• No results found

Heldendaden van Fiet-Fiet en het Baasje

‘Maar hoe is het dan toch precies gebeurd?’ vraagt de Hertogin, haar kop met de glinsterende groene ogen nieuwsgierig vooruitgestoken.

Maar Fiet-Fiet staat onbeweeglijk voor de dichte kamerdeur, zijn kopje schuin in gespannen luisteren. Soms snuift en suffelt hij zacht, of hij onder de kier door zou kunnen ruiken wat er daarboven aan 't gebeuren is. Maar hij ruikt niets, hij hoort niets, het is griezelig, akelig stil in huis. En toch is er boven zo iets ergs aan 't gebeuren! Kwam er toch maar eens iemand naar beneden, de Baas of het kleine Vrouwtje.... Maar er komt niemand.... niemand...

Fiet-Fiet huilt zachtjes, loopt met zenuwachtigvlugge dribbelpasjes van de deur naar de haard, vandaar naar de tuindeuren en dan weer op hetzelfde drafje naar de deur terug.

‘Je lijkt wel niet wijs!’ bromt de Hertogin. ‘Blijf toch rustig zitten. Wat schiet je op met dat heen en weer rennen? Ik zeg: vertel me liever eens hoe het eigenlijk gebeurd is?’

‘Denk je dat ik rustig kan blijven zitten, terwijl ik zo van streek ben? Ik ben er warempel nog duizelig van en ik heb het gevoel, of me kop aan me staart zit, inplaats van op me hals.’

‘Waarom heb je dan ook....?’ ‘Stil!’ zegt Fiet-Fiet. ‘Ik hoor wat!’

Maar er komt nog altijd niemand. Er loopt iemand over de gang boven, een deur gaat open en weer dicht. Het is weer stil; Fiet-Fiet huilt zachtjes en bedroefd.

De Hertogin is maar gaan liggen en maakt het zich gemakkelijk. Ze is eigenlijk een beetje kwaad. Dit is nu de eerste dag, dat het eindelijk weer eens een beetje plezierig is bij de haard, de eerste dag, dat het vuur weer brandt, en daar wordt je nu je hele gezelligheid bedorven door al die kouwe drukte, waarvan Fiet-Fiet het zo op zijn zenuwen heeft, dat hij helemaal geen hoofd heeft voor een gezellig praatje. En als die malle hond nou maar eens wou vertellen hoe dat ongeluk met Jaap eigenlijk gebeurd is, dan hoorde je tenminste nog eens een nieuwtje. Maar jawel hoor, morgen brengen.... Zie nu toch eens aan hoe armzalig hij daar staat met zijn schuine kop en zijn staart tussen zijn poten getrokken, of hij zijn laatste halfje heeft versnoept! De Hertogin buigt haar kop over de rand van de schoorsteenmantel; nu voelt ze meteen de heerlijke warmte van het vuur. Het brengt haar opeens weer in een genoeglijker stemming en genietend knijpt ze haar ogen tot kleine kiertjes.

‘Doe zoals ik en pak een lekker dutje. Dat hele ongeluk heeft misschien niemendal te betekenen.’

‘Niks te betekenen als je je poot breekt! Jij zal je poot breken!’ ‘Als dat nog maar waar is,’ zegt de Hertogin.

‘En ik heb 't de Baas zelf horen zeggen toen ze hem naar boven droegen. En nou is de dokter erbij om dat gebroken been te zetten. Weet jij wat dat is, een been zetten?’ vraagt Fiet-Fiet, zijn kop schuin omhoog.

De Hertogin weet het niet, maar liever zou ze het puntje van haar tong afbijten dan dat bekennen.

‘Natuurlijk,’ zegt ze met de nodige deftigheid, ‘ik weet immers alles.’

‘Geloof maar dat dat zeer doet,’ fluistert Fiet-Fiet, ‘als ze zo'n been, dat gebroken is....’

‘Schei nou alsjeblieft uit,’ zegt de Hertogin, die weer kribbig wordt, ‘je weet, dat ik van die akeligheden niet horen kan.’

‘Je had erbij moeten zijn toen het gebeurde,’ peinst Fiet-Fiet, ‘dan was je zeker wel van je stokje gegaan.’

‘Hoe gebeurde het dan precies?’ vraagt de Hertogin, gauw erbij nu Fiet-Fiet wat spraakzamer wordt.

Fiet-Fiet is op een puntje van het kleedje gaan zitten, één oor hangend en één oor staand, want met dat ene opstaande oor luistert hij, of hij boven ook iets hoort. De warmte van de vlammen is lekker aan zijn kop; nu voelt hij pas hoe koud hij is van al de schrik en de narigheid.

