• No results found

“En we worden weer verwonnen…”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“En we worden weer verwonnen…”"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“En we worden weer

verwonnen…”

EEN OP TWITTER GEBASEERDE CORPUSSTUDIE NAAR

TAALVERANDERING BIJ STERKE EN ZWAKKE

WERKWOORDEN

Ma-scriptie Nederlands Geoffrey van Zonneveld S2060574

Begeleider: J. Hoeksema

(2)

1

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2

De geschiedenis van sterke en zwakke werkwoorden ... 3

Sterke en zwakke werkwoorden in het Gotisch ... 3

Sterke en zwakke werkwoorden in het Middelnederlands en het Nieuwnederlands ... 4

Het sterke werkwoord nu ... 6

Taalverandering ... 9

Het taalmodel van Koefoed ... 10

Interne en externe veranderingen: change from above or change from below ... 10

Verzet tegen taalverandering ... 12

Taalverandering bij sterke en zwakke werkwoorden ... 12

Versterking en verzwakking: bepalende factoren ... 15

Rule or rote? ... 16 Onderzoek ... 19 Hypotheses ... 19 Twitter ... 20 Methode ... 21 Resultaten ... 23

Groep 1: Beide vervoegingen ... 23

Groep 2: Sterke werkwoorden ... 26

Groep 3: Zwakke werkwoorden ... 28

Conclusie ... 31

Algemene conclusie ... 32

Discussie ... 33

Bijlage 1: De onderzochte werkwoorden en gebruikte zoektermen ... 34

Bijlage 2: Resultaten Twitter-search ... 36

(3)

2

Voorwoord

“Toen onlangs op de Prinsengracht myn hoed te water woei – Frits zegt: waaide – heb ik den man die hem my terugbracht, een dubbeltje gegeven, en hy was tevreden”

(Multatuli, Max Havelaar, Verzameld Werk, deel I, p. 17).

Dit citaat uit de Max Havelaar van Multatuli laat ons een zekere spanning zien binnen de vervoeging van het werkwoord: Droogstoppel, een oerdegelijke Nederlandse ondernemer, gebruikt de sterke vervoeging van het werkwoord (de oorspronkelijke vervoeging volgens www.etymologie.nl). Zijn zoon, Frits, gebruikt een zwakke vervoeging voor hetzelfde werkwoord. Hij gebruikt niet, zoals zijn vader, klinkerverandering om de verleden tijd aan te geven, maar maakt gebruik van ‘-de’ achter de stam om de verleden tijd aan te geven.

Wanneer we kijken naar de herkomst van de termen ‘sterk’ en ‘zwak’, komen we uit bij de Duitse taalkundige Jacob Grimm (Van der Horst, 2003). In de ogen van Grimm was het gebruik van het suffix –de/-te een hulpmiddel om de verleden tijd uit te kunnen drukken: een teken van zwakte. De sterke werkwoorden hadden een dergelijk hulpmiddel niet nodig, sterke werkwoorden kunnen de verleden tijd op andere manieren uitdrukken, zonder hulpen. Grimm beschouwde dit als een teken van kracht en kwam daarom met de termen ‘sterk’ en ‘zwak’. Deze termen zijn algemeen bekend en leer je al op de basisschool: de verleden tijd van ‘zoeken’ is ‘zocht’ en de verleden tijd van ‘lopen’ is ‘liep’. Wordt er een foutje gemaakt? Dan wordt dit snel weer gecorrigeerd. Maar toch hoor ik steeds vaker vormen als ‘zoekte’ en ‘loopte’ in het spontane taalgebruik. Niet alleen bij kleine kinderen, maar ook bij hoogopgeleide volwassenen hoor ik geregeld ‘foutief’ vervoegde sterke werkwoorden. Dit heeft mij ertoe gebracht om onderzoek te doen naar dit verschijnsel: gebeurt het vaker dat sterke werkwoorden veranderen? Waar ligt de oorsprong van het sterke werkwoord? Met welke achterliggende factoren hebben we te maken als we kijken naar dit type van taalverandering?

In dit paper bespreek ik de oorsprong van sterke en zwakke werkwoorden en de verandering bij sterke en zwakke werkwoorden door de jaren heen. Ik ga daarna kort in op taalverandering in het algemeen, waarna ik uitkom bij de specifieke veranderingen bij sterke en zwakke werkwoorden en de achterliggende factoren. Tot slot komt mijn eigen onderzoek aan bod: een corpusstudie naar taalverandering bij sterke en zwakke werkwoorden via Twitter.

(4)

3

De geschiedenis van sterke en zwakke werkwoorden

Sterke en zwakke werkwoorden in het Gotisch

Van Haeringen (1940) laat ons al zien dat werkwoorden als sinds het Oudgermaans twee mogelijkheden kennen voor het vormen van de verleden tijd: verledentijdsvorming door klinkerverandering en verledentijdsvorming door toevoeging van een dentaal suffix.

En hoewel beide vormen naast elkaar bestaan, zijn er aanwijzingen die ons laten zien dat de sterke flexie de oudste variant is van de twee (Vosters, 2007). Het Germaanse sterke werkwoord kent zijn oorsprong in het Indo-Europees (PIE), een gereconstrueerde voorvader van het Proto-Germaans (Vosters, 2007, 6). Het PIE wordt gezien we de oorsprong, de basis van het sterke werkwoord zoals we het nu kennen. Maar pas in het Proto-Germaans zien we, zo wordt verondersteld, de eerste ‘echte’ sterke werkwoorden opkomen. In het PIE bestaat al een vorm van klinkerverandering bij werkwoorden, toegepast in een systeem waarmee zowel tijd als aspect kunnen worden uitgedrukt, maar nog niet het systeem van verledentijdsvorming zoals we dat tegenwoordig kennen.

Van het Proto-Germaans weten we, met dank aan het Gotisch, dat er 7 verschillende werkwoordklassen bestonden, die waren ingedeeld op basis van klinkerverandering bij de vorming van de verleden tijd. Per klasse worden vier verschillende vormen onderscheiden: praesens (tegenwoordige tijd), preteritum singularis (verleden tijd enkelvoud), preteritum pluralis (verleden tijd meervoud) en participium (voltooid deelwoord). Onderstaand rijtje is geconstrueerd op basis van overgeleverde Gotische bronnen (een belangrijk voorbeeld hiervan is de Gotische Bijbelvertaling van Wulfila uit de 4e eeuw):

(1) Verbuiging van het sterke werkwoord (Gotisch) (Vosters, 2007, 7) 1. Ei ái i i dreiban (‘drijven’)

2. Iu áu u u biugan (‘buigen’) 3. I a u u hilpan (‘helpen’) 4. I a ē u niman (‘nemen’) 5. I a ē i giban ( ‘geven’) 6. A ō ō a faran (‘varen’) 7. Ē ō ō ē letan

Voor de oplettende lezer mag het duidelijk zijn dat een deel van deze verbuigingen in het huidige Nederlands nog steeds van in gebruik zijn (varen – voer – voeren – gevaren).

(5)

4 Naast deze sterke vervoeging met klinkerverandering (en soms ook medeklinkerverandering) kennen wij een ‘nieuwe’ vorm van vervoeging: de zwakke werkwoorden. De zwakke werkwoorden zijn, om met de woorden van Vosters te spreken: “a Germanic innovation”. Dankzij deze innovatie bestaat het systeem dat wij vandaag de dag nog kennen en gebruiken voor het vormen van de verleden tijd: suffigering door middel van een dentaal affix. Het toevoegen van –

de of –te achter een werkwoord om het in de verleden tijd te zetten. De keuze voor ofwel –de

ofwel –te is afhankelijk van de voorgaande consonant. Het Gotisch kende vier verschillende groepen voor het vormen van zwakke werkwoorden:

(2) Verbuiging van het zwakke werkwoord (Gotisch) (Vosters, 2007, 8) 1. Verba met –ja- sat –i-da “Ik plaatste”

2. Verba met –ō- fisk-o-da “Ik viste” 3. Verba met –ē- Þah-ai-da “Ik was stil” 4. Verba met –nō- full-no-da “Ik vulde”

De analyse van het ontstaan van het dentale suffix is verre van compleet. Dit is, aldus Vosters, misschien wel een van de meest betwiste onderwerpen onder Germaanse grammatici en gaat het bestek van dit paper ver te boven. Kort samengevat komt het erop neer dat men het (nog) niet weet. Wat we wel met zekerheid kunnen stellen is dat zowel sterke als zwakke werkwoorden in het Gotisch al aanwezig waren en dat het sterke werkwoord de oudste variant is.

Sterke en zwakke werkwoorden in het Middelnederlands en het

Nieuwnederlands

Als we een grote sprong nemen in de tijd, naar het Middelnederlands, dan zien we dat deze twee vormen nog altijd naast elkaar bestaan. Maar alleen al het feit dat wij tegenwoordig een enorm grote (ontelbare) groep zwakke werkwoorden tegenover een klein (telbaar) groepje sterke werkwoorden kennen laat zien dat het systeem met alleen sterke werkwoorden slecht stand heeft gehouden door de jaren heen.

In de vroege periode van het Middelnederlands bestonden er naar schatting meer dan 250 sterke werkwoorden. Zetten we nog een stap verder in de tijd, dan zien we dat in de 16e eeuw er niet

meer dan 160, 170 sterke werkwoorden overblijven, om in de 17e eeuw niet meer dan 149 sterke

(6)

5 “Een verschijnsel dat vooral in de zestiende eeuw opvalt, is de neiging om een groot aantal

oorspronkelijk sterke werkwoorden te doen overgaan naar de klassen van de zwakke.”

