• No results found

In de warme kamer, waar de gordijnen dicht zijn, is geen ander licht dan de dansende gloed van de vlammen in de haard. Die is heerlijk warm, want de Baas heeft hier pas met zijn benen bij het vuur zijn dutje zitten doen en voor hij wegging eerst nog een paar flinke blokken op het vuur gegooid. Nu is hij net de deur uit gegaan en er is niemand binnen dan de Hertogin en Fiet-Fiet, die samen op het kleedje voor de haard zitten. Dat wil zeggen, Fiet-Fiet zit niet, die ligt zalig lui met zijn vier pootjes slap naar het vuur toe te slapen en hij snurkt zwaar met diepe halen.

Maar de Hertogin is klaar wakker en met haar groene glinsterogen kijkt ze helemaal niet vriendelijk naar haar slapende kameraad. Eigenlijk moet ze zich noodzakelijk eens flink wassen, daarom is ze vanavond ook zo dicht bij het vuur gaan zitten. Maar ze kan er niet toe komen te beginnen, zo zenuwachtig en zo opgewonden en zo kwaad is ze. En als ze naar die hond kijkt, dan wordt ze hoe langer hoe nijdiger, want als zij kwaad is, dan hoeft die hond, die nooit van toeten of blazen afweet, daar niet zo lui en dom te liggen slapen, alsof er geen ergernissen in de wereld waren! Ze blaast zich hoe langer hoe dikker op tot ze 't gewoon niet meer uit kan houden.

‘Hola! Hei! Word eens wakker, luilak! Is dat snurken wat je doet!’

Met een schok schrikt Fiet-Fiet overeind en kijkt verwezen om zich heen.

‘Wat... wat is er? Krijgen we eten?’

‘Eten!’ zegt de Hertogin minachtend, ‘dat is het eerste en het laatste waar jij aan denkt.’

‘Welnou,’ zegt Fiet-Fiet een beetje onnozel, ‘waar leef ik anders voor?’

De Hertogin knijpt haar mond stijf dicht en haar stekelige snorharen steken nijdig vooruit. Dan scherpt ze met een kwaadaardige beweging haar nagels aan het haardkleedje, alsof ze van plan is zo dadelijk een vechtpartij te beginnen.

‘Waar heb je me nu eigenlijk voor wakker gemaakt?’ vraagt Fiet-Fiet, nu ook kwaad. ‘Ik droomde daar warempel dat ik een heerlijke vette kluif van de slager had gekregen met nog grote dikke stukken vlees eraan en ik wou er net aan beginnen. Hè hè, het water loopt me in me mond. Als jij me niet had wakker gemaakt,’ zegt hij huilerig, ‘dan zat ik nou te kluiven.’

De Hertogin gromt eens met een snuivende haal, of ze wil zeggen: ‘Ben jij nou uit je hum? Lekker! Want ik ben ook uit me hum.’ En plagerig zegt ze: ‘Waarom ik je wakker gemaakt heb? Wel, omdat ik zo'n erg leuk nieuwtje heb.’

‘Een nieuwtje?’ vraagt Fiet-Fiet, opeens weer tierig. ‘Wat dan?’

De Hertogin gaat er eens breed voor zitten. Fijn, dat malle beest denkt, dat hij een heerlijke verrassing te horen krijgt.... Nou, hij zal ervan opfrissen. En langzaam, dat Fiet-Fiet er toch maar geen woordje van zal missen, zegt ze: ‘Voortaan is het uit met onze rustige avondjes, hier bij 't vuur.’

‘W... wat dan?’ hakkelt Fiet-Fiet verschrikt, ‘Moeten we hier vandaan?’ En onwillekeurig kruipt hij wat dichter bij de warmte.

‘Dat was nog het ergste niet. Of ik nou hier zit of ergens anders, dat kan me ookal niet schelen, als ik het maar warm heb. Maar we raken onze rust kwijt! We krijgen gezelschap!’ En als Fiet-Fiet, zonder iets te zeggen, haar nog maar vragend en verbaasd aankijkt: ‘Voortaan wordt het hier leerkamer, begrijp je dat?’

‘Jawel,’ zegt Fiet-Fiet, ‘dan komen Jaap en Elly 's avonds hier hun werk maken, en...’

‘Juist, en Bert uit de worstwinkel, want die werkt hier ook iedere avond. Die jongen met z'n malle kabaal altijd.... Maar dat is nog niet alles!’ De Hertogin spreekt nu fluisterend, alsof ze een schrikkelijk geheim gaat vertellen. ‘Er komen er nog twee, voorgoed, twee Indische kinderen, een jongen en een meisje.’

