘Schiet een beetje op Bert, ouwe treuzel! Anders komen we niet klaar met onze vijfentwintig sommen!’

Maar de Baas, die in zijn grote stoel voor het vuur zit, zijn lange benen recht voor zich uit, zijn voeten op het haardijzer, wordt er niet wakker van. Ook niet als er met dof geraas en geknetter een houtblok in mekaar zakt; hij zucht eens en legt zijn hoofd wat makkelijker en slaapt lekker door.

Fiet-Fiet, het gevlekte taksje, dat naast de benen van de Baas op het haardkleedje ligt, rolt zich eens om en tuurt met één oog open in het vuur. Als dat maar niet uit gaat; iets anders komt er niet opaan.

‘Wat zo'n man toch slapen kan! Ik geloof dat hij nog door zou slapen, al woei het huis ondersteboven!’ snuift de Hertogin, de dikke zwarte poes, die met haar pootjes onder haar buik gevouwen, op een hoek van de schoorsteenmantel op het mooie geborduurde kleed ligt en neerziet op Fiet-Fiet en de Baas. Eigenlijk heet ze maar doodgewoon Roek, maar de Baas noemt haar de Hertogin omdat ze zo groot en dik en statig is.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(3)

Fiet-Fiet z'n tweede oog gaat nu ook open, terwijl hij met een schuine kop omhoog kijkt.

‘Ik zou me mond maar houen. Als het op slapen aankomt kan jij ook nogal meedoen, zou ik menen.’

‘Denk jij dan, dat ik altijd slaap als ik stil lig? Wat een grenzenloos-onnozele hondenveronderstelling!

Wij poesen zijn nu eenmaal niet van die malle springers zoals jullie; wij houden van een leven van rustig peinzen.’

‘Dat heb je ook niet van jezelf,’ moppert Fiet-Fiet, ‘dat kijk je van de Baas af als hij hier 's avonds aan zijn schrijftafel zit met boeken en papieren. Dan zit hij ook uren te peinzen. Waar jullie je hoofd mee breekt begrijp ik niet.’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(4)

‘Dat komt doordat je maar een hond bent,’ zegt de Hertogin een beetje minachtend.

‘Voor jou bestaat er alleen maar eten en drinken en van hogere dingen heb je geen begrip.’

‘Wat voor hogere dingen?’ vraagt Fiet-Fiet en kijkt zoekend naar het plafond.

‘Dat is lastig uit te leggen aan iemand met zo'n snippertje verstand als jij hebt.

Hogere dingen, dat zijn kennis en geleerdheid, zie je, en gevoel voor het schoone, weet je. Allemaal knappe dingen, die in boeken staan en waarover je kunt nadenken.

Denk je, dat hoogstaande wezens zoals katten en mensen maar genoeg hebben aan eten en drinken?’

Fiet-Fiet rolt wat dichter naar het vuur toe en hapt naar een wintervliegje, dat over zijn neus zweeft.

‘Nou,’ bromt hij plezierig, ‘als ik maar elke dag mijn eten krijg en zo nu en dan een kluifje en ik mag wandelen met de Baas en 's avonds bij het vuur liggen... dan ben ik allang tevreden. Ik zou niet weten wat ik méér verlangen moest.’

‘Ja, een hondenpoot is gauw gevuld!’ spot de Hertogin.

Fiet-Fiet geeft geen antwoord meer, wat maar het verstandigst is als je toch van hogere dingen niet afweet.

Maar de Hertogin is vanavond nog niet uitgepraat.

‘Heb je wel gezien,’ vraagt ze, ‘met wie onze Jaap daarstraks is thuisgekomen?’

Fiet-Fiet kwispelt even, wat hij altijd doet als er over de kleine Baas gesproken wordt.

‘Jawel, met Bert, z'n nieuwe vrindje.’

‘Een mooie vriendschap!’ smaalt de Hertogin en haar groene ogen glinsteren boos in de schemer. ‘Bert z'n Pa heeft een worstwinkel en onze Baas

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(5)

is een deftige meneer, die boeken schrijft.’

‘Kan je daarom geen vrinden wezen?’ vraagt Fiet-Fiet verontwaardigd. ‘Dat zou wat moois zijn! Rare gedachten hou jij er op na!’

‘Nou maar, ik zou ervoor bedanken om met de kat van de kruidenier-op-de-hoek op stap te gaan. Dat dóé je niet als je een Hertogin bent.’

‘Verbeeld jij je nou maar niks!’ bromt Fiet-Fiet kwaad. ‘Jij heet ook gewoon maar Roek! En die Bert, dat is een aardige jongen!’

‘Maar z'n Pa heeft een worstwinkel!’ blaast de Hertogin.

‘Had ónze Baas maar een worstwinkel!’ zucht Fiet-Fiet.

De Hertogin is opgestaan uit haar luie houding en rekt zich hoog op haar vier poten tot zij een levend poortje is. ‘Hé hé, ik

ben er stijf van, ik ga zien dat ik eruit kom; een kleine wandeling in de maneschijn zal me goed doen.’

‘Jij liever dan ik,’ zegt Fiet-Fiet en rolt zich op.

‘Jij bent al net zo lui als die lieve jongetjes, boven!’ schimpt de Hertogin. ‘Hoor me nou dat kabaal eens aan, ze breken het huis nog af! Laten ze liever hun

vijfentwintig sommen maken!’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(6)

Alleen thuis.

‘Het is wat moois,’ bromt de Hertogin, terwijl ze kaarsrechtop, met haar staart losjes en sierlijk om haar pootjes gevouwen, van haar schoorsteenhoekje naar beneden kijkt en haar prachtige snorharen trillen, zoals altijd wanneer ze kwaad is.

Maar Fiet-Fiet ligt onbeweeglijk in de gloed van het haardvuur, zijn korte pootjes slap vooruit, en doet zelfs zijn ogen niet open.

‘Ze hebben hier in huis geen begrip van wat een behoorlijke kat toekomt. Dat loopt maar uit, liefst allemaal tegelijk en mij laten ze maar aan mijn lot over.’

Fiet-Fiet zucht diep als iemand, die doodmoe is en nu geniet van het uitrusten.

‘En jij bent vanavond een onverdraaglijk vervelend beest! Kan je je mond niet eens open doen?’ snauwt de Hertogin zo kwaad, dat Fiet-Fiet ervan overeind schrikt.

‘Ik heb ook zoveel gegeten,’ zucht hij, ‘ik kan me haast niet meer bewegen.’

‘Ja, eten, dat kan je,’ blaast de Hertogin. ‘Jij eet zoveel, dat je te dom wordt om nog iets te begrijpen.’

Fiet-Fiet ligt alweer zo lui als tevoren en vraagt:

‘Waar maak je je eigenlijk zo druk over?’

‘Als je daarnet naar me geluisterd had, dan zou je dat nu weten. Ik zeg, dat het een schande is, dat ze hier maar allemaal uitlopen en mij aan mijn lot overlaten!’

‘Maar mij dan toch ook! En klaag ik nou?’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(7)

‘Jij? Jij bent maar een hond, een soort beest, dat helemaal niet meetelt en dan nog met veel te korte poten.’

‘Ik ben in ieder geval een heel bizondere hond, een gevlekte taks, een tijgertaks, en heel zeldzaam.’

‘Over die gevlektheid zou ik me mond maar houen, als ik jou was. Alle mensen, die je buiten zien lopen, denken dat je vol kale plekken zit.’

‘Dat zijn stumpers, net als jij, die geen verstand hebben van een mooie hond. Maar in het voorjaar ga ik naar een tentoonstelling en dan word ik bekroond. Dan krijg ik een gouwe medalje.’

‘Zo, en wat doe je daar dan mee?’ vraagt de Hertogin op plagerige toon.

‘Tja... dat weet ik eigenlijk nog niet,’ zegt Fiet-Fiet aarzelend. ‘Zou je daar worst voor kunnen kopen? Of kluiven?’

‘Je bent een domoor! Die bergt de Baas in zijn schrijfbureau. En jij mag de hele dag op die tentoonstelling in een nauw hokje liggen op stroo!’

‘Och,’ zegt Fiet-Fiet goeiig, ‘als ik de Baas daar nou een plezier mee doe, dan heb ik dat best voor hem over.’

‘Je lijkt wel mal! Wat hebben ze voor ons over? Een hele avond laten ze ons alleen.

Wie zal me straks mijn bakje melk geven? En wie zal voor het vuur zorgen als het uitgaat en ik het koud krijg?’

‘Je bent een ouwe mopperpot. Ik heb het hier best naar mijn zin.’ Fiet-Fiet rekt zich behaaglijk uit, rolt zich op zijn rug en hapt naar het puntje van zijn staart. ‘Lieve hemel, dan had je moeten beleven wat ik beleefd heb toen ik pas hier was! Toen werd ik, als ik alleen thuis moest blijven, in de badkamer opgesloten. Die eerste keer vergeet ik nooit! Moet

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(8)

je horen, er hingen gordijnen voor 't raam, waar ik nog nèt bij kon. Een punt ervan kriebelde langs mijn neus, nou, toen kwam ik natuurlijk vanzelf op 't idee om erin te bijten. Ik had toen bovendien aldoor

jeuk in mijn kiezen, weet je. Toen ik er de onderkant afgebeten had, toen werd 't pas echt leuk, want toen moest ik springen om erbij te komen. En telkens als ik opsprong en een stuk tussen mijn tanden hield, dan maakte 't een heerlijk gekraak en dat was eigenlijk nog het plezierigste van alles. Maar toen ik op

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(9)

een keer erg hoog sprong, want ik kon er haast niet meer bij, zo veel had ik er al afgebeten, toen viel ik juist in de schotel met melk, die de Vrouw daar voor me had klaar gezet. Ik schrok me dood, dat snap je. De schotel kapot, de melk over de vloer en ikzelf zat helemaal onder de melk. En net toen ik bezig was mezelf schoon te likken kwam de Baas binnen. Nou, toen heeft er wat gezwaaid, hoor!’

‘Je hebt je zeker laten slaan,’ zegt de Hertogin minachtend.