(De Vooys, 1967, 119)

Hij draagt hiervoor een aantal bronnen aan, zoals het N. Testament (1524), Den Wijngaert van

Sinte Franciscus (1518), maar ook de oudere periode van Vondel, of de teksten van Bredero, zijn

volgens hem doorspekt met voorbeelden van zwak gebruikte werkwoorden die oorspronkelijk sterk vervoegd werden. Oorspronkelijk sterke werkwoorden met een zwakke vervoeging zijn, volgens Lubach (1891): kijcte, vermijde, buigde, druypte, berchde, swelgde, swemde, sweerde,

beveelde, weechde, steelde, enz. Wat opvalt is dat deze werkwoorden tegenwoordig allemaal sterk

vervoegd worden: keek in plaats van kijcte, vermeed in plaats van vermijde, etc.

Een van de mogelijke verklaringen voor deze voorkeur voor het zwakke gebruik, is de overname van veel Franse leenwoorden. Daarnaast stond het verrijken van onze eigen taal, zoals het volgende citaat laat zien:

“Enerzijds werd de taal verrijkt, o.a. door onze grote humanisten, door Marnix van

Sint-Aldegonde, op minder gelukkige wijze door de rederijkers, die meestal uit rijmnood Franse werkwoorden vernederlandsten: al de nieuwe, gevormde of ontleende werkwoorden worden zonder stamwissel vervoegd.”

(De Vriendt, 1965: 154-5)

Daar komt nog bij dat de zwakke flexie, door haar eenvoud, een meer aantrekkelijk systeem leek te zijn, wat het de mogelijkheid gaf om nog verder te groeien. Zoals van Haeringen in 1940 al aangaf in zijn betoog: men zou in die periode de voorspelling hebben durven uiten dat omstreeks onze tijd (anno 2014) het sterke werkwoord verdwenen zou zijn uit het vocabulair. Compleet aan de zijde geschoven door het zoveel meer eenvoudige systeem van zwakke werkwoordsvervoeging.

(7)

6

Het sterke werkwoord nu

In De Vooys (1967, 118) vinden we een opsomming van verschillende klassen sterke werkwoorden, ingedeeld op basis van de veranderende (mede)klinker en de tijd waarin de (mede)klinker verandert. Een meer uitgebreide indeling is te vinden in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997). Hierin worden twee hoofdgroepen onderscheiden: half onregelmatige werkwoorden en geheel onregelmatige werkwoorden.

De termen ‘regelmatig’ en ‘onregelmatig’ worden hier gebruikt als synoniem voor ‘zwak’ en ‘sterk’: aan de zwakke vormen schrijft men dan regelmaat toe door het toepassen van een regel, de sterke werkwoorden zijn onregelmatig omdat hier niet een zo heel duidelijke regel aan te pas komt. Ikzelf kies ervoor om de termen ‘sterk’ en ‘zwak’ aan te houden, omdat ook bij sterke werkwoorden een zekere regelmaat bestaat.

De eerste groep, de half onregelmatige werkwoorden, bestaat uit 4 subgroepen, de tweede groep, de geheel onregelmatige werkwoorden, bestaat in totaal uit 3 subgroepen, onderverdeeld in totaal 24 sub-subgroepen (op basis van de veranderende klinkers).

Voorbeelden van half onregelmatige werkwoorden zijn bakken – bakte – gebakken (voltooid deelwoord wijkt af, geen klinkerverandering in de verleden tijd, ) of jagen – joeg – gejaagd (onregelmatige verleden tijd met klinkerverandering, regelmatig voltooid deelwoord). De geheel onregelmatige vormen zijn onder andere grijpen – greep – gegrepen, graven – groef – gegraven of

bezoeken – bezocht – bezocht.

Wanneer we kijken naar het indelingssysteem van de Vooys (dat door zijn ‘compactheid’ eenvoudiger is te hanteren) zien we de volgende indeling:

(3) Categorieën bij klankverandering (de Vooys, 1967, 118) A. Eenzelfde klankverandering in verleden tijd en verleden deelwoord

I. Bijten – beet – gebeten

II. a. Bieden – bood – geboden / b. Buigen – boog – gebogen

III. a. Binden – bond – gebonden / schrikken – schrok – geschrokken / b. Bergen – borg – geborgen / treffen – trof – getroffen

IV. a. Scheren – schoor – geschoren / b. Tijgen – toog – getogen

B. Klankverandering alleen in de verleden tijd

V. Genezen – genas – genazen – genezen / komen – kwam – kwamen – gekomen VI. Vallen – viel – gevallen / vangen – ving – gevangen

VII. a. Dragen – droeg – gedragen / Slaan – sloeg – geslagen / Blazen – blies – geblazen / Lopen – liep – gelopen / Houden – hield – gehouden

C. Klankverandering anders in de verleden tijd dan in het verleden deelwoord

(8)

7 We zien dus drie verschillende hoofdgroepen: een groep sterke werkwoorden met dezelfde klinkerverandering in zowel de verleden tijd als bij het voltooid deelwoord, een groep sterke werkwoorden met alleen in de verleden tijd klinkerverandering en een groep sterke werkwoorden met verschillende vormen van klinkerverandering in zowel de verleden tijd als bij het voltooid deelwoord. Deze drie groepen vallen volgens de Vooys uiteen in 8 verschillende subgroepen, weergeven op basis van de veranderende klinkers:

(4) Klankwisseling bij sterke werkwoorden (De Vooys, 1967, 118)

I. IJ ee ee II. Ie/ui oo o III. I/e o o IV. E/ij oo o V. E/o a e/o VI. A ie/i a

VII. A/aa/o/ou oe/ie a/o/ou

VIII. E ie/a/oe o/e

De Vooys geeft hierbij ook aantallen en komt tot een totaal van 164 sterke werkwoorden. Direct daarna noemt hij echter een aantal werkwoorden die niet meetellen bij deze classificering: een aantal werkwoorden die weifelen maar ook een aantal half-sterke en half-zwakke werkwoorden die buiten beschouwing zijn gelaten. Ik ben het daarom met hem eens wanneer hij zegt dat deze getallen betrekkelijk zijn. De Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997) geeft in totaal 242 verschillende sterke werkwoorden. Hierbij zijn echter ook de half onregelmatige werkwoorden meegenomen en een aantal geheel onregelmatige werkwoorden, waaronder werkwoorden met verschillende mogelijkheden voor vervoeging (met een verschil in formaliteit), te weten: delven –

dolf/delfde – gedolven of fuiven – foof/fuifde – gefuifd.

Wat wel opvalt is dat de eerste drie groepen het grootst zijn (eenzelfde klinkerverandering in de verleden tijd en verleden deelwoord), met als top de allereerste groep (de wissel ij-ee-ee). Deze zijn, met de aantallen die de Vooys noemt, goed voor bijna ¾ van het totaal aantal sterke werkwoorden. De resterende groepen zijn volgens de Vooys ‘restjes’ van sterke werkwoorden, “soms zelfs tot één enkel geval verschrompeld” (De Vooys, 118).

Hierboven heb ik reeds gewezen op de afname van het totaal aantal sterke werkwoorden, maar toch komt de Vooys hier met een aantal dat bijna gelijk is aan het aantal (bekende) sterke werkwoorden in de 16e eeuw. En wanneer we kijken naar de lijst sterke werkwoorden in de ANS

(9)

8 vinden duidt niet per se op een groei in het totaal aantal sterke werkwoorden. Hij wijst erop dat we tegenwoordig sneller en makkelijker kunnen zoeken door een grotere variëteit aan bronnen, maar ook dat we lijsten met sterke werkwoorden hebben (op basis van deze bronnen) met soms bijzonder infrequente werkwoorden, of werkwoorden die we niet meer terug kunnen vinden omdat ze niet zijn opgeschreven. Neem bijvoorbeeld het werkwoord ‘houwen’, met als vervoeging

houwen, hieuw, gehouwen, een bijzonder infrequent werkwoord met een (vrijwel) onbekende

vervoeging.

In ieder geval kunnen we het volgende vaststellen: het sterke werkwoord is op zijn retour en verliest grond ten opzichte van het zwakke werkwoord, maar is nog altijd niet verdwenen uit ons taalgebruik. Van Haeringen komt met een mooie verklaring voor het voortbestaan van het sterke werkwoord:

“Wel zien wij ieder opkomend mensengeslacht het proberen met slaapte, zingde e.d. Telkens

weer rammelt de jongste generatie aan de zware ketenen der traditie. Maar even grif staat en stond een ouder geslacht gereed om te verbeteren en weer vast te klinken wat los dreigde te raken. En heeft de kleine mens eenmaal ervaren dat zijn verstandige poging om naar redelijke analogie preterita te vormen door de volwassenen als stumperigheid wordt gewaardeerd, dan worstelt hij nog lang, eer hij zeker is van de juiste vormen.”

(10)

9

Taalverandering

“Language is [...] the instrument of communication used by a speech community, a commonly

accepted system of associations arbitrary forms and their meanings.”

(Labov, 1994, 9)

Wanneer we te maken hebben met taalverandering, hebben we te maken met een nieuwe manier waarop sprekers betekenis uitdrukken: de verhouding tussen vorm en betekenis zoals Labov deze hierboven schetst, is dan veranderd. Maar welke factoren kunnen we onderscheiden wanneer we het hebben over taalverandering? Wat zijn mogelijke oorzaken?