‘Indische kinderen?’ zegt Fiet-Fiet diep verbaasd. ‘Waar zouen die vandaan komen?’

‘Wel, uit Indië, natuurlijk!’ snuift de Hertogin verontwaardigd. ‘Domoor!’ ‘En komen die alle drie....?’

‘Vijf!’ valt de Hertogin hem nijdig in de rede. ‘Kan je nu nóg al niet verder tellen dan drie? Ja, die komen hier alle vijf iedere avond hun werk maken. Je zult er wat van beleven!’

‘O wat enig!’ zegt Fiet-Fiet. ‘Wat zal dat plezierig worden!’ Hij is overeind gesprongen, zijn zwarte ronde oogjes blinken, zijn staart kwispelt met grote zwaaien.

De Hertogin blaast van kwaadheid. ‘'t Is maar wat je plezierig noemt! Hoe kan je op die manier nog een rustig dutje doen, of samen een gezellig praatje maken?’

‘Een gezellig praatje... Nou, wat jij

zegt is meestal toch zoveel gezelligs niet.’

De Hertogin zegt niets. Op zoiets geef je eenvoudig geen antwoord. Zij heeft trouwens nog meer te vertellen.

‘En ze komen zo meteen al, die kinderen uit Indië! 't Is een schande! Dat hoor je nou zo maar bij toeval! Als ik dat een paar weken eerder had geweten!’

‘Wat had je dan gedaan? Een ander kosthuis gezocht?’ vraagt Fiet-Fiet, zijn kopje ondeugend schuin.

De Hertogin doet nu maar, of ze die malligheid niet eens hoort. Ze heeft waarlijk wel wat anders te praten. Ze knijpt haar ogen tot groene kiertjes en zegt op zo'n griezelige toon, dat Fiet-Fiet er rillingen van over zijn rug krijgt: ‘Je zult wel anders piepen, mannetje, als die lelijke roetmoppen maar eerst in huis zijn!’

‘Roetmoppen? Zijn ze dan zwart?’ vraagt Fiet-Fiet. Hij voelt, dat zijn haren overeind gaan staan.

‘Pikzwart!’ zegt de Hertogin, voldaan omdat Fiet-Fiet nu eindelijk toch onder de indruk komt. ‘Net zo zwart of ze met schoensmeer waren ingewreven en ze hebben....’

‘Geven ze dan niet af?’ vraagt Fiet-Fiet benauwd.

‘Dat weet ik niet,’ zegt de Hertogin een beetje aarzelend, ‘maar dat zal wel. In ieder geval zou ik ze maar nooit likken, wat ik trouwens toch een malle vieze gewoonte vind. En ze hebben dikke vuurrooie

lippen en ze hebben blinkende ogen van zwart, met een griezelige boel wit eromheen. En ze dragen geeneens kleren, zoals de mensen hier! Alleen maar een lap over hun buik en een grote gouwe ring in hun neus. Verbeeld je: in hun neus!’

Fiet-Fiet zit onbeweeglijk met wijd opengesperde ogen en beeft vreselijk. ‘O, wat griezelig,’ fluistert hij eindelijk. ‘Maar hoe weet je dat allemaal?’

‘Ik weet immers alles!’ zegt de Hertogin en ze blaast zich op van hovaardigheid. ‘Als je je ogen en oren maar de kost geeft!’ En een beetje beter in haar humeur vertelt ze nog: ‘Ik heb ze eens op een prent gezien, in een erg geleerd boek van de Baas, en daar hadden ze nog wapens bij zich ook, een speer, dat is een lange stok met een scherpe metalen punt eraan en pijlen en een boog.... Nou, berg je maar op! Maar ik weet natuurlijk niet, of deze ook zulke spullen bij zich hebben.’

Fiet-Fiet kan er maar niet over uit. Hij weet zelfs niet, of hij 't nu nog prettig vindt, of niet. Heel stil zitten ze allebei; er is alleen het zachte geknetter van het vuur.

Maar opeens - ze schrikken ervan op - horen ze de voordeur open gaan en er zijn stemmen in de gang en voetstappen. Veel stemmen tegelijk, want Jaap en Elly komen van boven gehold.

‘Daar zijn ze,’ fluistert de Hertogin. ‘Ik maak, dat ik een beetje uit de voeten kom. Met die vreemde roetmoppen kan je toch maar nooit weten.’