‘Ja,’ zucht Fiet-Fiet, ‘met een ouwe slof. Ik heb moord en brand geschreeuwd.’

‘Ze zouden het met mij niet moeten proberen,’ zegt de Hertogin en haar snorharen staan recht overeind, ‘ik zou mijn nagels laten zien, dat beloof ik je.’

Fiet-Fiet zegt niets en kijkt eens naar zijn afgesleten nageltjes. Wat kan je daar nou mee doen? Alleen graven in de tuin immers! En bovendien, die klappen had hij toen toch eerlijk verdiend eigenlijk, na het kwaad, dat hij gedaan had. Nou ja, maar niks meer zeggen, dat begreep ze toch niet, die malle Hertogin, die altijd dacht, dat zij gelijk had.

Er komt een gerommel en geknetter uit de haard en het vuur zakt wat naar beneden;

de Hertogin gluurt eens over de rand van de schoorsteenmantel heen.

‘Heb ik je niet gezegd, dat het uit zal gaan en dat we straks kou zullen lijden?’

spreekt ze met sombere stem.

‘Hier is het nog lekker warm,’ zegt Fiet-Fiet en schurkt zich tevreden.

Het is even stil, geen ander geluid dan het langzame tikken van de hangklok.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(10)

‘En weet je nou,’ vraagt de Hertogin geheimzinnig, ‘waar ze allemaal naar toe zijn vanavond?’

‘Tja...’ peinst Fiet-Fiet, en er trekken rimpels in zijn voorhoofd van het nadenken,

‘hoe heet dat ook alweer?’

‘Zie je wel, dat je een domoor bent? Een muziekuitvoering! En Elly moet viool spelen. Ze heeft er nogal expres een zijden jurk voor gekregen.’

‘Heeft ze daarom zo druk op dat akelige ding gekrast de laatste tijd? Daar word ik toch zo naar van, dat gaat me eenvoudig door merg en been.’

‘Dat komt doordat jij geen verstand hebt van wat mooi is. Elly speelt heel goed.

Ik mag dat wel, zo'n beetje muziek, je kunt er zo heerlijk bij dutten.’

‘Ik wou dan maar, dat ze niet zo goed speelde,’ zegt Fiet-Fiet verdrietig, ‘want daar is ze dan zeker zo verwaand van geworden. Ze is lang zo aardig niet meer als vroeger.’

‘Als je knap bent, dan mag je wel verwaand zijn,’ zegt de Hertogin en zij rekt zich statig omhoog. ‘Dan is het geen verwaandheid om verwaand te zijn.’

‘Nou zeg, daar snap ik niks van,’ zegt Fiet-Fiet. ‘Maar ik wou dan maar, dat ze nog was als vroeger. Toen was ze niet zo snibbig. Gisteren, toen ik thuis kwam en tegen haar op wou springen, schopte ze me haast en ze zei: ga weg akelig dier, alleen maar omdat ik modderpoten op haar jurk zette! En ik wou juist nogal vriendelijk tegen haar zijn! Nee, dan is Jaap anders.’

‘Jaap! Praat me daar niet van! Zo'n ruwe ongemanierde jongen! Weet je wat die me vanmorgen heeft geleverd. Zit ik me daar op het buffet en ik wil net even proeven van de room, die daar staat en daar

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(11)

komt me die jongen binnenstormen en doet me zo schrikken, dat ik op de grond rol.

En terwijl ik wegloop met een bezeerde poot gooit hij me nog een voetkussen achterna, de valschaard! Maar dat was gelukkig mis. Nee, die Jaap kan je van me kado krijgen en zijn vrindje Bert uit de worstwinkel erbij.’

‘He,’ zegt Fiet-Fiet, langs zijn neus likkend, ‘praat toch niet aldoor over die worstwinkel. Ik krijg er het water van in mijn mond.’

‘Heb jij dan nu alweer honger? En daarstraks was je zo dik gegeten, dat je niet lopen kon!’

‘Dat is alweer helemaal over. Ik zou nu best weer wat lusten.’

‘En ik verlang naar mijn bakje melk,’ zegt de Hertogin kribbig. ‘Maar er is niemand in huis en

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(12)

we kunnen wachten. Nou zie je maar eens hoe de mensen ons behandelen.’

Nou ja, denkt Fiet-Fiet, terwijl hij zijn rug naar het vuur keert, want zijn buik is nu warm genoeg, de Baas en de Vrouw kunnen toch voor ons niet thuis blijven. En de Hertogin klaagt nu wel, maar ze komt toch nooit wat tekort en snoept nog bovendien.

De Hertogin rekt zich eens uit, daar boven op de schoorsteenmantel en scherpt haar nagels aan het dikke schoorsteenkleed, wat helemaal niet mag en wat ze dan ook nooit zal doen als de Baas erbij is.

‘Nee,’ zucht ze, ‘het leven is geen pretje. Ik kan mijn plezier wel op tenminste.’

‘Weet je hoe dat komt?’ zegt Fiet-Fiet, terwijl hij, één oor omhoog en één omlaag, naar de Hertogin kijkt. ‘Dat komt doordat jij altijd alleen maar aan jezelf denkt en bang bent, dat je wat tekort zult komen. Dàt is het.’

En hij rolt zich helemaal op, zo rond, dat hij wel in een ronde taartendoos zou kunnen, zucht eens diep en gaat fijn een dutje doen.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(13)

De pantoffel van Mina.

Natuurlijk zit ze daar alweer op haar gewone hoekje op de schoorsteenmantel, de Hertogin. Maar vandaag ligt zij niet lui te slapen, maar zij zit kaarsrechtop en kijkt met boze ogen de lege kamer door. Ze is onrustig doordat Fiet-Fiet er nog niet is.

Waar dat malle beest nu toch zitten mag? Niet dat die hond haar zoveel schelen kan, stel je voor! Een hond is maar een hond en als je hem omdraait is het nóg een hond...

Maar nu is er niemand voor het gewone avond-babbeltje en dat is vervelend.

Vervelend? Wel, het is ongehoord, het is gewoonweg schandalig, hier nu maar te moeten zitten wachten tot het meneer Fiet-Fiet behagen zal zich te vertonen!

Stil! Wat hoort ze daar? Trippelen daar zijn nagels over het marmer van de gang?

Jawel hoor, de kamerdeur, die op een kiertje stond, gaat een ietsje wijder open en Fiet-Fiet komt binnen. Maar wat heeft hij daar in zijn bek? Zou hij vlees gegapt hebben uit de keuken, of een visje? Dan moet ze zorgen, dat zij er ook wat van krijgt, al zal die lelijke gierigaard het natuurlijk allemaal alleen willen opeten. De Hertogin staat op het randje van de schoorsteenmantel, klaar om eraf te springen. Maar wat is dàt nu? Ach goeie grutten, daar viel ze me van de teleurstelling haast naar beneden!

Een pantoffel! Hoe krijgt het dwaze beest het verzonnen?

‘Wat mankeert jou?’ vraagt de Hertogin kwaad en ze likt haar snorren, want de gedachte aan dat visje heeft haar een verschrikkelijke trek doen krijgen

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(14)

Maar Fiet-Fiet heeft het veel te druk om te antwoorden. Op zijn gewone plekje bij de haard is hij gaan liggen, zijn twee voorpootjes stevig op de pantoffel en zoekt nu met blinkende oogjes, zijn tanden klaar, naar het plekje, waar hij het best kan

beginnen te bijten. Dat zal de pompoen wel zijn. Natuurlijk, die fijne, dikke, rooie pompoen... Hap! doet Fiet-Fiet, zijn tanden staan er al in, hij trekt eens fiks... Wat plezierig kraakt dat! Nog eens! Goed zoo! Het is niet zo lekker als kluiven op een been, maar tien maal zo plezierig. Zachtjes kwispelt hij met zijn staart, alsof hij voor zichzelf applaudisseert.

‘Jij zult er straks van lusten, ventje,’ zegt de Hertogin. ‘Waar heb je die slof vandaan gehaald?’

Fiet-Fiet kijkt omhoog met zielsvergenoegd gezicht, zijn natte zwarte neus zit vol met rooie pluizen.

‘Onder Mina's bed vandaan,’ vertelt hij en gaat dan haastig weer aan 't werk, want het zou zonde zijn om een ogenblikje te verliezen.

Nu spint de Hertogin tevreden, en

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(15)

knus in mekaar gedoken kijkt ze naar wat daar beneden gebeurt. Een slof van Mina, dat verandert de hele zaak! Ha, Mina zal sip kijken als ze straks thuis komt en maar één pantoffel vindt! Lekker! Net goed! Dan krijgt ze haar trekken eens thuis! Wat behoeft ze altijd de melk zoo vroeg weg te sluiten, dat een arme poes, die toch waarlijk niet door het sleutelgaatje kruipen kan, niet één keertje de kans krijgt om zich eens heerlijk vol te drinken? En hoe heeft ze laatst, die slechte meid, toen zij, de Hertogin, één armzalig visje had weggenomen, met de mattenklopper tekeer gegaan! Warempel het kleinste visje van de hele schotel, want in de haast had zij geen tijd gehad om het grootste uit te zoeken.

‘Helemaal eraf, die pompoen!’ fluistert de Hertogin. ‘En dan moet je... dan moet je de neus eraf bijten, dan steken haar tenen erdoorheen... of de hak eraf, dan loopt ze mank!’

‘Nou, reken maar!’ bromt Fiet-Fiet, blakend van ijver. ‘'t Zal aan mij niet liggen.’

Met de pompoen heeft Fiet-Fiet nu afgerekend, die heeft de worsteling niet overleefd. Maar zo'n hak, dat is wat anders. De Hertogin heeft makkelijk praten: ‘bijt hem eraf’, ze moest het zelf maar eens proberen!

Ssst... wat is dat?

‘Daar komt iemand,’ fluistert de Hertogin.

Fiet-Fiet legt de oren in de nek en luistert. Hij pakt stevig de pantoffel tussen zijn tanden en sluipt ermee weg. Achter de zware overgordijnen, die tot op de grond neerhangen verdwijnt hij; net bijtijds, want daar komt Elly naar binnen.