Als eerste zal ik mij richten op de componenten die een rol spelen bij het gebruik van taal en mogelijke oorzaken voor taalverandering in het algemeen. Daarna zal ik ingaan op taalverandering bij sterke en zwakke werkwoorden en proberen een licht te werpen op het proces van weakification en strongification.

Een mooie analogie voor het gebruik van taal, en een mogelijke verklaring voor de grote verscheidenheid aan verschillende manieren van spreken, vinden we in Koefoed (1978).

Koefoed vergelijkt taal met kleding: naast een primaire functie, kennen zowel kleding als taal een aantal belangrijke sociaal-culturele functies, die sterk overeenkomen. Koefoed doelt hiermee op het volgende: dat men zich, door de keuze voor kleding, kan onderscheiden van een groep of juist benadrukken bij een bepaalde groep te horen. Voor taal kennen we een vergelijkbare functie: door een bepaalde uitspraak te hanteren, of een bepaald dialect, kan iemand laten zien dat hij hoort bij een bepaalde groep of juist afstand neemt van een andere groep, afhankelijk van de context. Hieraan herkennen we ook gelijk iemand die niet tot deze groep behoort: iemand die in het dagelijkse leven afwijkende kleding draagt, bijvoorbeeld een lederhosen, herkennen we als niet-Nederlands. Zo is het ook met taal, we herkennen een niet-native speaker aan zijn accent, woordkeus, zinsbouw, etc. Om taalverandering te kunnen bestuderen en begrijpen, “zal men de

‘a-sociale’ hoofdstroom moeten verlaten en taal in zijn sociale functies moeten bestuderen” (Koefoed,

(11)

10

Het taalmodel van Koefoed

Het model begint met het begrippenpaar competence en performance: de competence is de kennis van een taal die de individuele spreker bezit.

Performance is het spreken en verstaan van de

spreker, op basis van die kennis (Koefoed, 17). De competence komt voort uit het LAD: het

Language Acquisition Device, dat wordt gezien

als het achterliggende mechanisme waardoor taalgebruikers een taal kunnen leren op basis van aangeboden materiaal.

Onder de performance-mechanismen schaart Koefoed de productie- en perceptiemechanismen. Hierbij moeten we denken aan de articulatie van spraakklanken en de analyse en productie van zinnen. Daarnaast worden de taalgebruiksregels apart onderscheiden: de normen die heersen in de verschillende gesprekssituaties die bestaan. Al deze factoren samen leiden dan tot het concrete taalgebruik van een spreker.

De begrippen die Koefoed hanteert in zijn model, komen voort uit verschillende stromingen binnen de taalkunde. Zo komt het onderscheid tussen competence en performance uit de transformationeel-generatieve taalkunde. De twee componenten van de performance (de articulatie en de analyse) worden bestudeerd binnen, respectievelijk, de fonetiek en de psycholinguïstiek, terwijl de taalgebruiksregels worden bestudeerd binnen de sociolinguïstiek. Het LAD wordt bekeken binnen de theoretische taalkunde en bestaat uit een aantal universele eigenschappen van de competence. Koefoed wijst er wel op dat “dit schema meer bedoeld is als een

classificatie van de verschillende taalfeiten dan als een taalpsychologische hypothese” (Koefoed, 18).

Interne en externe veranderingen: change from above or change from below

Koefoed stelt dat, voordat we taalverandering kunnen plaatsen, we een onderscheid moeten maken tussen interne en externe veranderingen.

Externe veranderingen komen niet uit het systeem, maar uit het contact tussen verschillende taalgemeenschappen en de overname van bepaalde aspecten. Hierbij moet worden gedacht aan een bepaalde spraakklank of delen van de woordenschat; leenwoorden die worden overgenomen uit een andere taal of een verschuiving binnen de uitspraak omdat een bepaald dialect als meer prestigieus wordt beschouwd. Kortom: sociale factoren.

(12)

11 Elk van bovenstaande redenen biedt de mogelijkheid tot taalverandering: het systeem staat dan onder druk. En zo, stelt Koefoed, kunnen we verklaren waarom nieuwe vormen ontstaan (een eerste stap naar taalverandering). Echter, wil de taalverandering doorzetten, wil het worden opgenomen in het taalgebruik van alledag, dan moet de nieuwe vorm zich verspreiden door de gemeenschap. Pas wanneer de nieuwe vorm zich voldoende heeft verspreid, voldoende prestige heeft gekregen binnen een bepaalde taalgemeenschap, kunnen we echt spreken van een geslaagde verandering binnen een taal. De interne factoren uit het schema van Koefoed, de spanningen binnen het taalsysteem, worden behandeld in het eerste boek van Labov (1994). Labov behandeld in zijn werk vooral fonologische veranderingen en spreekt over mergers, splits, en chain shifting. Fonologische processen die, volgens Labov, aan de grondslag liggen van taalverandering:

“[...] it can be argued that change in the surface phonetics remains the driving force behind

a very large number of linguistic changes, perhaps the majority.”

(Labov, 2001, 12)

Hierbij duidt Labov onder andere op clitics, die ten grondslag ligt aan een aantal syntactische veranderingen. Labov (2001) wijst erop dat niet er geen één-op-één relatie is tussen alle talige en sociale aspecten van een taal. Sociale evaluatie van een spreker van een bepaald dialect, wordt vooral gebaseerd op twee (oppervlakkige) kenmerken: het lexicon en de klankproductie. Negatieve of positieve sociale beoordeling van de taal van een individu, is dan vooral gebaseerd op het gebruik van allofonen: twee klanken die geen betekenisonderscheiding weergeven, maar wel een verschillende klank hebben. Voor het Nederlands is hiervan de /r/ een goed voorbeeld. We kennen in het Nederlands verschillende manieren om de /r/ te produceren, zoals bijvoorbeeld de tongpunt-r (een rollende r) en de huig-r. In sommige streken wordt de huig-r als beter beoordeeld, in andere streken is het juist de tongpunt-r die de voorkeur heeft.

Labov (1994) maakt een onderscheid tussen taalverandering van boven en van beneden (change

from above en change from below) (Labov, 78). Change from above komt voor uit de dominante

sociale klasse, een verandering waar men zich vaak sociaal bewust van is. Een voorbeeld hiervan is volgens Labov het overnemen van woorden uit een andere taalgemeenschap, een taalgemeenschap waar een zekere mate van prestige aan toegeschreven wordt: deze vorm van taalverandering is vergelijkbaar met de externe veranderingen waar Koefoed het over had.

Change from below is een systematische verandering vanuit een streektaal of dialect. Deze

(13)

12 Een voorbeeld hiervan voor het Nederlands is het gebruik van het Poldernederlands (Stroop, 1998). Bij het Poldernederlands gaat het om een verandering in spraak bij overwegend vrouwen tussen de 25 en de 40 uit de hogere middenklasse. Deze veranderingen vallen buiten het bewustzijn van de maatschappij. Een ander voorbeeld is de opkomst van niet-polair ooit, oorspronkelijk een regionalisme uit Brabant (Hoeksema, 1999), dat zich verspreid heeft door het land en lange tijd ontsnapt is aan de aandacht.

Verzet tegen taalverandering

Wanneer we kijken naar taalverandering op het gebied van grammatica, is echter sprake van verzet, van negatieve evaluatie.

“De grammatica en de syntaxis van het Nederlands zijn grotendeels vastgelegd [...]. Maar

toch, er gebeuren dingen met de taal die volgens sommigen niet mogen of niet zouden mogen.”

(Van Hout, 2006, 53)

Zo beschrijft van Hout een onderzoek van een Nijmeegse studente waarbij een groep proefpersonen een spreker moest beoordelen (op status, solidariteit en ergernis), terwijl hij hetzelfde stukje tekst voorlas, soms met ‘hun’, soms met ‘zij’. Het resultaat laat zien dat de spreker op alle vlakken negatiever werd beoordeeld wanneer hij hun gebruikte in de onderwerpspositie. Ook andere voorbeelden kunnen worden gevonden waaruit blijkt dat afwijken van de norm, de taalregels, streng wordt afgestraft door de taalgemeenschap.

En hiermee komen we dan uit bij de taalverandering bij werkwoorden, en dan met name de verschuivingen van de sterke vervoeging naar zwakke vervoeging (en vice versa). Want “wij (zien)

ieder opkomend mensengeslacht het proberen met slaapte, zingde e.d.” (Van Haeringen, 1940, 244).

Taalverandering bij sterke en zwakke werkwoorden

(14)

13 “Voor de tegenwoordige spreker heeft de grillige wisseling van klinkers nòch

noodzakelijkheid, nòch doel.”

(De Vooys, 1967, 115)

Volgens De Vooys blijkt dit alleen al uit het feit dat nieuwe woorden, veelal overgenomen uit het Engels, in het Nederlands regelmatig worden vervoegd. Hieraan kunnen we ook aflezen dat de onregelmatige vormen een gesloten klasse vormen, terwijl de regelmatige verleden-tijdsvorming nog altijd productief is (Van Santen, 1994).

Neem bijvoorbeeld de volgende werkwoorden, allen ontleend uit het Engels:

(5) Recent overgenomen werkwoorden (Renkema, 2010, 336-7) A. Internetten – internette – geïnternet

B. Checken – checkte – gecheckt C. Shoppen – shopte – geshopt

Deze woorden zijn duidelijk voorbeelden van woorden die we nog niet zo lang geleden in het Nederlands hebben opgenomen. Zo zijn er nog veel en veel meer ‘nieuwe’ werkwoorden te bedenken die, allemaal, worden vervoegd als zwakke werkwoorden.

