De Amsterdamsche lichtmis, of Zoldaat van fortuin · dbnl
Hele tekst
Outline
GERELATEERDE DOCUMENTEN
Het werd Ruth duidelijk, dat mama en tante Carla logen, als ze de Vrije Vrouwen van slechte dingen beschuldigden, en eenkeer barstte ze aan tafel uit, dat het niet waar was, dat
toegedraagen: hy vatte myn hand, bedankte my voor myne getrouwheid, en verzocht om zyne klederen, die hy op één der stoelen gelegen had: ik gaf ze hem, en hy kleedde zig aan: onder
Kyke voor 't laatste, daar ligt de Prins weer de voet op, en schopt nog een party van de groote Seinjeurs van boven neer, kyke rys hoe zy rollen als klooten, de Prins lagter om,
mis zynde, en verneemende dat deze deeltjes zo heuslyk en met liefde van de Juffers gezogt, geleezen en gezongen wierden, verklaarde die oude Patroon op zyn vroomheid nooyt gedacht
Maar toen ik had na myn vermoogen, En gedaan schier al myn best, Toen heeft zy myn nog bedrogen, Ja dit spyt myn 't aldermeest, 't Waar voor my een groot schandaal, Want zy wipten
Had gy u bloemetje wat beter waergenomen, Gy en zou niet wesen in zo zwaer verdriet, Weg valsche minnaer hoe durft gy zo spreeken, Daer het altoos was myn zoete lief, myn kind, Daer
Hoe kan een jonge schoone vrouw Zig gaan verbinden door den trouw, Aan een stok oude gryzen man, Die niet als schyven tellen kan, En knort en bromt den gantschen dag, Zo dat haar
En luistert na myn ongeval, Daar ik in myn jonge jaren, Moet reeds agter de Traailjes staan, Aan wie zal ik myn noodlot klagen, Geen mensch is met my aangedaan.. Hier agter zo