Zij is een gezellig meisje van een jaar of veertien met twee dikke blonde vlechten en zij loopt

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(16)

zo luchtigjes, of haar voeten dansen.

‘Heb jij mijn schooltas niet gezien, Roekje?’ vraagt zij, maar de Hertogin geeft geen antwoord, die geeft nooit antwoord als iemand haar Roek noemt en Elly zoekt op alle stoelen, op de tafel en onder de tafel, op het schrijfbureau van haar vader en vindt de tas tenslotte op de grond bij de tuindeuren. En net op dat ogenblik komt Fiet-Fiet achter de gordijnen vandaan, maar nu zonder de pantoffel.

Onbeweeglijk ligt de Hertogin ineengedoken en het lijkt wel, of ze slaapt. Maar door de kiertjes van haar ogen ziet ze precies wat er gebeurt.

‘O gunst Fiet-Fiet!’ roept Elly uit en slaat haar handen in mekaar, ‘wat zie jij er gek uit met al

dat rood aan je neus! Kom eens hier, laat me je eens bekijken!’

Zo langzaam mogelijk kruipt Fiet-Fiet naar haar toe, met hangende staart en hangende oren. Zijn korte pootjes lijken nog korter te worden, zijn buik sleept haast over de grond.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(17)

‘Wat 'n beest!’ denkt de Hertogin minachtend. ‘Wat 'n ontzettend dom en onnozel beest! Ze hoeven heus niet meer te vragen, of hij wat op zijn kerfstok heeft. Nee, dat zou ik er anders afbrengen. Ze zullen aan mij niets merken, al heb ik nog zoveel op mijn geweten.’

‘O Fiet-Fiet,’ dreigt Elly, ‘jij hebt wat uitgevoerd, ik zie het aan je. Zeg op, wat heb je stuk gebeten? Iets roods...’ peinst ze, met een pluis, die ze van Fiet-Fiet z'n neus geplukt heeft, tussen haar vingers. ‘Wat kan dat zijn?’ Fiet-Fiet ligt onbeweeglijk op de grond, de verraderlijke neus zo diep mogelijk weggestopt. Maar dan opeens, op heel andere toon, of ze een gezellig spelletje wil gaan spelen, roept Elly: ‘Zoek 't Fiet-Fiet! Zoek 't!’

Als een duveltje uit een doosje schiet Fiet-Fiet ineens recht overeind, zijn oren omhoog, zijn staart in de lucht. Wat is dat nu? Gaan ze ineens spelen? Doodstil wacht hij, met blinkende oogjes, klaar om weg te rennen.

‘Zoek 't!’ roept Elly nog eens.

En dan schiet Fiet-Fiet als een pijl uit de boog van haar weg, stuift met een vaart achter de zware gordijnplooien, zodat het gordijn slingert en zwaait, of de stormwind erdoorheen waait en komt, de gehavende pantoffel hoog in zijn bek beurend, triomfantelijk weer tevoorschijn.

Maar nu is het spelletje meteen uit ook. ‘Hier!’ roept Elly en vangt de zondaar met een handige greep. En voor Fiet-Fiet goed begrijpt wat er gebeurt, is het pantoffeltje niet meer tussen zijn tanden, maar danst het op zijn rug. Hij schreeuwt ervan.

‘Zo'n domoor als jij heb ik nog nooit gezien!’ snuift de Hertogin minachtend als zij weer rustig

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(18)

samen bij de haard zitten. ‘Om er zo in te vliegen toen ze riep “zoek 't!” Toen had je je onnozelste gezicht moeten zetten.’

‘Ik dacht, dat ze spelen wou,’ zegt Fiet-Fiet, nog helemaal beteuterd en likt de plek, waar de pantoffel het hardst geslagen heeft. ‘En nu begon het juist zo gezellig te worden,’ zucht hij spijtig.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(19)

Plannen en avonturen.

De Baas is er vanavond niet, maar de Vrouw zit aan zijn schrijfbureau een brief te schrijven bij de groene schrijflamp. Het vuur in de haard brandt haast niet meer, want het begint voorjaar te worden en Fiet-Fiet rekt zich eens uit op het haardkleedje. De Hertogin ligt op haar gewone plekje op de schoorsteenmantel en slaapt met haar rose neus op haar fluwelen pootjes. Tenminste, dat zou je zo denken, als je niet al te precies kijkt en dus niet ziet hoe ze af en toe door een paar heel nauwe spleetjes gluurt.

En net als de Vrouw klaar is met haar brief en opstaat, stormt Jaap de kamer binnen.

Natuurlijk zit zijn trui vol plooien en bobbels en zakt zijn ene sportkous af, om van de veters van zijn schoenen maar te zwijgen. Fiet-Fiet is al naar hem toegerend en springt tegen hem op, want op het kleine Baasje is hij dol. Maar die heeft vandaag geen tijd voor hem zodat Fiet-Fiet met hangende staart maar weer naar zijn kleedje terug gaat.

‘Och och, wat ziet mijn zoon er weer uit!’ zegt zijn moeder en strijkt haar vingers eens door zijn verwarde kuif. ‘Waar heb je nu weer gezeten?’

‘Ikke...? Nergens,’ zegt Japie en sjort zijn trui wat af en trekt eens aan zijn kous.

Dan vindt hij het alweer mooi genoeg en in één adem door vraagt hij opgewonden:

‘Zeg Mams, zouden we wel een vergadering mogen houden hier, op een avond, dat Vader uit is?’

‘Een vergadering?’ vraagt zijn moeder verwon-

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(20)

derd, ‘Wat moet er gebeuren?’

‘Wel, Meneer Harms vertelde vanmorgen in de klas van die Piet Vink, u weet wel, die jongen, die dat kind uit het water heeft gered. Nou, daar hebben ze 't zo arm, zei hij, want zijn moeder is weduwe, zijn vader heeft verleden jaar een ongeluk gehad en

hij heeft nog vier kleine broertjes en zusjes. En nu hadden we gedacht... nu wilden we iets verzinnen, een leuk avondje of zo, en dan allemaal iets doen, muziek maken en een stukje voordragen... en dan moeten er een heleboel mensen komen en die moeten allemaal entree betalen en dat is dan voor Piet, begrijpt u? En bij Francien en Karel Meertens, daar in dat grote huis, daar hebben ze een heel grote

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(21)

kamer, een zaaltje, en daar zou het dan mogen wezen.’

‘Wat een prachtig plan,’ zegt zijn moeder, ‘maar zou Piet z'n moeder dat prettig vinden, denk je?’

‘O ja, vast wel,’ weet Jaap, ‘en zouden we dan hier mogen vergaderen voor de eerste keer om alles af te spreken? Ik zit in de commissie, ziet u, ik en Bert en Karel en...’

‘Ik’ voorop,’ lacht Moeder.

‘Nou ja,’ zegt Jaap met een kleur, ‘dat is omdat ik de voorzitter ben.’

‘Toe maar, dan zal het wel in orde komen!’ plaagt Moeder. ‘Maar ik vind het goed hoor. Vraag het dan maar aan Vader.’

En dan gaan ze samen weg en is het stil in de kamer.

‘Hoe vind je nou zoiets?’ vraagt Fiet-Fiet, die er maar niet overheen kan, dat het kleine Baasje niet met hem spelen wou. ‘Hij keek niet eens naar me!’

‘Je eigen schuld,’ zegt de Hertogin, ‘als mensen over ernstige dingen praten, dan moet jij je domme neus daar niet tussen steken. Maar zet je oren eens recht! Je ziet er zo mal uit! Of je een scheef petje op hebt.’

‘Wat gaan jou mijn oren aan?’ moppert Fiet-Fiet. ‘Kijk jij naar je eigen oren!’

De Hertogin vindt het niet de moeite waard hierop te antwoorden en zij heeft ook wel iets anders aan haar hoofd.

‘Die kinderen verbeelden zich al heel wat,’ zegt zij en likt eens langs haar poot.

‘Vergaderen als grote mensen en op reis gaan als grote mensen...’

‘Wie gaat er dan op reis?’ vraagt Fiet-Fiet

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(22)

verbaasd. ‘Het kleine Baasje? En waar naar toe?’

‘Wat ben jij toch achterlijk?’ snuift de Hertogin. ‘Weet jij nou wel ooit wat er hier in huis gebeurt?’

‘Jawel,’ zegt Fiet-Fiet en trekt nadenkend diepe rimpels in zijn voorhoofd, ‘ik weet, dat er vanmorgen een verschrikkelijk groot stuk vlees gebraden is; ik heb aldoor aan de kier van de keukendeur staan ruiken, terwijl het water uit mijn tanden liep, en... ne...’

‘Schei maar uit!’ zegt de Hertogin met een vies gezicht. ‘'t Is alweer over de hap-hap, ik hoor het al. Iets anders bestaat er voor jou niet.’

‘Doe maar niet alsof jij niet van lekker eten houdt,’ zegt Fiet-Fiet verontwaardigd.

‘Wie snoept er altijd van de room? En wie heeft er nog gisteren pas een gebakken visje uit de keukenkast gegapt en toen van Mina met de mattenklopper gehad? Nou?’

Fiet-Fiet kijkt met een schuin oog naar boven en kwispelt triomfantelijk met zijn staart.

Maar de Hertogin vindt 't maar 't beste om gauw over wat anders te praten.

‘Ja maar, zie je, daar hebben we 't nou eigenlijk niet over. Wie er op reis gaat, wou je weten... Dat is Elly, die gaat in de Paasvacantie alleen uit, helemaal naar Engeland, naar Londen. Naar haar Engelse vriendin,’ zegt de Hertogin met een deftig gezicht.

‘Heeft Elly een Engelse vriendin?’ vraagt Fiet-Fiet verbaasd. ‘Hoe komt ze daaraan?’

‘Door een Vereniging, waar ze lid van is,’ vertelt de Hertogin, ‘daar zijn een heleboel kinderen lid van, ook in andere landen, en die corresponderen met elkaar en...’