De groep zwakke werkwoorden kent een enorme aantrekkingskracht, “op grond van hun

regelmatigheid en overgrote meerderheid” (de Vooys, 121), waardoor de verschuiving van sterke

naar zwakke werkwoorden door de eeuwen heen kan worden verklaard. Het proces van verzwakking is geleidelijk: het is niet zo dat van de een op de andere dag een sterk werkwoord zwak wordt vervoegd. De Vooys noemt een groot aantal (oorspronkelijk) sterke werkwoorden die zijn overgegaan op een geheel of gedeeltelijke zwakke vervoeging. Daar waar een werkwoord gedeeltelijk is overgegaan op de zwakke vervoeging, zien we vaak nog een sterk gebleven voltooid deelwoord. De volgende voorbeelden zijn ingedeeld volgens de klassen van de Vooys (zie eerder: p. 4/5):

(6) ‘Verzwakte’ werkwoorden

1. Vlijen, grijnen (grienen), beklijven, bezwijmen, dijen, krijsen, krijgen (met als betekenis ‘oorlog voeren’), krijten

2. Klieven, kruien, rouwen, brouwen

3. Belgen, dorsen, (ver)warren, breien, barsten, kerven, zwelgen, delven, bergen 4. Baren, helen

(15)

14 6. Schaven, waden, waken, gewagen, beseffen. Gedeeltelijk: lachen (voor het Vlaams), laden,

malen, bakken (Vlaams: boek, Noord-Brabants: biek), wassen (Vlaams: wies(ch))

7. Zaaien, vloeken. Gedeeltelijk: spannen, bannen, zouten, vouwen, spouwen, waaien, raden,

braden, heten, scheiden, stoten (met een verouderde, deftige vorm: stiet)

(De Vooys, 1967, 122-123)

Bovenstaande vormen zijn niet allemaal even zwak gebleven. Zo geldt voor breien dat zowel breide als bree correct zijn (echter: de sterke vorm komt vooral voor in regionaal taalgebruik, en dan voornamelijk in het zuiden van het land; ANS, 88). Hetzelfde kan worden opgemerkt voor delven.

Bergen kent tegenwoordig alleen maar een sterke vervoeging volgens de ANS. Al met al: we zien

een proces waarbij een aantal sterke werkwoorden zijn overgegaan naar de zwakke vervoeging, maar dit is niet altijd even succesvol geweest: bij een aantal werkwoorden bestaan de sterke en zwakke vervoeging nog naast elkaar (in dialect of Standaardnederlands), bij andere werkwoorden kennen we tegenwoordig alleen nog de sterke vervoeging.

Het tegenovergestelde proces, een proces waarbij zwakke werkwoorden verschuiven naar een sterke vervoeging, is echter ook goed mogelijk. Van Haeringen noemt er een aantal:

“daarentegen zien we sedert 1870 verdere voortgang van de sterke verbuiging, als Brill bij hijsen nog zwakke vormen naast de sterke erkent, evenals bij mijden en vermijden”

(Van Haeringen, 1940, 250).

Andere voorbeelden van dit proces vinden we terug bij de Vooys:

(7) ‘Versterkte’ werkwoorden

1. Schrijven, prijzen, kwijten, spijten, wijzen, (ge)lijken, belijden, vrijen, vijlen, uitscheiden en in dialect: reizen, dweilen

2. Schuilen, spuiten, pluizen, fluiten, kluiven, wuiven en, onder studenten: fuiven

3. Zenden, schenden, schenken en in minder beschaafde taal: erven, wenken, dingen, blinken,

schrikken (intransitief; de vormen afschrikken en verschrikken zijn regelmatig), hinken

4. Scheren (toedelen) en scheren (snijden) 6. Gedeeltelijk bij: jagen en vragen

(16)

15 Van bijvoorbeeld vrijen kunnen we stellen dat de verandering aan de gang is: in de ANS wordt zowel vrijde en vree aangeduid als mogelijkheid voor de verledentijdsvorming. Hier wordt echter wel gesteld dat de onregelmatige vormen vooral zijn toe te schrijven aan informeel taalgebruik. Dit is volgens Zonneveld (1978) een tussenstadium, een moment waarop zowel de ‘oude’ vorm als de ‘nieuwe’ vorm naast elkaar bestaan: de zogenaamde doubletten (Zonneveld, 121). Zonneveld geeft wel aan dat er dan vaak wel een verschil bestaat in ‘stijl’: het nieuwe woord zal voornamelijk optreden in een meer ‘informele’ stijl, het oude woord blijft voortbestaan in een meer ‘formele’ stijl. De oude vorm moet dan, relatief snel, plaatsmaken voor de nieuwe vorm, ook in het formele taalgebruik, door het voortdurende gebruik van het nieuwe woord. Het is echter ook mogelijk dat de beide woorden naast elkaar blijven bestaan: dat de nieuwe vorm niet de kans krijgt om zich in het formele taalgebruik te nestelen, maar dat de oude vorm hiervoor beschikbaar blijft en de nieuwe vorm puur voor informele situaties wordt gebruikt: in dit geval hebben beide vormen/woorden onafhankelijk bestaansrecht gekregen.

Ik heb zelf het idee dat stijl niet het enige verschil is tussen de oude en de nieuwe vorm van het werkwoord. Neem bijvoorbeeld het werkwoord ‘zeiken’. Dit werkwoord heeft eigenlijk twee betekenissen: zeuren en plassen (ANS, 88). Als ik bij mezelf te rade ga, heb ik sterk het vermoeden dat ‘zeikte’, de zwakke vervoeging, gaat over zeuren, terwijl ‘zeek’ juist meer de betekenis ‘plassen’ kent. De Vooys (1967) wil hier alleen over kwijt dat we hier vaak te maken hebben met homoniemen: twee werkwoorden die een gelijke vorm kennen, maar wel een verschillende betekenis.

Versterking en verzwakking: bepalende factoren

Wanneer we kijken naar taalveranderingen bij sterke en zwakke werkwoorden, hebben we te maken met twee belangrijke factoren. Van der Horst wijst er echter op dat er ‘wellicht [..] nog meer

factoren zijn, die we op dit moment niet kennen” (Van der Horst, 2003, 160). In dit artikel bespreekt

van der Horst vooral frequentie als bepalende factor bij deze vorm van taalverandering. De tweede factor die van groot belang is bij de verandering van een sterke naar een zwakke vervoeging is analogie. Verschillende studies (o.a. Ernestus (2004) en Vosters (2007b), Sassen (1982)) wijzen uit dat ook analogie een bijzonder sterke factor is bij deze vorm van taalverandering.

We hebben dus te maken met twee belangrijke oorzaken voor verandering bij sterke en zwakke werkwoorden: frequentie en analogie. Echter, de exacte werking van de strong-to-weak-shift (en vice versa) is nog niet bekend en er wordt nog altijd veel over gediscussieerd.

(17)

16 analogie, volgens een frequent zwak werkwoord, worden vervoegd. Dit is dan ook waar van Haeringen op doelt wanneer hij het heeft over “de taaie levenskracht van het sterke werkwoord” (Van Haeringen, 1940, 241).

Het gaat, wanneer we de aantallen sterke en zwakke werkwoorden vergelijken om een kleine groep. Zoals eerder besproken kunnen we momenteel 242 verschillende sterke werkwoorden onderscheiden (ANS, 85-94). Verreweg de grootste groep is de groep grijpen-greep-gegrepen (52); de kleinste groepen bestaan uit slechts één lid (bijvoorbeeld roepen-riep-geroepen of

houwen-hieuw-gehouwen). Het vermoeden rijst dan dat een grote groep, met een aantal bijzonder

frequente leden, minder vatbaar is voor verandering dan een kleine groep zoals houwen, dat zelden wordt gebruikt en waar associaties met andere zwakke werkwoorden (denk aan bouwen,

kauwen of rouwen) een rol spelen van de productie van houwde in plaats van hieuw.

Rule or rote?

Ten grondslag aan deze verandering ligt een discussie over de opslag en productie van deze vormen (de rule-or-rote discussie). Aan de ene kant van deze discussie staat een groep wetenschappers (met o.a. Chomsky en Halle) die stellen dat de “vormelijke verschillen tussen sterk

en zwak slechts oppervlaktefenomenen zijn” (Vosters, 2007b, 44). Bij deze opvatting kent zowel

een zwak werkwoord (zoals fietste) als een sterk werkwoord (zoals liep) dezelfde onderliggende regel: VPRETERITUM. Er is één regel voor de vorming van de verleden tijd (stam + -te/-de), tenzij het

geheugen een opgeslagen lexicaal item als blokkade opwerpt. De vorming van de verleden tijd ziet er dan, schematisch, als volgt uit:

(8) Stappenplan verleden tijd (Vosters, 2007b, 44) 1. Opvragen stam: loop;

2. Verwerken preteritum

- Regeltoepassing: nee, want:

- Blokkade door aan stam vastgehecht lexicaal item: ja; 3. Output: liep

Aan de andere kant staat een groep wetenschappers, onder andere Bybee, Rumelhart en McClelland, die stellen dat “één mechanisme (‘single route’) dat aan de hand van frequentie,

fonologische en/of semantische associaties tussen klanken en woorden opbouwt, die worden geïntegreerd in een neuraal netwerk” (Vosters, 2007b, 45). Er wordt dan uitgegaan van twee

(18)

17 Van Santen en Lalleman (1994) hebben onderzocht of zwakke en sterke werkwoorden verschillend zijn in productie. Hun resultaten bevestigen het idee dat de sterke verledentijdsvormen zijn opgeslagen (en daardoor frequentiegevoelig zijn), terwijl de zwakke verledentijdsvormen steeds opnieuw worden gevormd. Hiermee willen ze zeggen dat de hoogfrequente sterke werkwoorden sneller worden gevormd dan laagfrequente sterke werkwoorden, terwijl voor zwakke werkwoorden het niet moet uitmaken hoe frequent een vorm is: de verledentijdsvorm moet altijd worden gevormd volgens een regel en zal daarom niet gevoelig zijn voor frequentie. Zij stellen dat de aard van de regel van belang is bij de keuze van het geheugen voor opslag van de vorm of volgen van de regel:

“De regel waarmee verleden-tijdsvormen kunnen worden gevormd, zou wel eens dermate

makkelijk toepasbaar kunnen zijn, dat opslag niet loont: oproepen gaat in dit geval niet sneller dan vormen.”