En zij springt op het schrijfbureau van de Baas en vandaar op haar hoekje op de schoorsteenmantel, waar ze zich als een bal ineenschurkt, alsof ze sliep, maar haar ogen houdt ze waakzaam op kleine

kiertjes. Fiet-Fiet is zo dicht mogelijk bij het vuur gekropen, hij schroeit zijn velletje haast. Hij zou dolgraag achter de gordijnen of ergens onder kruipen, maar hij vindt, dat dat toch niet gaat voor een flinke hond. Maar o, o, wat is hij bang, zijn hartje bonst een roffel tegen zijn ribbetjes.

Het rumoer van stemmen en voeten trekt de gang door, de trap op, heel het huis door.... Misschien komen ze niet eens binnen.... Maar jawel, hoor! Daar komt het weer naar beneden, dichterbij... daar is het! Alle-honden-nog-toe, daar komen ze, die zwarte, rare, glimmende kinderen met een ring in hun neus! Fiet-Fiet beeft van zijn neus tot aan het puntje van zijn staart. Wat zal hij nu doen? Hard keffen, als wanneer er onraad is? Of wegkruipen in de donkerste kamerhoek? Maar hij doet helemaal niets en blijft doodstil zitten beven.

En opeens gaat het grote licht aan en Elly is al binnen. En achter haar een ander meisje en nog een vreemde jongen ook, en dan Jaap. Zijn ze dat nu? Fiet-Fiet spert zijn ogen wijd open. Maar... maar.. ze zijn niet zwart. Ze zijn alleen maar bruin, een beetje heel erg bruin, zoals wie 's zomers veel in de zon gelopen heeft....

‘En dit wordt onze leerkamer,’ vertelt Elly. ‘Is het niet fijn hier? 's Zomers hollen we zo maar de tuin in. En zo lekker rustig, alleen Roek en Fiet-Fiet zitten hier gewoonlijk. En Vader doet hier wel eens een dutje, als er niemand is.’

‘Wat leuk, dat die poes op de schoorsteenmantel zit!’ lacht het bruine meisje, terwijl ze haar pikzwarte gladde haar schudt. De Hertogin verwaardigt zich niet op te kijken.

‘We mogen jullie wel eens behoorlijk voorstellen,’

lacht Jaap, die altijd wat geks verzint, en met een deftig handgebaar zegt hij: ‘Hier heb je de Hertogin, maar ze heet gewoon Roek, hoor! En dit is onze Fiet-Fiet, die dol is op konijnenjagen, maar er nog nooit een gevangen heeft. Jongens, dit zijn onze nieuwe huisgenoten, die je niet mag krabben of bijten of op andere wijze hinderen of beschadigen, Leo en

Hanneke.’

‘Doen jullie dat altijd zo deftig?’ schatert Hanneke ‘De hond en de poes worden voorgesteld!’ En haar broertje klapt in zijn handen. ‘Wat een moppige hond!’ roept hij vrolijk. ‘Dat is er een met vlekken!’ Fiet-Fiet voelt opeens, dat dat best een vriendje worden kan, uitgelaten keffend springt hij om hem heen en hapt naar zijn grijpende vingers.

‘Zeg...’ lacht Hanneke met haar zangerige stemmetje, ‘als die poes en die hond hier 's avonds zitten, dan kunnen ze alles afluisteren wat we mekaar vertellen.’

‘O, daar begrijpen ze toch niets van,’ zegt Elly vrolijk.

‘Dat denk je maar,’ gromt de Hertogin voor zich heen, daar boven op haar schoorsteenmantelhoekje.

‘In elk geval vertellen ze het niet over,’ zegt Leo. ‘Nietwaar Fiet-Fiet, jij zult nooit iets verklappen, wel?’

Fiet-Fiet springt dol tegen hem op. - Warempel niet! Wat voor verschrikkelijke geheimen hij ook te horen zal krijgen, van hem zal niemand iets te weten komen. Voor geen honderd pond worst!

Nu zijn ze weer weg en het is weer stil. Fiet-Fiet z'n staart kwispelt nog zachtjes van na-plezier. En dan zegt hij: ‘Maar ze zijn helemaal niet zwart! En ze hebben gewone kleren aan!’

De Hertogin bromt iets onverstaanbaars; ze houdt haar ogen dicht, of ze wil gaan slapen.

‘En ze hebben geeneens een ring in d'r neus!’ zegt Fiet-Fiet nog verontwaardigd. ‘Jij hebt me maar wat wijs gemaakt! Jij weet er niemendal van!’

Even doet de Hertogin haar ogen open. En nijdig zegt ze: ‘Ik weet er meer van dan jullie allemaal! En ik heb ze zelf gezien op een prent in een dik boek en ze zìjn zwart. En als deze niét zwart zijn... welnou... dan zijn het geen echte! Daar!’

En ze knijpt haar ogen toe en vouwt haar voorpootjes om haar neus heen.