‘Wat is dat?’ valt Fiet-Fiet haar in de rede.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(23)

‘Je weet, Spaans of Grieks versta ik niet.’

‘Spaans of Grieks!’ zegt de Hertogin verontwaardigd. ‘Dat was Frans, domoor!

Het is verschrikkelijk zo onontwikkeld als jij bent! Dat betekent brieven schrijven aan mekaar. Niet het eene kind aan het andere, maar de ene school aan de andere, alle kinderen met mekaar, snap je? Nou, en toen was er bij die Engelse kinderen eentje, waar Elly de naam van kende, want dat was het dochtertje van een meneer, die boeken schrijft, net als onze Baas, begrijp je? Toen heeft Elly aan dat meisje een briefje geschreven en toen dat meisje weer aan Elly en nou gaan ze bij mekaar logeren om mekaar echt te leren kennen.’

‘Alle-honden-nog-toe!’ zucht Fiet-Fiet, die er beduusd van is. Hij zit een hele poos ingespannen na te denken. ‘Zou jij niet mee willen?’ vraagt hij dan.

‘De zee over? Ik? Dat grote wijde water?’ zegt de Hertogin en van louter ontzetting gaan al haar haren recht overeind staan. ‘Wat denk je wel van me? Er is niets waar ik zo'n afschuw van heb als van water. En dan zo'n gróte plas!’

‘Je bent me een heldin!’ zegt Fiet-Fiet. ‘Je zou eens moeten zwemmen, zoals ik, 's zomers, wanneer ik met de Baas of met het kleine Baasje naar buiten wandel. Dan zou je wel anders worden.’

‘Dat is allemaal goed voor zulk soort beesten als honden, al dat hollen en draven en zwemmen. Maar wij katten, ik heb het je al meer gezegd, wij houden van een rustig en ingetogen leven.’

‘Nou, maar ik ga wat graag uit,’ zegt Fiet-Fiet en zijn ronde oogjes blinken, ‘en ik zou best mee willen naar Engeland.’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(24)

‘Eens in mijn leven ben ik op reis geweest,’ vertelt de Hertogin somber, ‘maar dat hoop ik nooit weer te beleven! Dat was toen ik met de Baas en de Vrouw mee ging verhuizen naar hier toe. Lieve hemel als ik dààr nog aan denk! Moet je horen hoe 't begon: eerst, in het ouwe huis dan nog, gaf de Vrouw me een schoteltje melk. En ik dacht aan geen kwaad, anders

was ik vast niet gekomen, dat verzeker ik je! Maar ik had het nog niet eens fatsoenlijk leeg gelikt, of daar pakt ze me op en stopt me zonder complimenten in een grote diepe hengselmand met een klep erop. Zo iets gemeens en verraderlijks! Je begrijpt hoe ik tekeer ging, maar het gaf geen sikkepit, er werd een touw omheen gebonden en ik kon krabben en bijten wat ik wou, de mand was toe en bleef toe. Toen nam de Vrouw de mand aan haar arm en we

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(25)

gingen weg. Maar het ergste kwam nog: dat was in de trein. Dat geschok en gehos en geratel! Ik word nog ziek als ik eraan denk. Maar wat gebeurt er? Het touw schuift van de mand. Warempel! Opeens merk ik, dat het deksel open kan en ik eruit! Je begrijpt, dat ik in de haast niet kijken kon waar ik terecht kwam en zo zat ik, voor ik het zelf goed wist, op de schoot van een ouwe juffrouw. Je had moeten horen hoe dat mens tekeer ging! Maar ik was allang weer weg. Een grote sprong, met mijn nagels hing ik aan het gordijntje, en nog een sprong en daar zat ik toen in een groot net, bovenin, waar het vol koffers lag. Maar dat was mijn ongeluk, want toen ik eroverheen wou lopen, gleden al mijn poten door de mazen en daar hing ik....’

‘En toen?’ vraagt Fiet-Fiet.

‘Toen,’ vertelt de Hertogin treurig, ‘toen pakte de Baas me in mijn nek en stopte me weer in de mand. En het touw is niét meer los gegaan.’

‘En dan ben je nogal een Hertogin!’ zegt Fiet-Fiet meewarig, maar het tintelt ondeugend in zijn zwarte oogjes.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(26)

De vergadering.

‘Nou zal je het lieve leven hebben!’

De Hertogin knijpt haar ogen tot glinsterende groene spleetjes en haar snorharen trillen, zoals altijd wanneer ze zich kwaad maakt. Fiet-Fiet, één oor op en één oor neer, zit doodstil voor de haard, die niet meer brandt, want de winter is voorbij en buiten is het nog helemaal licht en kijkt in diepe aandacht naar wat er gaat gebeuren, zo onbeweeglijk, dat hij wel een opgezet hondje lijkt.

‘Nogal meer stoelen! Toe maar! Dat kan hier vanavond gezellig worden! En dat juist op het rustigste uur van de dag, als ik behoefte heb aan een dutje of aan een ernstig gesprek.’ De Hertogin blaast bijna van kwaadheid.

Fiet-Fiet probeert intussen de stoelen te tellen, die Jaap en Elly om de tafel heen gezet hebben. Maar het lukt hem niet, want hij kan niet verder tellen dan drie en dit zijn er een heleboel keren drie. Dat is er een voor de kleine Baas en een voor 't kleine Vrouwtje en een voor het vrindje van de kleine Baas, Bert uit de worstwinkel.... Zou hij wel eens worst in zijn zakken hebben?.... Toch eens ruiken als hij straks komt...

je kan nooit weten... En dan verder... nee, verder weet Fiet-Fiet niet meer.

‘Wat zouden ze hier gaan doen?’ vraagt hij fluisterend als Jaap en Elly weg zijn.

‘Heb je dat nu nog niet begrepen?’ zegt de Hertogin. ‘Weer echt iets voor jou! Die vergadering natuurlijk, waar Jaap 't laatst over had.’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(27)

‘Hoe weet je dat dan?’ vraagt Fiet-Fiet onnozel.

‘Dat zie je toch aan alles! Je moet wel zo'n uil van een beest zijn als jij om dat niet te begrijpen. Al die stoelen om de tafel heen en daar ligt de hamer voor de voorzitter en papier en een inktkoker voor de secretaris en...’

‘Waar haal je 't vandaan, al die geleerdheid?’ zucht Fiet-Fiet bewonderend. Dat brengt de Hertogin weer een beetje in haar humeur en vertrouwelijk fluistert ze: ‘Zal ik je eens wat zeggen? Vergaderen is nóg erger dan spelen. Want eerst zegt er één wat en dan zegt een ander wat en dan zeggen ze allemaal tegelijk wat en dan krijgen ze ruzie en dan schreeuwen ze en de voorzitter slaat met zijn hamer op de tafel en het is een lawaai, dat horen en zien je vergaat.’

‘O wat fijn!’ zegt Fiet-Fiet blinkogend en kwispelt met zijn staart.

‘Fijn! Je bent niet goed wijs!’ blaast de Hertogin woedend. ‘Ik wou...’

Maar opeens kan Fiet-Fiet niet meer stil zitten. Met één sprong staat hij op alle vier zijn korte pootjes, schudt zich uit, dat zijn lange oren klepperen, rent om de tafel heen, driemaal, viermaal en struikelt dan over het haardkleedje.

‘Zeg 's, wat mankeert jou?’ raast de Hertogin. ‘Is het je in je bol geslagen?’

‘Ik kan er niks aan doen,’ hijgt Fiet-Fiet, ‘ik heb het voorjaar in me kop, geloof ik, of de vergadering!’ En hij pakt het kleedje tussen zijn tanden, schudt het woest, laat het vliegen waar het vliegen wil en schiet met een geweldige vaart onder de tafel door, langs de tuindeuren, dat de gordijnen wapperen als de zeilen van een schip en...

En dan is het uit. Want de deur gaat open en binnen

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(28)

komen Elly en Jaap en Bert en nog veel meer. De kamer is opeens vol gepraat en gelach. En nu denkt Fiet-Fiet niet meer aan rennen, hij springt tegen allemaal om de beurt op, maar vooral tegen Bert. Nou moet hij toch eens goed ruiken, of hij niets van worst kan vinden... En hij snuffelt aan zijn handen, aan zijn zakken, zelfs aan zijn kousen. Maar daar pakt de kleine Baas hem in zijn nek en sleept hem naar de haard terug. ‘Pas op hoor!’ bromt hij. ‘Jij mag alleen maar binnen blijven als we je helemaal niet merken.’ En Elly krauwt de Hertogin eens achter haar oor en plaagt haar lachend: ‘Ja ja Roekje, vanavond zal je 't zo rustig niet hebben.’ Maar de Hertogin zwijgt met een diep beledigd gezicht. Dat iemand haar nog Roek durft noemen!

Eerst een boel gestommel en lawaai, maar nu zitten ze toch allemaal. Fiet-Fiet zit gespannen toe te kijken; wat 'n benen en voeten onder de tafel! Nog nooit zo iets gezien! Dat moet hij straks eens allemaal gaan besnuffelen, dat is een plezierig werk.

Wat gaat er nu gebeuren? De kleine Baas is opgestaan, nu neemt hij de hamer in zijn hand, hoor, hij tikt ermee op de tafel - waarvoor zou dat wezen? de tafel is toch niet kapot? - nu wordt het muisstil opeens. Wat gaat hij nu doen? O, praten...

‘Jongens en meisjes,’ zegt Jaap en zijn stem bibbert even een beetje van de gewichtigheid, ‘jullie weten allemaal waarvoor we hier bij mekaar zijn, dus daar hoef ik het eigenlijk niet meer over te hebben. Wij moeten met ons allen verzinnen wat we doen kunnen om wat geld bij mekaar te krijgen voor Piet Vink, omdat we hem zo'n reuzeflinke knul vinden en omdat ze het bij hem thuis zo arm hebben. Zeg,’

vraagt hij er opeens tussen door, ‘weten jullie, dat

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(29)

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(30)

hij zelf haast verdronken was? Dat kind ging eerst aan zijn armen hangen, zodat hij niet zwemmen kon....’

