• No results found

De Hertogin zit in de knoei

De donkere gordijnen voor de tuindeuren zijn al dichtgetrokken, de lamp brandt niet, maar des te beter brandt het heerlijke vuurtje in de haard. Fiet-Fiet ligt zo dicht mogelijk erbij, onbeweeglijk uitgestrekt. Nu en dan gaan zijn ogen een heel klein kiertje open en soms loost hij een diepe zucht van puur welbehagen.

't Is anders wel wonderlijk zo alleen te zijn. En dit is nu al de tweede avond! Waar die Hertogin toch zitten mag? Gisteravond is ze naar buiten gegaan en sindsdien nog niet teruggekomen. Daar moet je toch maar plezier in hebben om in deze tijd van 't jaar, met zo'n kou, een hele nacht buiten te blijven! Zo dwaas kan nu weer alleen een kat zijn! Of zou ze soms een ongeluk hebben gehad? Och welnee, daar is ze veel te slim voor, die ouwe dikkert! En wat zou hij eigenlijk nog piekeren over dat malle beest? Hij ligt hier lekker zacht en warm.... Maar in Fiet-Fiet z'n hartje klopt toch een beetje meelij, al wil hij het zelf niet weten. Zou ze niet erg verkleumd zijn? En zou ze wel iets te eten hebben gehad, al die tijd?

Daar gaat de kamerdeur open. Fiet-Fiet schrikt ervan. Het is Elly, die binnenkomt en in de schemerdonkere kamer rondkijkt.

‘Is die stoute Roek er nu nóg niet?’ vraagt ze. ‘Waar kan dat ondeugende beest toch zitten?’

Zij hurkt bij de haard en aait Fiet-Fiet, die om en om rolt in de warme vlammengloed, over zijn

gloeiend huidje.

‘Weet jij 't niet, Fiet-Fiet, waar de Hertogin toch zit?’

Maar het kan Fiet-Fiet allang niets meer schelen. Op zijn rug liggend kronkelt hij zich in allerlei bochten, hij maakt de malste geluiden en hapt speels naar de vingers van het kleine Vrouwtje.

‘Misschien is ze wel ergens in de tuin,’ zegt die peinzend. ‘We moesten maar eens gaan kijken, Fiet.’

Fiet-Fiet ligt opeens doodstil van schrik. Wat! Naar buiten in die kou, nu hij juist zo lekker warm is?’

‘Kom,’ zegt Elly opstaande, ‘we zullen eens zien....’ Zij schuift de gordijnen weg en doet de tuindeuren open.

Het is pikkedonker buiten en er is een groot geruis van wind. Meteen is het, of er een zee van kou langs de grond naar binnen stroomt. IJzig voelt Fiet-Fiet het over zijn rug lopen. Hij staat te rillen op zijn poten en zijn haren gaan ervan overeind staan. Lieve hemel, wat een vreselijke zonde van die lekkere warmte!

Elly is naar buiten gestapt en klapt in haar handen. ‘Roekje! Roekje!’ roept ze in het donker en luistert dan aandachtig. Fiet-Fiet staat bibberend op de drempel. Dat akelige beest! Daar moet hij nu kou voor lijden! ‘Roekje!’ roept het kleine Vrouwtje nog eens, maar er is geen ander geluid dan het suizen van de wind.

‘Ze is er niet, Fiet-Fiet. Jammer,’ zegt Elly en keert zich om. Maar juist nu komt er een klein geluidje uit het donker, een zacht miauwen, benauwd en klagelijk. ‘Hoor!’ roept het kleine Vrouwtje blij

en Fiet-Fiet springt luid blaffend de tuin in, zo onbesuisd, dat hij zijn tenen bezeert in het grint. Maar er gebeurt verder niets en het klaaglijke miauwen komt van heel ver. Fiet-Fiet probeert in het donker omhoog te kijken en kwispelt zachtjes.

‘Wacht eens, we zullen licht halen,’ zegt Elly. ‘Jammer, dat Jaap nog niet goed lopen kan met zijn gebroken been. Maar gelukkig is Bert juist boven.’

Daar is Bert met een electrische zaklantaarn. Hij laat het licht schijnen langs de bomen, de schuttingen, de muur.... niets te zien. Maar aldoor is er dat zachte miauwen.

‘Ze zal ergens heel hoog zitten,’ meent Elly, ‘en in 't donker niet durven springen.’ ‘Onzin!’ meent Bert. ‘Katten kunnen immers zien in 't donker.’

Fiet-Fiet blaft nog eens hard, drie-, vier keer en zwaait aanmoedigend met zijn staart, zonder te bedenken, dat dat in de duisternis toch niet veel helpen kan. Het klagelijke roepen klinkt weer van boven. Het is wel stellig de Hertogin, hij hoort het duidelijk.

‘Kijk, kijk!’ roept Bert omhoogturend, ‘daar zit ze! Geen wonder, dat ze er niet af durft!’

Jawel, ze zien het nu allemaal, want als je een beetje aan het donker gewend bent, dan is het zo donker niet meer. Daar zit de Hertogin, op het platte dak van de buren, niet helemaal boven op het huis, maar op de uitbouw. Maar dat is toch nog hoog genoeg en ze kan nergens naar toe. Hoe ze daar gekomen is? Fiet-Fiet bibbert bij de gedachte, dat hij daar zou zitten en omlaag zou moeten springen.