(Van Santen, 1994, 10)

Echter, onderzoek van Pinker en Prince laat zien dat een combinatie van de twee theorieën niet een voldoende verklaring biedt. Men gaat er vaak van uit dat alle zwakke vormen volgens regels worden gevormd, terwijl alle sterke vormen moeten worden geleerd en opgeslagen. Pinker en Prince noemen 3 redenen waarom deze opvatting onvoldoende de waarheid weergeeft (Pinker en Prince, 1994, 322-323):

1. Similarity between the morphological base and the (irregular) marked form: opgeslagen vormen (zoals be/is) bestaan uit twee ongerelateerde vormen. Echter, er zijn ook een aantal half-sterke vormen, waarbij een groot deel van de fonologische informatie behouden blijft bij de verleden tijdsvorm (voor het Engels: swing-swung)

2. Similarity within the set of base forms undergoing a subregular process: de sterke verledentijdsvorming kent een grote groep vergelijkbare veranderingen in de verleden tijd. Voor het Nederlands zou dit de groep met de wisseling ij-ee-ee (grijpen – greep – gegrepen, lijken – leek – geleken) zijn die, hoewel onregelmatig, een grote mate van regelmatigheid vertoond

(19)

18 Kortom: alles op basis van regel is een onvoldoende verklaring. Alles op basis van geheugen is ook onvoldoende. Een integratie van deze twee theorieën, waarbij regels worden gebruikt voor alle regelmatige vormen en de onregelmatige vormen zijn opgeslagen, biedt ook geen voldoende verklaring. Pinker en Prince spreken uiteindelijk de volgende voorspelling omtrent de verledentijdsvorming uit:

“Certain inflectional patterns should be predictable in form, readily applied to nonce stems

regardless of their global similarity to existing stems [...]. These, we claim, involve the psychological mechanism ‘regular rule’. A language could also contain inflectional patterns that relate pairs of items each meeting the phonological definition of ‘canonical words’, whose forms cannot be predicted perfectly by the form of the stem […]. These are ‘associatively-memorized irregular pairs.’

(Pinker & Prince, 1994, 345)

(20)

19

Onderzoek

Ik heb, in het kader van taalverandering, gekeken naar sterke en zwakke werkwoorden en geprobeerd in kaart te brengen hoe deze op het moment aan het veranderen zijn. Ik heb hiervoor een eigen database aangelegd met corpusgegevens. Als bron voor mijn database heb ik gekozen voor Twitter: in tegenstelling tot een corpus met krantengegevens, waar ‘fouten’, afwijkingen van de norm, door tekstverwerkers en redacteurs zo veel mogelijk uit ieder artikel worden gefilterd, is er niemand die de inhoud van Twitter aan een spelling- en grammaticacontrole onderwerpt. In het komende zal ik eerst mijn hypotheses bespreken op basis van de literatuur, vervolgens zal ik bespreken wat Twitter interessant maakt voor taalkundig onderzoek voordat ik de methode en de resultaten van mijn eigen onderzoek zal bespreken

Hypotheses

Op basis van de literatuur, kom ik tot de volgende verwachtingen met betrekking tot taalverandering bij sterke en zwakke werkwoorden:

Hypothese 1: De groep sterke werkwoorden met een –ij- of –ei- vormen niet alleen de grootste groepen van sterke werkwoorden en zijn ook vaak hoogfrequent. Ik verwacht daarom dat zwakke werkwoorden met een –ij- of –ei- vaker sterk zullen worden vervoegd.

Hypothese 2: Door de tijd zien we een algemene tendens voor sterke werkwoorden om te verschuiven naar de zwakke groep; andersom is dit een veel zeldzamer fenomeen. Ik verwacht daarom dat sterke werkwoorden vaker zwak worden vervoegd dan andersom.

Hypothese 3: Bij het proces van verzwakking verzwakt eerst de verledentijdsvorm en pas later het voltooid deelwoord. Ik verwacht daarom dat het sterke voltooid deelwoord vaker voor zal komen bij zowel de groep sterke als de groep zwakke werkwoorden.

(21)

20

Twitter

Twitter is een groot online sociaal netwerk, met meer dan 284 miljoen actieve gebruikers wereldwijd (www.twitter.com). Op Twitter kunnen gebruikers een zgn. ‘tweet’ sturen, een berichtje van maximaal 140 tekens. Twitter zelf geeft de volgende definitie van een tweet:

“A Tweet is an expression of a moment or an idea. It can contain text, photos and videos.

Millions of Tweets are shared in real time, every day.”

(www.about.twitter.com )

Deze tweets worden op je ‘timeline’ geplaatst, waar iedereen hem kan lezen (afhankelijk van je gebruikersinstellingen: berichten kunnen zowel publiekelijk als privé gedeeld worden). Twitter kan worden gebruikt op je pc, laptop, mobiel: kortom, alle apparaten waarmee je op internet kan. Het is snel, makkelijk, altijd bij de hand en geeft je altijd de mogelijkheid een leuk moment, een goed idee, iets schokkend, een boeiend nieuwsartikel te delen met je vrienden/volgers. Daarnaast is Twitter ook groot: zoals gezegd wordt het totaal aantal actieve gebruikers wereldwijd geschat op 284 miljoen. Wanneer we kijken naar Nederland, zien we dat in maart 2011 het aantal tweets werd geschat op meer 2 miljoen per dag (Sang, 2011, 62).

Daarnaast maakt iedere bevolkingsgroep wel gebruik van Twitter: hoog- en laagopgeleid, rijk en arm, jongeren maar zeker ook ouderen. Een nadeel aan Twitter is wel dat dergelijke informatie niet altijd gedeeld wordt. Een aantal gebruikers geeft veel persoonlijke informatie weg in zijn/haar profiel, maar het grootste gedeelte van de gebruikers houdt deze informatie liever achter. Andere informatie over tweets is echter wel beschikbaar: datum, tijdstip, geslacht, onderwerpstags (de zgn. ‘hashtag’: het #-teken). Een voorbeeld van een tweet volgt hieronder:

(22)

21 Kortom: Twitter wordt veel gebruikt en biedt veel tweets die vrij toegankelijk zijn voor iedereen. Er is geen spelling- en grammaticacontrole, wat Twitter uitermate geschikt maakt voor het corpusonderzoek naar afwijkingen van taalnorm. Daarnaast geeft Twitter ook andere informatie: zoals het tijdstip van de tweet, de datum en (wanneer de gebruiker dit wil delen) informatie over de gebruikers zelf (zoals geslacht, opleiding, woonplaats, etc.). Dit alles maakt Twitter een interessante bron voor taalkundig onderzoek (Tjong Kim Sang, 2011, 2013). Vandaar mijn keuze om zelf ook gebruik te maken van Twitter als bron voor mijn corpus ‘sterke en zwakke werkwoorden’.

Methode

Voor het verzamelen van tweets bestaan verschillende mogelijkheden: zo kan je via de zoekmachine van Twitter zelf op zoek gaan naar tweets, maar daarnaast zijn er ook andere opties, waardoor niet alle tweets handmatig hoeven worden verwerkt. Sang & van den Bosch noemen een aantal programma’s waarmee tweets kunnen worden verzameld. Een van deze is de website www.twiqs.nl (Sang, 2013, 122). Deze website laat van alles zien over de zoekopdracht: een grafiek met het tijdsverloop (wanneer wordt er getweet over de zoekterm), een kaart (waar wordt het meest getweet over de zoekterm), een woordenwolk (met een top 50 aan woorden die veelvuldig voorkomen met de zoekterm), etc. Een probleem is echter dat dit een enorm tijdrovende klus is: een zoekopdracht via Twiqs kan, wanneer het druk is, al gauw een paar uur in beslag nemen. Door de hoeveelheid zoektermen voor mijn onderzoek, is het voor mijn onderzoek niet haalbaar om die te gebruiken.

Ik heb er daarom voor gekozen om de zoekfunctie van Twitter zelf te gebruiken. Zo heb ik toegang tot de inhoud van de tweets, tot informatie over de gebruikers, en een hogere zoeksnelheid. Alle interessante tweets die ik vind neem ik over in een eigen database, waarbij ik de volgende informatie overneem: tijd, datum, lemma, de gebruikte vervoeging, de ‘juiste’ vervoeging, geslacht en de inhoud van de tweet. Waar ik hier zeg ‘juiste’ vervoeging, doel ik op het feit dat deze vorm binnen het Standaardnederlands wordt gezien als de norm, de andere vorm wordt dan gezien als de ‘onjuiste’ vorm.