‘En het is maar zo'n klein mager joch!’ roept er eentje. ‘Je zou het helemaal niet van hem verwacht hebben!’

‘Maar hij kan zo goed turnen ook!’ schreeuwt een ander.

‘'t Is me de vergadering wel!’ snuift de Hertogin. ‘En wat een voorzitter, die ze allemaal maar door mekaar laat praten!’

‘Hou je mond nou,’ bromt Fiet-Fiet, ‘anders kan ik niet luisteren.’

‘Zie je,’ gaat Jaap verder, nu weer met zijn gewichtige vergaderingstem, ‘iedereen kan wel iets, muziek maken, of leuk iets voordragen, of een mooi gedicht opzeggen....

Als iedereen nu opgeeft wat hij doen wil, dan kunnen we zien, of we een programma kunnen samenstellen voor een feestavond.’

‘Meneer de voorzitter! Meneer de voorzitter!’ schreeuwen er een paar door elkaar.

‘Ik wil wel piano spelen als Francientje zingt!’ Francientje, een stil zwart meisje, zegt: ‘Nou-ou, als ik maar durf.’ En weer een ander gilt: ‘Jan en Marietje kennen samen zo'n leuke boerendans! Enig!’ Jaap timmert met zijn voorzittershamer op de tafel en roept: ‘Stilte, dames en heren! Niet allemaal tegelijk!’ Fiet-Fiet zit met blinkende ogen toe te kijken. O, wat een fijn lawaai! Zou hij maar niet eens meekeffen?

‘Nu, wat heb ik je gezegd?’ zucht de Hertogin. ‘Wat een bende!’

Maar nu is het weer een beetje rustiger geworden en Jaap zegt: ‘Onze secretaris heeft hier een vel

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(31)

papier om alle namen op te schrijven. Als iedereen nu opgeeft wat hij doet, dan krijgen we een mooie lijst.’

‘Onze secretaris!’ spot de Hertogin. ‘Die jongen uit de worstwinkel! Heb je ooit van je leven?’

Maar ‘onze secretaris’ zit al te schrijven. Hij heeft met zijn mooiste letters

met een zwierige krul eronder, bovenaan geschreven en begint nu de namen op te schrijven. Hij zit er helemaal krom voor, met diepe rimpels in zijn voorhoofd;

waarschijnlijk heeft hij op zijn schoolwerk nog nooit zo zijn best gedaan. Fiet-Fiet ziet zijn benen onder de stoel. O kijk 's, uit zijn linkerlaars steekt het trekkertje naar buiten! Wat een grappig gezicht! Zou hij daar eens even in bijten? Heel even maar....

Als je het zachtjes doet merkt hij er niks van. Zijn ogen blinken van ondeugend plezier en voetje voor voetje sluipt hij naar die twee voeten onder de stoel toe. En hap! Daar heeft hij er zijn tanden al in. Maar o wee, hij heeft het zeker niet voorzichtig genoeg gedaan! Meneer de Secretaris vliegt overeind en Fiet-Fiet stuift verschrikt naar zijn kleedje terug.

Natuurlijk moeten ze allemaal weten wat er aan de hand is. ‘'t Leek wel, of je door een slang gebeten werd!’ lacht er een.

‘Door een slang niet,’ vertelt Bert, ‘maar Fiet-Fiet zat aan mijn schoen te knabbelen!’

‘Jou schurk!’ roept de kleine Baas en dreigt met

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(32)

de hamer, maar Fiet-Fiet zit allang weer met een doodonschuldig gezicht, één oor op en één oor neer, op zijn kleedje. Wat jammer, dat het mislukt is! Wat zou het leuk geweest zijn om het er zo stiekum af te knagen en als Bert dan morgen zijn schoenen

aan wou trekken, dan zat er niks aan om beet te pakken!

‘Wat moest je daar onder die stoel,’ vraagt de Hertogin, ‘dacht je soms, dat hij een stuk worst bij zich had?’

Maar Fiet-Fiet geeft er niet eens antwoord op.

‘Zo,’ zegt Bert, de Secretaris, ‘nu heb ik alles. Luister maar. Elly en ik zullen viool spelen. Francientje en Annie zingen en Jopie speelt er piano bij. Herman en Kees doen een voordracht “De Oosterse tovenaar” en Jan en Marietje hun boerendans.

Dat is al een heleboel, maar

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(33)

dan moet er toch nog iets zijn, een toneelstukje of zo, waar we allemaal in mee kunnen spelen.’

‘Een revue!’ bedenkt Francientje opeens. ‘Die kunnen we helemaal zelf verzinnen en dan kunnen al die andere dingen in de revue voorkomen.’

Er is een groot gejuich en allemaal vinden ze

Francientje reusachtig knap om dat zomaar te bedenken. Zij heeft er een kleur van.

‘En dan kan Jaap wel de Directeur zijn van het spul, want die is de langste van allemaal!’

‘En Karel de clown,’ bedenkt Francientje nog ‘want die kan zo goed gek doen.’

Waarop ze allemaal vreselijk lachen moeten en Karel zijn zusje iets naar het hoofd wil gooien. Maar hij wil toch wel.

‘Begrijp jij er iets van?’ vraagt Fiet-Fiet aan de Hertogin, ‘Ik geen sikkepit.’

‘Wat begrijp jij nou ook ooit met je domme hondenverstand!’ snuift die.

‘Maar er zal een hele hoop werk aan zijn,’ zegt Marietje bedenkelijk, ‘met van buiten leren en repeteren. En we hebben voor school al zo'n boel te doen, dan houden we helemaal geen vrije tijd meer over.’

‘Is dat zo erg voor een korte poos?’ vraagt Jaap, ‘ik vind, dat kunnen we er best voor over hebben als we iets willen doen voor iemand die... die zo'n

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(34)

hoop minder heeft dan wij. En bovendien, dat repeteren zal ook best leuk zijn. We zullen erover stemmen,’ zegt hij.

Maar allemaal gillen ze al door mekaar: ‘Doen! Natuurlijk, wel doen! Dan werken we voor school maar een beetje minder!’ Het is weer een heerlijk spektakel en juist op dat ogenblik komt Mina met een groot blad vol glazen limonade en een schaal vol koekjes.

Maar nu is Fiet-Fiet niet meer te houden, want op koekjes is hij dol, haast net zo dol als op worst. En hij rent om de tafel heen en bedelt bij iedere stoel en verslikt zich bijna in de haast om toch maar geen kruimel tekort te komen.

‘Hè hè,’ zucht hij voldaan, als hij weer op zijn kleedje zit, ‘ik wist niet, dat vergaderen zo iets plezierigs was!’ Hij likt nog eens langs zijn neus, waar hij gelukkig nog een amandeltje vindt. ‘Ik wil best iedere avond vergaderen, en jij?’

Maar de Hertogin antwoordt niet. Ze slaapt met haar rose neusje op haar opgevouwen pootjes en als ze niet slaapt, dan doet ze toch alsof.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(35)

Een rumoerige avond met verrassingen.

Och och, wat is het vroeg donker vandaag! Midden in de zomer en pas acht uur en het lijkt wel, of het al schemeren gaat. Maar buiten trekken dan ook dikke zwarte wolken over de bomen en de regen klettert tegen de ruiten, of het hagel is. En koud is het ook al, de Hertogin ligt helemaal ineengerold op haar schoorsteenhoekje, haar haren zo dik opgezet, dat ze wel een stekelvarken lijkt, en Fiet-Fiet ligt op zijn kleedje voor de haard, die natuurlijk niet brandt, zo allerverschrikkelijkst te bibberen en te beven, dat de grond ervan dreunt.

‘Bibber alsjeblieft niet zo,’ snauwt de Hertogin kwaad, ‘als ik naar jou kijk, dan krijg ik het hoe langer hoe kouder!’

‘W... w... wat kan ik eraan doen?’ bibbert Fiet-Fiet. ‘Ik heb een gevoel, of ik mijn vel heb uitgetrokken, zo koud. Ik snap niet, dat jij nog durft klagen met zo'n dikke haren jas aan.’

Maar hoor, daar komt iemand. Misschien Mina wel om de gordijnen dicht te doen.

Dan wordt het allicht een beetje minder koud.

Maar het is Mina niet. Hoor maar eens wat een lawaai! Fiet-Fiet doet een oog op een kiertje en ziet eerst het kleine Baasje en dan Bert en het kleine Vrouwtje en dan komen ook nog Jan en Marietje en Karel en Francientje en allemaal, die hij nog best kent van de vergadering. En hij is al opgesprongen ook en rent staartzwaaiend van de een naar de ander, want hij moet toch goeien dag zeggen!

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(36)

‘Laten we hier maar blijven,’ zegt Elly, ‘hier is toch niemand. En hangen jullie je natte jas maar over de leuning van je stoel.’

‘Niemand!’ blaast de Hertogin kwaad, ‘Dus ik ben ook “niemand”! 't Is beleefd, dat moet ik zeggen!’

Fiet-Fiet zit nu recht overeind op zijn kleedje en is helemaal vergeten, dat hij het koud heeft. Wordt dit weer een vergadering? Dat zou fijn wezen. En dan straks weer koekjes natuurlijk. Hij likt alvast eens langs zijn neus, die toch al nat is.

‘Wat vind ik het toch jammer, dat die fijne avond nu voorbij is,’ zegt Marietje, wanneer ze na veel gelach en lawaai eindelijk zitten.

‘Nou en ik! En ik! 't Was enig, zeg!’ Natuurlijk praten en gillen ze weer allemaal door mekaar.

‘Weet je wat ik het leukst vond? Die voordracht van Herman en Kees! De mensen vonden die Oosterse tovenaar net echt. En dan die malle domme knecht!’

‘Nou maar, die boerendans dan!’

‘En Francien heeft prachtig gezongen. Voor niemand hebben de mensen zo hard geklapt!’

‘En weet je hoeveel mensen er wel geweest zijn?’

‘Dertig? Veertig? Welnee, veel meer!....’