‘Ik zal haar wel gaan halen,’ zegt Bert en hij is al weg en komt even later terug met het laddertje

uit de schuur. Elly houdt de zaklantaarn omhoog. Gaat 't? Ja, gelukkig, het laddertje is net hoog genoeg.

‘Kom dan maar!’ roept Bert, want de domme kat durft eerst niet. Ha, daar komen ze naar beneden! Fiet-Fiet zwaait met zijn staart en blaft, of hij dapper meegeholpen heeft. En nu gauw naar binnen! O foei, wat is dat koud geworden! En dat allemaal voor dat domme beest! Fiet-Fiet rilt ervan.

‘Ziezo, ouwe tante,’ zegt Bert en zet voorzichtig de Hertogin op het kleedje, dicht bij het vuur, ‘daar zit je weer. En nu voortaan niet meer van die uitstapjes maken, hoor.’

De Hertogin verwaardigt zich niet hem aan te zien. En hij is nogal haar redder! Maar het bakje warme melk, dat Elly haar brengt, drinkt ze met voorname

welwillendheid leeg.

Fiet-Fiet zit er stilletjes naar te kijken. Alle-honden-nog-toe, wat ziet dat beest er uit! Al haar haren zitten in de war en het wit van haar borst en poten is zwart. En zit daar geen bloed aan haar oor? Wacht, nu is ze klaar met drinken, nu zal ze wel vertellen wat er is gebeurd.

Maar de Hertogin kruipt nog wat dichter bij het vuur en begint zich zonder uitstel te wassen. Haar kop, haar borst, haar poten, alles krijgt een beurt.

‘Waar heb je toch gezeten?’ vraagt Fiet-Fiet, die het niet langer uit kan houden. ‘Wat gaat dat jou an?’ bromt de Hertogin tussen twee tonghalen in.

‘Je kon toch warempel wel 's wat vertellen,’ zegt Fiet-Fiet beledigd. ‘'k Heb voor jouw plezier de halve avond kou geleden.’

‘Schepsel, schei uit met je gevraag! Je ziet toch, dat ik geen tijd heb!’

‘Geen tijd! 't Zal wel heel wat anders wezen. 't Is natuurlijk weer niet veel moois wat je hebt uitgehaald!’

‘Uitgehaald?’ zegt de Hertogin verontwaardigd, en met haar rechtervoorpoot nog vlak voor haar neus, blijft ze midden in het wassen steken. ‘Vraag liever wat de mensen me hebben aangedaan!’

Maar Fiet-Fiet vraagt niets meer. Als hij zijn mond houdt, dan zal ze vanzelf wel aan 't vertellen gaan. En jawel hoor, daar komt 't al:

‘Verbeeld je,’ zegt de Hertogin, ‘daar was ik gisteravond op de schutting geklommen, omdat ik met de kater van hiernaast nog een gezellig praatje houden wou, maar terwijl ik wachtte want dat vervelende beest is nou nooit eens op tijd! -rook ik dat er bij de buren vis gebakken werd. Nou, toen kon me die hele kater niks meer schelen en ik ging op zoek. Het was makkelijk genoeg, want ik had maar in de vensterbank van het keukenraam te springen en het raam stond open voor de walm. Toen heb ik net zo lang geduldig gewacht tot de meid even de keuken uit ging en toen ben ik naar binnen gesprongen en heb er een gepakt. Lieve hemel, als ik daar nog aan denk!...’ De Hertogin werpt een smachtende blik naar de zoldering en zucht diep. ‘Maar ik hoorde haar dadelijk weer terugkomen en omdat ik niet zo gauw weer met mijn visje in de vensterbank kon springen, kroop ik er zolang maar mee onder het fornuis. En had ik het toen maar dadelijk kunnen opeten!’

‘Hèb je het dan niet opgegeten?’ vraagt Fiet-Fiet in spanning.

‘Helaas nee,’ zucht de Hertogin treurig, ‘Het was veel te heet. Toen ze klaar was deed ze eerst het

raam dicht en toen bukte ze zich om onder het fornuis haar schoenen vandaan te halen en daar zag ze me! Ik deed een grote sprong, maar ze sloeg naar me met haar schoen, de valscherd, en daar zat vast een spijker in. Kijk maar eens naar me oor! Ik holde de keuken uit en een trap op en toen ik boven was nóg een trap.... Daar, op zolder, stond gelukkig een

raampje open en zo kwam ik in de goot terecht. Daar heb ik vannacht gezeten. Daardoor zie ik er zo uit.’ Met nieuwe moed begint ze weer te wassen.

‘Heb je 't niet vreselijk koud gehad?’ vraagt Fiet-Fiet meewarig.

‘Gaat nogal,’ bromt de Hertogin, ‘Dat was 't ergste niet. Het ergste was, dat ik aldoor maar denken moest aan dat kostelijke visje, dat daar onder het fornuis lag.’

‘Daar hebben de muizen plezier van gehad,’ plaagt Fiet-Fiet en hij let maar niet op de boze blikken van de Hertogin.