Ik heb ervoor gekozen om een afgebakende periode te gebruiken voor het verzamelen van de data. Alle tweets die ik heb verzameld zijn afkomstig uit de periode van 1 september 2013 tot 1 september 2014. Zo beperk ik het aantal resultaten (met 2 miljoen tweets per dag kan het aantal resultaten erg snel oplopen), maar zo zorg ik er ook voor dat ik zo veel mogelijk recent taalgebruik zoek. De zoekopdracht voor de zoekmachine van Twitter ziet er als volgt uit:

(23)

22 Het WOORD in de zoekopdracht is dan de term die ik op dat moment onderzoek. De taal is, met deze zoekopdracht, ingesteld op Nederlands (hoewel dit niet feilloos werkt), en de periode is hiermee ook afgebakend. Met deze zoekopdracht ga ik Twitter te lijf op zoek naar (veranderende) sterke en zwakke werkwoorden.

Ik onderzoek in totaal drie verschillende groepen werkwoorden: werkwoorden waarbij zowel de sterke als de zwakke vervoeging in gebruik is, een groep sterke werkwoorden en een groep zwakke werkwoorden. Voor deze drie groepen ga ik op zoek naar een sterke vervoegde variant en een zwak vervoegde variant voor zowel de verleden tijd (afgekort als VT, het preteritum) en het voltooid deelwoord (afgekort als VD, het participium). In bijlage 1 is de complete lijst werkwoorden en vervoegingen opgenomen. Hier volgt een lijst met de gekozen werkwoorden voor het onderzoek:

1. Beide vervoegingen: Breien, delven, ervaren, spugen, varen, verraden, verschuilen, waaien, wuiven, zeiken

2. Sterke werkwoorden: (Weg)duiken, begrijpen, blazen, breken, graven, hangen, helpen, kruipen, lijken, roepen, schelden, schijten, schrijven, slapen, stelen, zoeken

3. Zwakke werkwoorden: Dreigen, stofzuigen, klagen, scheiden, inruilen, pijpen, snappen, uitvreten, verwennen

(24)

23

Resultaten

Het verzamelen van data via Twitter heeft in totaal 683 Tweets opgeleverd. De groep ‘beide vervoegingen’, waarbij zowel de sterke als de zwakke vervoeging kan worden gebruikt, leverde 507 tweets op, de groep ‘sterke werkwoorden’ leverde 98 tweets op met een afwijkende verledentijdsvorming en de groep ‘zwakke werkwoorden’ leverde in totaal 76 tweets op. De ‘juist’ gebruikte verledentijdsvorming bij de groepen 2 en 3 was dusdanig groot, dat ik heb geschat hoeveel tweets er in het afgelopen jaar zijn verstuurd met deze vorm. Dat alles brengt ons tot de volgende aantallen (een complete lijst, ingedeeld per lemma, is te vinden in bijlage 2):

Groep Zwak VT Sterk VT Zwak VD Sterk VD

1: Beide 252 85 561 767

2: Sterk 87 55.010 11 132.060

3: Zwak 5.256 7 7.150 69

Tabel 1: Resultaten Twitter

Groep 1: Beide vervoegingen

Bij deze groep werkwoorden lijkt een tweedeling te bestaan tussen de vorming van de verleden tijd en van het voltooid deelwoord. Voor de vorming van de VT lijkt een voorkeur te bestaan voor de zwakke vervoeging, terwijl bij het voltooid deelwoord eerder een voorkeur lijkt te bestaan voor de sterke vervoeging van het werkwoord. Echter, we kunnen één werkwoord aanwijzen dat veel vaker wordt gebruikt als voltooid deelwoord dan de andere werkwoorden binnen deze groep: “ervaren”.

Zwak VT Sterk VT Zwak Volt.

Deelw. Sterk Volt. Deelw. Breien 31 0 16 4 Delven 7 2 0 0 Ervaren 28 41 0 550 Spugen 48 6 48 3 Varen 22 11 1 150 Verraden 28 5 - - Verschuilen 5 9 1 20 Wuiven 28 0 11 0 Zeiken 21 6 34 37 Waaien 34 5 450 0 Totalen 252 85 561 764

Tabel 2: Resultaten Twitter-corpus, groep 1

(25)

24 is aan de infinitief. Dit heb ik echter zo veel mogelijk proberen te voorkomen, door te zoeken naar ‘heeft ervaren’ en ‘hebben ervaren’ (en voor de zwakke variant: ‘heeft ervaart’ en ‘hebben ervaart’). De zwakke variant ben ik op Twitter niet tegengekomen. De sterke variant was dusdanig frequent, dat ik het aantal voorkomen in het afgelopen jaar heb moeten schatten.

“Klassieke smoes voor te laat komen bestaat nog, zo ervoer ik vandaag. 'Echt waar, de brug stond open!'

Een vergelijkbaar iets zien we bij ‘waaien’: ‘gewaaid’ komt veel voor op Twitter, maar ‘gewoeien’ kent maar 3 voorkomens. De verschillen tussen de beide vervoegingen in de verleden tijd blijken significant (Chi-kwadraat, Chi = 112.562, P = < 0.0001).

Onderstaande grafiek toont de procentuele verschillen tussen de vervoegingen per categorie:

Figuur 1: Procentuele verschillen groep 1

Zoals eerder besproken zien we bij het zwak vervoegde voltooid deelwoord een groot percentage ‘waaien’, voor het sterk vervoegde voltooid deelwoord zien we een heel groot aandeel voor ‘ervaren’. Maar, om te kunnen zien of er een verschuiving is waar te nemen bij de vervoeging van deze werkwoorden, is het interessant om te kijken naar de verschuiving van het gebruik door de jaren heen. Onderstaande grafiek toont het gebruik van ‘waaide’ en ‘woei’ in de afgelopen eeuw in de Nederlandse kranten. Wat opvalt is het overduidelijk dalende gebruik van de verledentijdsvorm ‘woei’ ten opzichte van de zwakke vervoeging ‘waaide’. Waar in 1900 in meer dan 80% van de gevallen de sterke variant werd gebruikt, was dit anno 1990 nog geen 20%. Uit

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Zwak VT Sterk VT Zwak VD Sterk VD

Groep 1 "Beide vervoegingen"

(26)

25 mijn data voor 2013-2014 blijkt zelfs dat deze lijn zich verder voort lijkt te zetten, met een voorkomen van iets meer dan 10% sterk, ten opzichte van bijna 90% zwak vervoegd.

Maar niet bij alle werkwoorden zien we zo’n mooie, geleidelijke, afname van het gebruik van de sterke variant en een gestage opkomst van de zwakke variant. Zie hieronder de grafiek voor ‘verschuilen’: 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 Twitter

"Waaien" - Delpher/Twitter

Waaide Woei 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 Twitter

"Verschuilen" - Delpher/Twitter

Verschuilde Verschool

Figuur 2: Gebruik sterke en zwakke vormen in de afgelopen eeuw: Delpher.com, Twitter.com

(27)

26 we zien hier, voor bijna de hele 20e eeuw, een redelijk gelijk gebruik van de zwakke variant van

het werkwoord (rond de 10%) en de sterke vervoeging (rond de 90%). In mijn Twitter-data is het verschil echter veel groter: bijna 40% van mijn data voor ‘verschuilen’ is zwak vervoegd, ten opzichte van 60% sterk. Eerder valt al te lezen dat voor dit werkwoord 9 voorkomens van de sterke vervoeging voorkomen ten opzichte van 4 voorkomens van de zwakke vervoeging. Het gaat niet om veel data, maar het laat wel zien dat er een voorkeur bestaat voor het gebruik van de zwakke vervoeging, waar dit in de hele 20e eeuw gelijk is gebleven.

Groep 2: Sterke werkwoorden

Wanneer we kijken naar de groep sterke werkwoorden, kunnen we stellen dat er een duidelijke voorkeur bestaat voor het gebruik van de sterke verledentijdsvorming, zowel bij de verleden tijd als bij het voltooid deelwoord. Onderstaande tabel toont de resultaten:

Sterk vervoegd VT Zwak vervoegd VT Sterk vervoegd VD Zwak vervoegd VD (Weg)duiken 1000 3 2000 0 Begrijpen 4000 4 10.000 0 Blazen 400 5 3000 0 Breken 1500 5 14.000 0 Graven 250 3 520 0 Hangen 2800 4 1250 2 Helpen 3600 12 8000 0 Kruipen 550 2 750 0 Lijken 7500 4 150 0 Roepen 3600 8 2500 0 Schelden 250 4 240 0 Schijten 60 3 650 0 Schrijven 20.000 2 30.000 2 Slapen 2000 2 9000 4 Stelen 1000 22 30.000 3 Zoeken 6500 4 20.000 0 Totalen 55.010 87 132.060 11

Tabel 3: Resultaten Twitter-corpus, groep 2

(28)

27 Maar zelfs bij deze de hoogfrequente werkwoorden (bijvoorbeeld ‘schrijven) komt de zwakke variant nog 4 maal voor op Twitter, tweemaal in de verleden tijd en tweemaal als voltooid deelwoord. De vraag is of we hier te maken hebben met verschillende varianten, met taalverandering of fouten van L2-leerders.