‘Er waren drie en vijftig mensen,’ vertelt Bert, die een groot vel papier uit zijn tas heeft gehaald en voor zich op tafel heeft neergelegd.

‘Veel!’ vinden ze allemaal. En Fiet-Fiet vindt het ook veel. Als je maar tot drie kunt tellen heb je helemaal geen idee hoeveel keren drie dat wel is.

‘En dat alles zo goed is gegaan! Ik had het nooit gedacht, jullie?’ zegt Elly.

‘Niemand is blijven steken en het ging allemaal eigenlijk nog beter dan op de repetities.’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(37)

‘En het dansen daarna!’ zucht Marietje, ‘ik heb nog nooit zo'n pret gehad!’

‘Ja maar, weten jullie wat ik toch het fijnst van alles vind?’ zegt het lieve

Francientje met haar zachte stem, waar ze toch allemaal dadelijk naar luisteren. ‘Dat we nu een mooi bedrag voor Piet Vink zullen hebben, want daar is het toch om begonnen en niet om plezier te maken.’

‘Natuurlijk! Hoeveel zou 't wel zijn? Weten we al hoeveel het precies is?’ roepen ze opgewonden dooreen.

‘Dat zal ik jullie vertellen,’ zegt Bert gewichtig. ‘Ik heb alles hier opgeschreven.

Luister maar, we hebben ontvangen acht en zeventig gulden aan entrees...’

‘Acht en zeventig gulden! Oh!’ Hun ogen worden groot en rond bij zó'n bedrag.

‘Acht en zeventig gulden... hoe kan dat?’

‘Wel,’ vertelt Bert, ‘er waren mensen, die veel meer gaven dan een gulden. Eentje was er zelfs, die heeft een tientje gegeven. Reuze hè?’ zegt hij glunder. ‘Nou, en verder komt er nog ruim vier en twintig gulden bij voor wat de mensen verteerd hebben, ik bedoel voor wat ze hebben opgegeten en opgedronken,’ legt hij uit, of hij bang is, dat ze het anders niet zullen snappen. Dus hebben we ruim honderd gulden om aan Piet Vink te geven..’

Ruim honderd gulden! Ze zijn er allemaal even stil van. Wat een bedrag, wie had dat durven denken?

‘Maar gaat daar dan niets af?’ roepen Jan en Elly tegelijk. ‘We hebben toch nog onkosten te betalen, voor die pakjes, die we hebben gehuurd omdat we ze zelf niet konden maken en... en die andere dingen voor de revue...’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(38)

‘Nee,’ zegt Bert en je kunt aan zijn stem horen, dat hij het fijn vindt wat hij nu gaat zeggen, ‘dat is 't nou juist, er gaat helemaal niks af, geen half centje, want Meneer Meertens betaalt alle onkosten. Is dat effen wat?’

Ze hebben er geen woorden voor en kijken allemaal naar Karel en Francientje.

‘Ja,’ vertelt die een beetje blozend, ‘Vader zei: jullie hebben het werk gedaan, nu zal ik de kosten wel betalen, des te meer blijft er over voor Piet Vink.’

Ruim honderd gulden! Wat zal die Piet opkijken! Ze komen er maar niet over uitgepraat. En Fiet-Fiet houdt zijn kop met de blinkende oogjes een beetje schuin en zijn staart gaat zachtjes heen en weer, alsof hij bezig is zijn kleedje uit te kloppen.

Zal die Piet Vink effen blij wezen! Arm zijn moet toch wel erg wezen, nooit koekjes, nooit worst!... O foei! Je moet er niet aan denken.

‘Fijn hè?’ vraagt hij aan de Hertogin, die erg stilletjes is vanavond.

‘O ja,’ zegt die en rekt zich eens uit. ‘Ik moet zeggen, het valt me mee, want ik had niet gedacht, dat ze er een steek van terecht zouden brengen. Maar anders, als een ander de onkosten voor je betaalt, dan is het een klein kunstje om een flink bedrag bij mekaar te krijgen.’

‘Je bent een akelig schepsel!’ zegt Fiet-Fiet kwaad. ‘Bij jou is nou nooit wat goed.

Ik zou wel eens willen zien wat jij ervan terecht bracht!’

Maar hij heeft geen gelegenheid om nog een paar hartige woordjes te zeggen, want op dit ogenblik komt Mina binnen met limonade en een blik biskwie. En nu moet hij maken, dat hij erbij is en ze niet alle kaakjes voor zijn neus opeten.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(39)

‘En dan heb ik nog een nieuwtje voor jullie,’ zegt Karel, wanneer ze een beetje gekalmeerd zijn. ‘Jullie weten wel, we hebben een landhuis in Brabant, met een stuk bos en hei erbij en nu hadden Vader en Moeder gedacht, dat het leuk zou zijn als allemaal, die aan de avond voor Piet Vink hebben meegewerkt, daar tien dagen kwamen kamperen. De meisjes kunnen dan in het huis slapen en de jongens in tenten.

Van vijftien tot vijfentwintig Augustus, als iedereen dan kan.’

Even is het stil, maar dan barst het los en er komt geen eind aan het gejuich en geroep.

En ze kunnen ook niet meer rustig op hun stoel blijven zitten, ze stompen en duwen mekaar, de glazen op de tafel rinkelen.

‘We zullen je vader plechtig komen bedanken voor alles,’ zegt Jaap, ‘Bert en Marietje en ik, en zeggen, dat 't reuze is.’

Een prachtig plan, waardoor het lawaai nog een beetje erger wordt. Fiet-Fiet keft er doorheen en draaft van de een naar de ander tot Karel hem opvangt en lacht:

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(40)

‘Moet jij ook mee kamperen, Fiet-Fiet?’

Maar daar blijft Fiet-Fiet opeens stokstijf van staan, zelfs zijn staart vergeet te zwaaien. Hoort hij goed? Mag hij mee?

‘Bof jij even?’ vraagt Elly en aait hem over zijn kop.

Fiet-Fiet zit er nog beduusd van op zijn kleedje, wanneer de vrolijke bende is weggegaan en het weer stil is in de kamer, waar Mina de rommel komt opruimen.

‘Wat een bende!’ moppert ze, ‘een glas gebroken, een plas limonade op de tafel en een stoel ondersteboven! 't Zijn me de lieverdjes wel!’

‘Nou,’ zegt Fiet-Fiet eindelijk, ‘wat zeg je ervan? Ik ga mee kamperen!’ Hij wou er nog achter zeggen: en jij niet, maar dat slikte hij gelukkig nog net in.

‘'k Moet 't nog zien gebeuren,’ zegt de Hertogin.

‘Natuurlijk gebeurt 't,’ zegt Fiet-Fiet kwaad, ‘anders zouden ze 't me niet beloofd hebben.’

‘Nou, maak je niet dik,’ pruttelt de Hertogin. ‘Ga jij maar kamperen, hoor. Jij liever dan ik. 'k Wil wedden, dat je niet eens goed weet wat het is.’

Maar Fiet-Fiet geeft geen antwoord meer. ‘Ze is jaloers,’ denkt hij en hij rolt zich op zijn kleedje om nog een dutje te doen. Als hij tenminste slapen kan met zoiets plezierigs in zijn kop om aan te denken!

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(41)

Kamperen.

En nu is het dan weer gedaan met het heerlijke rustige leventje! Helaas! Helaas! Met haar neusje diep neergebogen op haar naar binnen gevouwen pootjes, zucht de Hertogin zo diep en zwaar, dat er een trilling van over haar dikke haarvacht loopt.

Ach, ach, wat een goed leventje was dat geweest, alleen met de Vrouw en de Baas, die woelwaters van kinderen van de vloer en die drukke Fiet-Fiet. Al was het ook wel eens vreemd geweest 's avonds niemand te hebben voor een gezellig praatje. Ja ja, dat had ze toch wel gemist, maar dat zou ze Fiet-Fiet maar niet vertellen, want dan kreeg hij nog meer verbeelding dan hij al had.

Acht langzame zware slagen van de klok; nu zullen ze zo meteen wel thuiskomen.

De Baas, die naar de trein is om ze te halen, is al een half uur weg. Dat zal een drukte geven als de bende binnenkomt, geloof dat maar!

Stil, hoort ze goed! De sleutel in het voordeurslot? Zij spitst haar oren en licht de kop wat op. Jawel, stappen in de gang, wat een voeten! Hoor eens! Wat 'n stemmen tegelijk! ‘Moeder! Waar is Moeder?’ Dat is Jaap z'n luide stem. En lachen en praten en gooien en smijten of het huis ondersteboven moet! En dat is natuurlijk de Vrouw, die daar zo haastig de trap komt afgelopen. Wat een huis vol lawaai! 't Lijkt wel een storm. En de Hertogin schuift een beetje achteruit op haar schoorsteenhoekje, of ze bang is zo aanstonds door de stormwind van haar

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(42)

plekje te zullen worden geslingerd. Met een bons vliegt de deur wagewijd open.

Natuurlijk is 't Jaap, die dat doet. Maar tegelijk met hem dringt de hele bende naar binnen, Elly en Bert en nog een paar vriendjes en vriendinnen. Lieve hemel, wat zijn ze allemaal belast en beladen! Tassen en manden en zakken en dekens en een groot opgerold linnen ding en nog veel meer. Mensen zijn toch wonderlijke wezens om 't zich zo druk en zo moeilijk te maken.

‘Leg hier de boel zolang maar neer,’ zegt de Vrouw.

Jawel, neerleggen.... Hier wat gegooid en daar wat gesmeten... en allemaal schreeuwen ze door mekaar.

‘Zalig was 't!’ roept Elly, ‘En zijn we niet bruin geworden, Mams?’

‘We hebben maar één dag regen gehad, en Karel heeft zijn voeten doorgelopen!’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(43)

‘En zeg, Jan kan zulke fijne pannekoeken bakken! Die gebruikt zand inplaats van meel!’

‘Maar ik kan 't nu ook en ik gebruik enkel meel en geen zand!’