‘Precies weet ik het niet eens meer, het ging allemaal zo gauw en het was zo verschrikkelijk... We liepen dan in de Breestraat, moet je weten, ik en de kleine Baas, en daar is het altijd vreselijk druk. Maar ik kijk nooit zo erg om me heen, zie je, want ik heb het altijd al druk genoeg met snuffelen langs de grond, of er ook iets ligt om op te eten. Maar opeens schrok ik op van een groot lawaai, van alles door mekaar, schreeuwen en roepen en paardengetrappel en ik hoorde de kleine Baas iets gillen, wàt, dat verstond ik niet. En in datzelfde ogenblik zie ik hem van me wegspringen, midden in de herrie... vlak voor een paard! Denk eens even! En dat paard steigerde en de mensen gilden. Ik kan je verzekeren, dat ik stokstijf stond van de schrik. En daar zie ik hem meteen bukken en voor de poten van het paard een klein kind wegtrekken, dat ik nog niet eens

gezien had. En toen dacht ik opeens: als nou die steigerende voorpoten van dat paard naar beneden komen, dan krijgt het Baasje die op zijn hoofd en ik holde er naar toe en ik gaf een grote blaf van angst...’

Fiet-Fiet houdt even op; hij trilt van het puntje van zijn neus tot aan het puntje van zijn staart, zo is hij nog onder de indruk van de geweldige gebeurtenis, die hij heeft meegemaakt. De Hertogin heeft ademloos geluisterd, haar kop vooruitgestoken over de schoorsteenmantelrand heen, om toch maar geen woord te verliezen.

‘En toen?’ vraagt ze.

‘Ik weet het niet meer,’ zucht Fiet-Fiet, ‘ik was helemaal de kluts kwijt. Er stonden een heleboel mensen om ons heen, want het kleine Baasje lag op de grond en kon niet opstaan. “Ik geloof, dat ik mijn been gebroken heb,” zei hij. Ik vond het zo vreselijk, dat ik hem niet kon helpen, ik kon hem alleen maar likjes op zijn hoofd geven.... En zijn pet was ookal weg. Maar het kindje was gered, zie je!’

Nu gaan Fiet-Fiet z'n oren weer allebei omhoog want hij hoort weer iets boven. Maar nog komt er niemand. En hij vertelt verder:

‘Toen hebben ze hem opgenomen en weggedragen en een meneer zei: - die jongen is een held! Wat zeg je daarvan? Nou, je begrijpt, dat ik er aldoor vlak achter ben gebleven, dat iedereen toch maar goed zou zien, dat het mijn Baasje was. En toen....’

Maar daar springt Fiet-Fiet op en rent naar de deur. Nu komt er toch heus iemand de trap af. Voor de kamerdeur staat hij te wachten, zijn kopje schuin, zijn eene voorpootje opgelicht, doodstil.

Maar als de kamerdeur opengaat en Elly

komt, dan geeft hij een harde schreeuw van blijdschap en hij springt tegen haar op, zo hoog als hij maar kan, wel zeven keer achter mekaar. Het kleine Vrouwtje heeft rood behuilde ogen, maar ze lacht en ze kijkt heel gelukkig.

‘'t Is klaar, Fiet-Fiet,’ zegt ze, terwijl ze hem

over zijn gladde kopje aait. 't Heeft vreselijk veel pijn gedaan, maar hij heeft helemaal niet geschreeuwd, niet één keertje.’

Fiet-Fiet hapt naar haar vingers, naar de veters van haar schoenen en rent dan als een dolle om de tafel heen.

‘Ben jij ook zo blij?’ lacht Elly. ‘Je bent er ook bij geweest. Je mocht eigenlijk wel een kluifje hebben, hè...’

De Hertogin is opgestaan en spint zachtjes. Er wordt, vindt ze, van die hond weer veel te veel notitie genomen. En hààr vergeten ze maar weer!

‘Zo, ouwe Roek,’ zegt Elly, ‘moet jij ook wat hebben van de tractatie? Een bakje melk dan maar?’

Dat ‘ouwe Roek’ komt nou weer volstrekt niet te pas, maar ze zal er maar niks van laten merken. Voor een bakje melk moet je wat over je kant laten gaan.

‘Zou je er dan maar niet eens af komen?’ vraagt

Elly, als ze even later met het bakje melk voor de haard staat. ‘Jij groeit daar nog vast in dat hoekje.’

Fiet-Fiet ligt al te kluiven en heeft voor niets meer oog of oor.

‘Hè hè,’ zucht de Hertogin als het bakje leeg is, ‘dat heeft gesmaakt. Dat is tenminste een goed slot van een nare geschiedenis.’

Fiet-Fiet likt zijn vette voorpootjes na; hij voelt zich een andere hond. Met een zucht van voldaanheid zegt hij: ‘Dat heb je aan mij te danken. Als ik niet op het laatste ogenblik zo tegen dat paard gekeft had, dan wàs het zo goed niet afgelopen. O zo!’