“Mi gados. Het kaart op het Facebook. Ik moet egt stoppen met lezen wat er allemaal geschrijft word hier.”

“Jij en Briggite nu schrijfte ik het goed zijn echt zwaar kl…”

Onderstaande grafiek toont de verschillen tussen de 4 groepen, uitgedrukt in procenten.

Figuur 3: Procentuele verschillen groep 2

We zien hier dat de grootste groepen zwak vervoegde sterke werkwoorden ‘stelen’ en ‘helpen’ zijn voor de verleden tijd. Deze twee werkwoorden komen, procentueel gezien, vaker voor dan de andere werkwoorden in deze groep. Daarnaast komt ‘stelen’ ook voor als zwak vervoegd voltooid deelwoord: een groep met maar 4 verschillende werkwoorden (te weten: ‘hangen’, ‘schrijven’, ‘slapen’ en ‘stelen’).

Daarnaast wil ik opmerken dat de sterk vervoegde verleden tijd van ‘stelen’ een van de 6 kleinste groepen is. Het lijkt er dus op dat ‘stelen’ verschuift van sterk naar zwak. Een paar voorbeelden van het zwakke gebruik van ‘stelen’:

“Jezus ik geef nog eens een feest hele huis leeg gesteeld”

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Zwak VT Sterk VT Zwak VD Sterk VD

Groep 2 "Sterke werkwoorden"

(29)

28

“Vroeger steelde ik altijd potloodjes van de ikea ;p -nee wacht, dat doe ik nog steeds”

Voor andere werkwoorden lijkt dit veel minder het geval: zo komt de sterke verleden tijd van ‘zoeken’ ongeveer 6500 maal voor, en de zwakke variant 4 maal.

Al met al wordt in 0,16% van de gevallen het sterke werkwoord zwak vervoegd in de verleden tijd en in slechts 0.008% van de gevallen wordt een sterk voltooid deelwoord zwak vervoegd. Het voltooid deelwoord lijkt hiermee ‘sterker’ te zijn dan de sterke verleden tijd.

Groep 3: Zwakke werkwoorden

De derde groep uit mijn onderzoek zijn de zwakke werkwoorden. Onderstaande tabel toont de zoekresultaten van deze groep.

Sterk VT Zwak VT Sterk VD Zwak VD

Dreigen 4 700 0 250 Stofzuigen - - 17 150 Klagen 3 300 0 500 Scheiden 0 60 2 2500 Inruilen - 75 2 1800 Pijpen 0 120 8 1000 Snappen 0 2000 12 300 Uitvreten 0 1 5 50 Verwennen 0 2000 23 600 Totalen 7 5256 69 7150

Tabel 4: Resultaten Twitter-corpus, groep 3

Ook hier zijn de resultaten significant (Chi-kwadraat, Chi = 32.706, P = < 0.0001). Wel moet worden opgemerkt dat de norm, in dit geval de zwakke vervoeging, de voorkeur geniet van de meeste gebruikers. Daarnaast valt het op dat het voltooid deelwoord veel vaker voorkomt in een sterke vervoeging dan de verleden tijd. We zien 7 gevallen van een sterk vervoegde verleden tijd tegenover 69 gevallen van een sterk vervoegd voltooid deelwoord. Een aantal voorbeelden uit de data:

“Gister dreeg de regen boven Utrecht-in-wording”

(30)

29 Zeker de laatste (‘verwennen’) komt veelvuldig voor op Twitter. Echter, wanneer we kijken naar de percentages, is ‘stofzuigen’ de grote “winnaar”. Dit is niet heel lastig om te verklaren. ‘Gezogen’ is het voltooid deelwoord van ‘zuigen’, maar ‘gestofzuigd’ is het voltooid deelwoord van ‘stofzuigen’, en dus niet ‘stofgezogen’. Dit terwijl de algemene regel is dat vervoeging van samengestelde woorden hetzelfde is als het basiswerkwoord.

Op een goede 2e plaats staat de sterke vervoeging

van ‘snappen’: ‘gesnopen’. Volgens de website van Onze Taal is de vorm ‘gesnopen’ verzonnen, bedoeld om een komisch effect teweeg te brengen. Dit is in de data dia ik via Twitter heb verzameld niet altijd het geval; zie de afbeelding hiernaast. Hieronder het enige andere gebruik van ‘gesnopen’:

“@*** Ik sta daar keer op keer op de guestlist. Nooit gesnopen waarom.”

Ook dit lijkt mij geen ‘komisch gebruik’ van het werkwoord, eerder een oprecht sterk gebruik van een zwak werkwoord.

Onderstaande grafiek toont, evenals in de voorgaande secties, de verhoudingen tussen de groepen:

Figuur 4: Procentuele verschillen groep 3

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Zwak VT Sterk VT Zwak VD Sterk VD

Groep 3 "Zwakke werkwoorden"

(31)
(32)

31

Conclusie

Voordat ik tot een algehele conclusie kom over de stand van zaken rond taalverandering bij sterke en zwakke werkwoorden, zal ik eerst proberen een antwoord te formuleren op de verschillende hypotheses die ik aan het begin van het hoofdstuk heb geformuleerd.

Hypothese 1: De groep sterke werkwoorden met een –ij- of –ei- zijn niet alleen de grootste groepen sterke werkwoorden, maar ook nog een hoogfrequent. Ik verwacht daarom dat zwakke werkwoorden met een –ij- of –ei- vaker sterk zullen worden vervoegd.

Zoals reeds besproken heb ik 3 zwakke werkwoorden met –ij- of –ei- met een sterke vervoeging op Twitter: ‘dreigen’, ‘scheiden’ en ‘pijpen’. Deze vallen onder de kleinste groepen sterk vervoegde zwakke werkwoorden binnen mijn resultaten. ‘Dreeg’ komt 4 keer voor (tegenover 700 zwakke vervoegingen), ‘gescheden’ komt 2 maal voor (tegenover 2500 zwakke vervoegingen) en ‘gepepen’ komt, als grootste binnen deze groep, 8 maal voor (tegenover 1000 zwakke vervoegingen). Ter vergelijking: ‘uitgevroten’ komt 5 maal voor (tegenover 50 zwakke vervoegingen). Kortom: voor zover ik dit kan stellen op basis van mijn data, zijn de zwakke werkwoorden met –ij- of –ei- het minst vatbaar voor verschuiving van zwak naar sterk.

Hypothese 2: Door de tijd zien we een algemene tendens voor sterke werkwoorden om te verschuiven naar de zwakke groep; andersom is dit een veel zeldzamer fenomeen. Ik verwacht daarom dat sterke werkwoorden vaker zwak worden vervoegd dan andersom.

In slechts 0,13% van de gevallen wordt een zwakke verleden tijd sterk vervoegd, een zwak voltooid deelwoord in 0,97% van de gevallen binnen mijn data. Andersom zien we dat een sterke verleden tijd in 0.16% van de gevallen zwak wordt vervoegd en dat een sterk voltooid deelwoord in 0.008% van de gevallen zwak wordt vervoegd. Dit heeft er sterk mee te maken dat de sterke werkwoorden die ik heb onderzocht in mijn onderzoek, redelijk frequent worden gebruikt: dit levert enorme aantallen sterk vervoegde vormen op. Wat ik wel kan stellen is dat in totaal 98 gevallen zijn van zwak vervoegde sterke werkwoorden (verzwakking) en 76 gevallen van sterk vervoegde zwakke werkwoorden (versterking).

(33)

32 Uit de resultaten blijkt dat bij de groep sterke werkwoorden 87 voorkomens zijn van een zwak vervoegde verledentijdsvorm en 11 voorkomens van een zwak vervoegd voltooid deelwoord. Kijken we naar de groep zwakke werkwoorden, dan zien we 7 sterk vervoegde verledentijdsvormen en 69 sterke vervoegingen van het voltooid deelwoord. Kortom: een groot verschil. Er lijkt een duidelijk voorkeur te bestaan voor het voltooid deelwoord om sterk vervoegd te worden, terwijl de verledentijdsvorm vaker zwak wordt vervoegd.

Hypothese 4: Bij de groep werkwoorden waarbij zowel de sterke als de zwakke vervoeging wordt geaccepteerd, verwacht ik de zwakke vervoeging vaker tegen te komen dan de sterke vervoeging.

Groep 1, bestaande uit werkwoorden waarbij beide vervoegingen kunnen worden gebruikt, laat een duidelijke voorkeur zien bij de verleden tijd voor een zwakke vervoeging (252 zwakke vervoegingen tegenover 85 sterke vervoegingen), terwijl bij het voltooid deelwoord juist vaker een sterke variant wordt gevonden (561 zwakke vervoegingen tegenover 767 sterke vervoegingen). Hierbij moet worden opgemerkt dat ‘ervaren’ goed is voor 550 sterke vervoegingen en ‘waaien’ goed voor 450 zwakke vervoegingen van het voltooid deelwoord. In ieder geval kan worden opgemerkt dat de verleden tijd duidelijk laat zien dat de zwakke variant de voorkeur geniet. Het voltooid deelwoord komt vaker voor in de sterke vervoeging. Zelfs wanneer we, voor het gemak, ‘waaien’ en ‘ervaren’ niet meetellen, zien we deze voorkeur sterk terug: 111 maal een zwak vervoegd voltooid deelwoord en 214 maal een sterk vervoegd voltooid deelwoord.