‘En, o, moet u horen! Jaap heeft op een keer een nachtmerrie gehad en alles bij mekaar geschreeuwd en toen dachten we dat er onraad was en zijn we d'r met ons allen op uitgetrokken, midden in de nacht!’ Ze gieren allemaal en Japie stompt om zich heen.

Wat een herrie, wat een herrie! En tussen dat alles door holt en draaft Fiet-Fiet en keft en springt op alle stoelen en snuffelt aan alles, of hij niet een week, maar een jaar is weg geweest. Maar van hààr, de Hertogin, heeft hij nog niet eens notitie genomen! Dat onopgevoede, onbeleefde beest! Maar ze zal het hem inpeperen! Ze zegt de hele avond geen woord tegen hem! O, zal hij nu eindelijk eens naar boven kijken? Jawel, kwispel maar met je staart, je komt laat genoeg met je begroeting.

Jazeker, ik zie je wel, maar nu heb ik eens geen tijd.

‘Dag!’ zegt Fiet-Fiet. Zijn blinkoogjes zijn onafgebroken op de Hertogin gericht en zijn staart zwaait met grote zwaaien.

‘Zo,’ bromt de Hertogin. ‘Eindelijk! Erg beleefd ben je ook al niet.’

Fiet-Fiet z'n staart zakt omlaag en hij kijkt een beetje sip.

‘Ja hoor, als je zo lang bent weg geweest en zoveel beleefd hebt...

Allehonden-nog-toe, ik ben er nog helemaal van buiten mezelf.’ En hij gaat zitten op zijn oude plekje voor de haard en kijkt stilletjes voor zich uit, of hij alles nog eens opnieuw beleeft.

‘Kom, we gaan naar boven!’ roept Jaap en Elly zegt: ‘Moeder heeft taartjes en heerlijke limonade.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(44)

Kom mee!’ En lachend en stoeiend duwen ze mekaar de kamer uit, de gang op. De kamerdeur valt dicht. Het is stil na al de drukte van zo even.

‘Hè hè’ zegt de Hertogin. Ze komt eens overeind, rekt zich op haar vier pootjes, zo hoog, dat haar rug een poortje wordt, waar je haast wel onderdoor kunt lopen, gaapt zo wijd als ze kan en gaat dan weer heerlijk op haar gemak liggen.

En daar beneden rolt Fiet-Fiet zich om en om, buitelt over zichzelf heen, bijt in het kleedje, hapt naar zijn achterpoten en naar het puntje van zijn staart en springt dan op om zich met zoveel geweld uit te schudden, dat de Hertogin er een schrik van krijgt. ‘Ga niet zo tekeer!’ moppert ze, ‘Je lijkt wel niet wijs.’.

‘Denk je, dat ik nu ineens maar doodstil kan zitten zoals zo'n ouwe dikke kat als jij bent, nu ik een hele week niks anders heb gedaan as hollen en draven? Och, wat een leventje was dat! En wat ik allemaal gezien heb en beleefd!’

De Hertogin wacht zwijgend op het verdere verhaal. Ze zal nu maar niets zeggen van dat beledigende ‘ouwe dikke kat’, want dan kan ze wel aan de gang blijven.

‘We hebben alle dagen gezwommen zeg, en bergen beklommen en wandelingen gemaakt van wel een hele dag. En ik heb mollen gezien en veldmuizen en...’

‘Ook een plezier, om je zo te vermoeien!’ snuift de Hertogin. ‘Maar vertel liever eens een beetje ordelijk en begin bij het begin.’

‘Het begin....’ peinst Fiet-Fiet, ‘hoe was dat ook? O ja, we gingen met de spoor...

Ik mocht aldoor op de kleine Baas z'n knieën zitten, dat ik

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(45)

naar buiten kijken kon.... Eerst was het allemaal groen land met koeien, maar later kwam er bos en hei en toen bergen, hoge bergen...’

‘Wat zeur je toch aldoor over bergen?’ moppert de Hertogin. ‘Die zijn er niet in ons land, alleen maar heuveltjes.’

‘Nou, maar ik verzeker je, dat dat sekure bergen waren!’ zegt Fiet-Fiet

verontwaardigd. ‘En spreek jij dat nu niet tegen, want je hebt ze niet gezien. Ik kon er geeneens in één ren tegen op hollen! Die ene keer, toen ik het toch probeerde, bleef ik halverwege steken. En daar ging ik hoor, ik kon me niet meer houen, want het was daar juist zo steil en ik rolde naar beneden, of ik een bal was. O foei, wat een akelig gevoel was dat, toen ik daar door al die stekels en prikkels rolde! Maar me ogen had ik toe gedaan.’

‘En dan ben je voor je plezier uit!’ spot de Hertogin.

Maar plezierig wàs 't, reken maar, hoor!’ Fiet-Fiet raakt helemaal in vuur. ‘Iedere morgen gingen we water halen, ik en de kleine Baas en Bert en dan maakten de meisjes het ontbijt vast klaar en na het ontbijt gingen we allemaal zwemmen in het ven.... En je had die tenten moeten zien, waar we in sliepen!’

‘Sliepen jullie in tenten?’ zegt de Hertogin ontzet, ‘zomaar buiten in een tent? Dat is dan zeker dat opgerolde ding, dat daar op de grond ligt... Nou, ik lig ook liever op een warm kussentje!’

‘Jij weet niet wat plezierig is. En zeg, 's morgens mocht ik met de meisjes mee naar 't dorp om brood te kopen en bij die bakker kreeg ik altijd vast een koekje toe en we bakten zelf vis en we maakten eten klaar en we bakten pannekoeken....’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(46)

‘We... we... je praat maar aldoor van “we”,’ pruttelt de Hertogin. ‘Heb jij dan soms ook meegebakken?’

‘Ik at ze toch mee op,’ zegt Fiet-Fiet ongeduldig. ‘Nou dan!’

‘En wat heb je nou voor mij bewaard? Wat heb je nou meegebracht? Niks! Ik zit hier maar, ik mag thuis blijven en nog geen visgraatje schiet erop over.’

‘H... hoe moest ik dat dan meebrengen?’ stottert Fiet-Fiet. ‘Ik kon het toch niet op me rug binden?’

‘Je had best wat in Jaap z'n tas kunnen stoppen, ik zou het er wel uitgehaald hebben.

Maar jij denkt ook alleen maar aan je eigen!’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(47)

‘Nou, als jij nou ruzie wil maken, dan ga ik weer weg!’ zegt Fiet-Fiet kwaad. ‘Daar ben ik niet voor thuis gekomen.’ Maar dan bedenkt hij opeens weer wat hij nog meer te vertellen heeft. ‘O ja zeg, en 's middags gingen we wandelen, soms tot het avond werd en dat was fijn, want dan kon je naar allerlei beesten snuffelen. Muizen heb ik toch zo veel geroken!’

‘Geróken!’ zegt de Hertogin met diepe minachting. ‘Een kat zou ze gevangen hebben!’

‘Wat heb je daar nou an?’ zegt Fiet-Fiet. ‘Muizen lust ik toch niet. Maar zeg, je had moeten voelen hoe fijn warm of daar de zon was!’

‘Die zal wel overal even warm wezen!’ bromt de Hertogin.

‘O jee nee! Dikwijls gingen we allemaal languit erin liggen. Fijn was dat! Om bruin te worden, zie je.’

‘En ze zijn allemaal bruin geworden,’ zegt Fiet-Fiet. En dan met een zucht, of hij 't spijtig vindt: ‘Maar ik alleen niet....’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(48)

Droevig avontuur van Fiet-Fiet

Hé, wat een lange saaie dag is dat geweest! De Hertogin komt eens overeind, rekt zich uit, dat zij er haar botjes van hoort kraken, rolt zich dan maar weer in mekaar, omdat er toch geen vertier is, zo zonder een levende ziel, en kijkt mistroostig naar buiten, waar nog altijd maar door de regen valt. Dat is nu al de hele dag zo.

En dan iedereen uit, en zij alleen thuis! Het is verschrikkelijk! De Vrouw en Elly zijn al een hele week uit logeren en de Baas en Jaap zijn vandaag met Fiet-Fiet uit de stad, naar een hondententoonstelling, waar Fiet-Fiet zich met nog een paarhonderd andere keffers moet laten kijken. Ook een pretje!

En natuurlijk is Mina, de meid, er ook vandoor gegaan, toen niemand haar meer op de vingers keek. Zo'n deugniet! Die loopt nu zeker met haar vriendin te wandelen in de stortregen. Je moet er maar plezier in hebben!

't Is toch een rare bedoening zo'n tentoonstelling van honden. Daar moet je een mens voor zijn om zo iets geks te bedenken en een hond om het nog plezierig te vinden als ze je zo'n hele dag voor ieder, die maar betalen wil, te kijk zetten. Dat zou een kat niet overkomen, stel je voor! En zo gelukzalig als hij wegstapte, vanmorgen, dat malle beest! Of hij zo regelrecht naar het honden-Luilekkerland ging! ‘Vanavond,’

zei hij, ‘als ik thuis kom met de gouwe medalje...’ 't Zou wat, hij kon het woord nog niet eens behoorlijk uitspreken! Dat mankeert er nog

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(49)

maar aan, dat Fiet-Fiet een prijs zou krijgen! Dan was er zeker geen huis meer met hem te houen van de verwaandheid.

Stil! Komen ze daar thuis? Nee, het is Mina maar. Hoor ze stampen door de gang, of ze op klompen loopt! Honderd poesen bij mekaar maken nog zo'n lawaai niet met haar voeten als één mens! O, daar komt ze al binnen stappen, nat en wel. De Hertogin schurkt onwillekeurig wat dichter in mekaar.

‘Zo Roekje,’ praat Mina, terwijl ze naar de tuindeuren loopt en die gaat open maken. ‘Heb je 't nogal gezellig gehad, zo in je eentje?’

De Hertogin tuurt strak voor zich uit; ze verwaardigt zich zelfs niet om te snorren, zoals anders wanneer er iemand thuis komt. Is me dat een vraag aan iemand, die de hele dag alleen gezeten heeft!

‘En moet je je nou niet eens wat gaan vertrejen buiten? 't Is zulk lekker weertje!’

De Hertogin blijft zo ijzig strak, als was ze een poes van steen. Zo'n judas! Dat vraagt ze nu alleen maar uit nijdigheid omdat ze zelf een hele middag in de regen heeft moeten kuieren en haar Zondagse hoed bedorven heeft. De veer lijkt wel een varkensstaart met een krul erin! Jawel, ze zal daar buiten gaan in de regen! Laat Mina maar eens naar buiten gaan mussen vangen of een praatje maken met de kater van de buren in zo'n nattigheid!

‘Nou, graag of niet,’ zegt Mina, ‘je mot 't zelf maar weten.’ En ze zet de tuindeuren op een kiertje.

Wat is het vroeg donker, vanavond! En Fiet-Fiet is nóg niet thuis. De Hertogin gaapt eens, want ze heeft weer een heerlijk tukje te pakken en ze scherpt haar nagels aan het schoorsteenkleed, wat ze rustig doen kan nu er toch niemand is om haar te verbieden.

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(50)

En ze gaapt nog eens want ze heeft erge slaap.

Maar wat is dàt nu? Is ze wel goed wakker, of droomt ze nog? Wat zit daar beneden op het haardkleedje? Is dat Fiet-Fiet? Is die zo stilletjes binnen gekomen terwijl ze sliep? Maar wat heeft hij aan zijn kop? En wat zit er aan zijn poot? De Hertogin tuurt en tuurt en valt haast over het randje van de schoorsteenmantel van verbazing.

‘Ben jij dat?’ vraagt ze eindelijk, nog niet bekomen van haar verwondering.

‘Ja,’ zucht Fiet-Fiet op diep-triestige toon, ‘dat ben ik.’

Ja, nu ziet ze 't wel, zijn kop zit in een witte lap gepakt, waar zijn flaporen zelfs in verdwijnen, en zijn linkervoorpoot, die hij een beetje omhoog houdt, is ook al verbonden.

‘Wat zie jij er uit! Wat is er gebeurd? Heb je moeten vechten voor een prijs?’

‘Ik h... h... heb geen prijs,’ hakkelt Fiet-Fiet verslagen.

O gelukkig! wil de Hertogin roepen, maar zij bedenkt zich nog bijtijds. Nu pas voelt ze goed hoe jaloers ze geweest zou zijn als Fiet-Fiet heus met een medaille was thuis gekomen, maar voor geen tien gebakken botjes zou ze dat hardop zeggen. En huichelachtig-lief zegt ze: ‘Och wat jammer! Wat spijt me dat verschrikkelijk voor je! Maar heb je een ongeluk gehad?’

‘Ach...’ zucht Fiet-Fiet, ‘als ik ze maar niet geroken had, in 't begin al!’

‘Wàt geroken?’ vraagt de Hertogin kwaad. Ze is dol nieuwsgierig naar wat er gebeurd is, al zou ze dat ookal weer niet graag laten merken. ‘Vertel toch niet altijd zo mal en begin bij het begin.’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(51)

‘Maar dat is het begin!’ jammert Fiet-Fiet. ‘Het begin van alle narigheid! O, wat doet me poot een pijn!’

‘O zo. Nou, dan is het goed, vertel dan maar verder,’ zegt ze genadig.

‘Zo als we binnen kwamen rook ik ze al,’ zegt Fiet-Fiet, ‘maar toen kon ik er niet op af doordat de baas me aan de riem hield. Maar ik zag wel waar het vandaan kwam!

Het was in dat tentje, vlak bij de ingang, daar hadden ze hondenvoer, allerlei lekkere dingen. En daar was het bij en het rook naar vis, maar dan nog véél lekkerder!’

‘Hè,’ zucht de Hertogin smachtend en vanzelf likt ze haar snorharen.

‘En toen werd ik in een hokje gezet met tralies ervoor en hooi erin. En naast me zaten nog vier andere taksen, ook ieder in een hokje, maar natuurlijk geen van alle zo mooi als ik, want er was er niet één gevlekt bij, zoals ik ben, en ik had de kromste poten! Toen ging de baas een beetje rondkijken en het kleine Baasje zat op de rand van mijn hokje. Onze hokken stonden een beetje apart, op een soort verhoging, zie je, daardoor kon ik alles goed zien. Wat daar

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(52)

allemaal bij mekaar was, dat is niet om te geloven! Ik wist niet, dat er zoveel honden op de wereld waren. En een lawaai! De muren dreunden ervan! Er waren twee grote herdershonden, die zaten aan een ketting vast en waren allebei boven op hun hok gekropen en zo gingen ze maar tegen mekaar tekeer en scholden mekaar uit voor al wat lelijk was. Maar ik had er toch niet eens het echte plezier in, want aldoor moest ik aan dat lekkers denken, waar ik langs gekomen was en waarvan de lucht maar niet uit mijn neus wou.’

‘Moest je heel de dag maar in dat hokje zitten?’

‘Natuurlijk, hoe konden de mensen je anders bekijken? Alleen wanneer je gekeurd moest worden, dan kwam je eruit, want dat gebeurde in de tuin. Maar de taksen zouden 's middags pas aan de beurt komen.’ Fiet-Fiet zucht eens diep en wacht even.

En dan vertelt hij weer: ‘En het duurde zo lang en almaar moest ik bedenken hoe ik nou toch me slag zou kunnen slaan. Toen bracht het kleine Baasje me een bakje eten, ik keek er zelfs niet naar om, want ik wou dat eten niet. Maar toen hij weg was zag ik, dat hij vergeten had het knipje op het deurtje te doen en gelukkig zat ik niet aan de ketting! Ik gaf haast een schreeuw van plezier. Maar toch was ik zo verstandig om nog even te wachten, maar ik kan je verzekeren, dat ik stond te bibberen van zenuwachtigheid. En jawel hoor, een eindje verder ging hij staan praten met een andere jongen, met zijn rug naar me toe. En ik zei tegen mezelf: “Fiet-Fiet, nu of nooit!” en ik ervan door! Maar dat was nog niet zo makkelijk, want ik moest springen, toen heb ik nog haast me poot verzwikt. Ik kan je zeggen, me hart klopte tot in het puntje van me neus, toen ik daar onder al

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(53)

die hokken en tussen al die benen door moest sluipen. Maar ik vond 't! Dadelijk! En ik rook het al uit de verte. En toen kwam 't.... het ongeluk. En ik dacht nogal dat nu 't plezier begon! Er was juist geen mens; de man, die erbij hoorde, stond een eindje verder te praten en zag me niet. En als 't maar niet zo akelig hoog geweest was, dan was 't best gelukt...’

‘Schei nu maar uit met dat gelamenteer!’ zegt de Hertogin ongeduldig, nu weet ik nog niet wat er gebeurd is!’

‘Een fijn tentje was 't,’ zucht Fiet-Fiet en ik kon alles zien staan: op een afhangend rood kleed allemaal glazen bakjes met verschillende dingen.... en almaar rook ik die lekkere visachtige lucht... en ik kon er niet bij! Het water liep uit me mond. Toen sprong ik, maar het was mis en toen nog eens, maar dat was weer mis. En toen sprong ik voor de derde keer en toen had ik het kleed te pakken tussen mijn tanden en toen ik weer omlaag kwam trok ik alles mee... alle bakjes en schaaltjes en busjes.... O alle-honden-nog-toe! Nooit vergeet ik het! Alles lag op de grond en rolde naar alle kanten en ik had een schaal op me kop gekregen en je hoorde het lawaai nog boven het geblaf uit! Ik wist niet hoe ik hard genoeg weg zou lopen en de man van het tentje kwam schreeuwend achter me aan en nog een ander, en nóg een, en ik kon me hokkie niet zo gauw terugvinden en ik verzwikte in de haast me linkerpoot. Maar de Baas ving me en toen kreeg ik nog een pak slaag toe en toen we de schade betaald hadden gingen we dadelijk naar de trein. Het was een vreselijke dag.’

‘En hoe smaakte nou dat goedje?’ vraagt de Hertogin. ‘Wàs het nou vis?’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(54)

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

(55)

‘Ik weet het niet,’ fluistert Fiet-Fiet bedrukt en beschaamd, ‘ik heb er niks van geproefd doordat ik zo gauw weggelopen ben.’

‘Je bent een domoor!’ zegt de Hertogin vol verachting.

Maar Fiet-Fiet trekt het zich niet eens erg aan; dit kan er nog wel bij. En met een diepe zucht, terwijl hij zijn verbonden kop schudt, zegt hij: ‘Ik zou wel eens willen weten wie nou die gouwe medalje heeft, die eigenlijk voor mij was!’

Marie Schmitz, Wat beleven we toch veel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘In die zin is deze Pius Almanak een bijzondere editie’, aldus Irene Vriens, de voorzitter van het bestuur van de Pius Almanak die met Paul van Geest in gesprek zal gaan over

- De inrichtende club is niet verantwoordelijke voor eventuele ongevallen of voor verlies of diefstal van voorwerpen op of rond de terreinen en in de kleedkamers. -

Eén van jouw obstakels is dat je niet kiest voor jezelf en dus geen JA zegt tegen jezelf.. Met alle ballen in de lucht houden, geen nee zeggen, kun je immers de hele

Velsen - Terwijl de financiële gevolgen van de coronamaatregelen steeds meer zichtbaar worden en er onzekerheid heerst over de toekomst, ziet de gemeente zich genoodzaakt fors

Het thema van dit werkblad met rekenopdrachten is ‘wij zijn weer op

© Malmberg, 's-Hertogenbosch | blz 3 van 3 De wereld in getallen 4 | groep 4 | We zijn weer op school!. 4 Dit doen wij

Je zou kunnen zeggen dat de letterlijke afstand tussen ouder en kind wat minder pijnlijk wordt wanneer gezinshuisouders, ouders ruimte geven betrokken te zijn.. Even een

En alles zou goed zijn, zoo innig goed en vertrouwelijk in het avonduur, als daar niet achter moeder Severiens, daar aan den kant waar ze niet heeft willen heenzien, dat huis