Algemene conclusie

(34)

33 verschil in voorkeur bij de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord. Wat wel heel sterk te zien is aan de data is het feit dat het voltooid deelwoord vaak langer sterk blijft, zo op het oog ‘sterker’ lijkt te zijn, dan de verleden tijd. Dit is, binnen de data die ik heb gevonden, een zeer sterk effect.

Discussie

Hoewel we aan de resultaten kunnen zien dat sterke en zwakke werkwoorden veranderen in gebruik, zijn er een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het onderzoek. Zo biedt Twitter een groot scala aan data voor onderzoek, maar wanneer je zoekt naar laagfrequente werkwoorden krijg je weinig tot geen resultaten. Daarnaast heb ik voor de sterke werkwoorden de gehele lijst sterke werkwoorden in de ANS afgewerkt, maar niet meer gevonden dan de bekende data (op de lijst met meer dan 200 werkwoorden). Verder onderzoek is dus nodig naar de werkwoorden die nu niet zijn gevonden op Twitter.

Daarnaast biedt Twitter geen zicht op het spontane taalgebruik. Het taalgebruik op Twitter komt wel dichter in de buurt van spontaan taalgebruik van een krantenartikel, maar het is en blijft geschreven taal. Verder onderzoek is nodig naar het spontane taalgebruik van mensen.

(35)

34

Bijlage 1: De onderzochte werkwoorden en gebruikte zoektermen

Groep 1: Beide vervoegingen

Lemma Zwak VT Sterk VT Zwak Volt.

Deelw. Sterk Volt. Deelw.

Breien1 Breide Bree Gebreid Gebreeën

Delven Delfde Dolf Gedelft Gedolven

Ervaren Ervaarde Ervoer Ervaart2 Ervaren

Spugen Spuugde Spoog Gespuugd Gespogen

Varen3 Vaarde Voer Gevaard Gevaren

Verraden Verraadde Verried - -

Verschuilen Verschuilde Verschool Verschuild Verscholen

Waaien4 Waaide Woei Gewaaid Gewoeien

Wuiven5 Wuifde Woof Gewuifd Gewoven

Zeiken Zeikte Zeek Gezeikt Gezeken

Groep 2: Sterke werkwoorden

Lemma Zwak VT Sterk VT Zwak Volt.

Deelw. Sterk Volt. Deelw

(Weg)duiken Duikte Dook Geduikt Gedoken

Begrijpen Begrijpte Begreep Begrijpt Begrepen

Blazen Blaasde Blies Geblaast Geblazen

Breken Breekte Brak Gebreekt Gebroken

Graven Graafte Groef Gegraaft Gegraven

Hangen Hangde Hing Gehangt Gehangen

Helpen Helpte Hielp Gehelpt Geholpen

Kruipen Kruipte Kroop Gekruipt Gekropen

Lijken Lijkte Leek Gelijkt Geleken

Roepen Roepte Riep Geroept Geroepen

Schelden Scheldde Schold Gescheldt Gescholden

Schijten Schijtte Scheet Geschijt Gescheten

Schrijven Schrijfte Schreef Geschrijft Geschreven

Slapen Slaapte Sliep Geslaapt Geslapen

Stelen Steelde Stal Gesteeld Gestolen

Zoeken Zoekte Zocht Gezoekt Gezoeken

1 De VT van ‘breien’ gecombineerd met ‘sok/trui/sjaal’ om het aantal onbruikbare tweets te beperken. 2 “Heeft/hebben ervaren” + “heeft/hebben ervaart”

3 Om het aantal tweets proberen te beperken, de zoekterm gecombineerd met ‘boot’.

4 Wegens een overvloed aan tweets heb ik gekozen voor een periode van 3 maanden voor de VT van ‘waaien’:

juni, juli, augustus.

(36)

35

Groep 3: Zwakke werkwoorden

Lemma Zwak VT Sterk VT Zwak Volt.

Deelw.

Sterk Volt. Deelw.

Dreigen Dreigde Dreeg Gedreigd Gedregen

Inruilen Ruilde in - Ingeruild Ingerolen

Klagen Klaagde Kloeg Geklaagd Geklogen

Pijpen Pijpte Peep Gepijpt Gepepen

Scheiden Scheidde Scheed Gescheiden Gescheden

Snappen Snapte Sniep Gesnapt Gesnopen

Stofzuigen - - Gestofzuigd Stofgezogen

Uitvreten Vreette uit Vrat uit Uitgevreten Uitgevroten

(37)

36

Bijlage 2: Resultaten Twitter-search

Groep 1: Beide vervoegingen

Zwak VT Sterk VT Zwak Volt.

Deelw. Sterk Volt. Deelw. Breien 31 0 16 4 Delven 7 2 0 0 Ervaren 28 41 0 5506 Spugen 48 6 48 3 Varen 22 11 1 150 Verraden 28 5 - - Verschuilen 5 9 1 20 Wuiven 28 0 11 0 Zeiken 21 6 34 37 Waaien 34 5 450 07 Totalen 252 85 561 764

Groep 2: Sterke werkwoorden

Sterk vervoegd VT Zwak vervoegd VT % Sterk vervoegd VD Zwak vervoegd VD % (Weg)duiken 1000 3 0.3 2000 0 0 Begrijpen 4000 4 0.1 10.000 0 0 Blazen 400 5 1.25 3000 0 0 Breken 1500 5 0.3 14.000 0 0 Graven 250 3 1.2 520 0 0 Hangen 2800 4 0.14 1250 2 0.16 Helpen 3600 12 0.3 8000 0 0 Kruipen 550 2 0.36 750 0 0 Lijken 7500 4 0.05 150 0 0 Roepen 3600 8 0.22 2500 0 0 Schelden 250 4 1.6 240 0 0 Schijten 60 3 5 650 0 0 Schrijven 20.000 2 0.01 30.000 2 0.001 Slapen 2000 2 0.1 9000 4 0.04 Stelen 1000 22 2.2 30.000 3 0.01 Zoeken 6500 4 0.06 20.000 0 0 Totalen 55010 87 0.16 132.060 11 0.008

(38)

37

Groep 3: Zwakke werkwoorden

Sterk VT Zwak VT % Sterk VD Zwak VD %

(39)

38

Bibliografie

Ernestus, M., & Baayen, H. (2004). Analogical effects in regular past tense production in

Dutch. Linguistics, 873-904.

Van Haeringen (1940). ‘De taaie levenskracht van het sterke werkwoord.’ Ntg 34.

Haeseryn, W. (1997). Algemene nederlandse spraakkunst (Vol. 1). M. Nijhoff

Hoeksema, J. (1999). Aantekeningen bij ooit, deel 2: De opkomst van niet-polair ooit. TABU: Bulletin voor Taalwetenschap, 29, 147-172.

van der Horst, J. (2003). Hebben we binnenkort afscheidgeneemd? Hoe sterke werkwoorden zwak

worden, en andersom. Onze taal, 72, 158-160.

van Hout, R. W. N. M. (2006). Onstuitbaar en onuitstaanbaar: de toekomst van een omstreden

taalverandering. In: Sijs, N. Van der Stroop, J.; Weermand, F. [et al]. Wat iedereen van het

Nederlands moet weten en waarom. P. 42-54. Amsterdam, Bert Bakker.

Knooihuizen, R., & Strik, O. (2014). Relative productivity potentials of Dutch verbal inflection

patterns. Folia Linguistica, 35(1), 173-200.

Koefoed, G. A. T. (1978). Taalverandering in het licht van taalverwerving en taalgebruik. In: GAT Koefoed & J. van Marie (red.), Aspecten van taalverandering-een verzameling inleidende artikelen. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Labov, W. (1994). Principles of linguistic change. Vol. 1: Internal factors. Blackwell, Oxford UK & Cambridge USA.

Labov, W. (2001). Principles of linguistic change. Vol. 2: Social factors. Blackwell, Oxford UK & Cambridge USA. x

Lubach, A. E. (1891). Over de verbuiging van het werkwoord in het nederlandsch der 16de eeuw. Proefschrift door Adolf Edzard Lubach. JB Wolters.

Multatuli (1860). Max Havelaar. Verzameld Werk, deel I, p. 17

Pinker, S., & Prince, A. (1994). Regular and irregular morphology and the psychological status of

rules of grammar. The reality of linguistic rules, 321, 51.

Renkema, J. (2010) Schrijfwijzer. Sdu uitgevers, Den Haag.

Van Santen, A, en Lalleman, J. (1994). ‘Gaat zwak anders dan sterk? Over de produktie van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Taal actief • visuele leerlijn spelling werkwoorden • groep 6 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch 1f stam van het 4. werkwoord 1f zelfde

[r]

Taal actief • visuele leerlijn spelling • groep 8 • © Malmberg ’s-Hertogenbosch 1f bijvoeglijk gebruikt 2. voltooid deelwoord 1f voltooid deelwoord

De beginnend beroepsbeoefenaar heeft specialistische kennis en vaardigheden nodig om een leren keersoufflé te kunnen maken. Het werk is gedeeltelijk routinematig, waar

Nader tot de troon Waar het loflied klinkt Heel de schepping zingt:.. Hij

This study was conducted within the Research Institute SHARE of the Graduate School of Medical Sciences, University Medical Center Groningen, University of Groningen and

Traditioneel wordt dit principe wel gebruikt, maar niet in zijn volle consequentie doorgevoerd: De richtlijnen van de Inter- national commision on radiation units (ICRU) schrijven nog