• No results found

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt · dbnl"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt

bron

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt. J. Wendel, Amsterdam ca. 1810

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie145nieu01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Een nieuw lied.

Op een aangenaame Wys.

1.

Niets anders kan myn vermaken, Als dat de Zomer aankomt Dan bloeijen de Roosen in Tuinen,

Ja, ja, in Tuinen,

Dan bloeijen die zelfs in 't Veld.

2.

Ach Schatje! wat heb ik vernomen, Dat gy uw wilt scheiden van myn, En in dat vreemde Land reisen,

Ja, ja, reisen,

Wanneer komt gy weder tot myn.

3.

En als ik in dat vreemde Land kwam, Dan dagt ik aan uw zoete Lief, Ach was ik maar tuis gebleeven,

Ja, ja, gebleeven,

En had gedaan na myn woord.

4.

En als ik weder na huis toe kwam, Myn Schatje stond agter de deur, Gegroet zyt gy schatje gy schoone,

ja, ja, schoone.

Van herten gevoeld gy doch myn.

5.

Ik had u gaarn niet verlaaten, Want ik heb lang een ander Man, Daartoe eenen mooije en braven,

Ja, ja, braven,

Die myn ook het Brood geeven kan.

6.

(3)

Wat trok hy uit zyn scheede, Een Mes dat zo scherp en zo blank, En stak het zyn zoet Lief in 't harte,

Ja, ja, in 't harte,

Dat het roode Bloed tegen hem sprong.

7.

ô Genadige Heer in den hemel, Hoe bitter is deeze dood, Hy stak zyn zoet Lief ter neder,

Ja, ja, ter neder,

En zy is gestorven den dood,

8.

Gy Jonkmans en jonge Meisjes, Neemt doch nu een spiegel hier aan, En doet uw de trouw niet beloven,

Ja, ja, belooven, Als gy 't niet houden kunt.

E Y N D E .

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt

(4)

Een nieuw lied.

Op Kees met de fluit.

Op een aangenaame Wys.

1.

Ach wat ben ik te beklagen, Elk steekt met myn de spot, 'k Kan geen Meisjes meer behagen, Zy noemen my een oude zot, Wie hagel moet dat niet verveelen, Ik ben eerst zesënzestig Jaar,

En ik kan nog op de Dwarsfluit speelen En 'k lees Muziek nog op een haar.

2.

Maar wie kan een meisje dwingen, Als zy myn niet hooren wil,

Zy houden veel van zingen, springen Dit Jonge goed is nimmer stil, 'k Zou ze gaarne ook vermaken, Met een deuntje op gemak,

Maar 'k durf niet met myn fluit genaken Of 't is Oude steek hem in je zak.

3.

Voor deze 't staat myn nog te voren, Dat elk behagen in myn vond, Elk meisje wou myn dwarsfluit horen, Zo zomers in den Avondstond, 'k Kon vyftig met myn fluit vermaken, Elk meisje wou het digste by,

Ik blaasde dat myn Ribben kraakte, En nu hoord niemand meer nä my.

4.

't Is waar myn buurvrouw oude Kaatje Zegt zomtyds Kees toe blaas er eis, Maar 'k heb geen trek haar dogter Daatje Die maakt my altoos van de wys, 'k wou laatst eens voor dat meisje spelen Want oude Kaa was net niet thuis, Maar 't scheen haar magtig te vervelen, 'k speelde alles valsch uit effe kruis.

5.

Ik vroeg of 't haar ook kon behagen, ô Je! wat wierd die meid verstoord Zy sprak hoe durf jy dat te vragen,

(5)

Ik heb je Fluit niet eens gehoord, Ik wou haar weer te vreede stellen, Maar toen begon ze tegen my,

Blaas niet meer Kees wil u niet kwellen Jy bent een uitgeblazen ey.

6.

Ik dagt daar is nog wat te zeggen.

Wanneer een mensch zyn best zo doet, En 'k kon haar nog niet wederleggen, Want wat ik blaasde was niet goed, Maar oude Kaa die hoort graag fluiten, Ze krabt 'er me zomtyds wel om an, Maar ze is te oud het kan niet sluiten, Ze heeft 'er geen gehoor meer van.

7.

Maar hier naast daar woond een meisje Die hoord graag speelen op de fluit Toen oude Kees probeer een reisje, En lok de meid de deur eens uit, Ach het gaat weer als te vooren, 'k Geloof zy is verstopt al weer, Het meisje zal 'er niets van hooren, Ik blaas maar 'k heb geen azem meer.

8.

Had ik in myn jonge dagen, Geleerd hoe men de maat verdeeld, Zo kon ik nog een meid behagen, Als ik een airtje had gespeeld, Maar ach het zal al weer niet lukken, Ik ga weer ongetroost na huis,

'k breek van neid myn Fluit aan stukken Of ik sla hem voor myn kop tot gruis.

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt

(6)

Couplet.

Op een aangenaame Wys.

1.

Hoe kan een jonge schoone vrouw Zig gaan verbinden door den trouw, Aan een stok oude gryzen man, Die niet als schyven tellen kan, En knort en bromt den gantschen dag, Zo dat haar ras het uur berouwd, Dat zy de Vrek voor 't eerste zag, En klaagt ach was ik niet getrouwd, Was hy nog jong ik sprak geen woord Maar 't goed en 't geld heeft myn bekoord, Ach waarom de zaken niet beter bedagt Ach waarom zo menig jong minnaar veracht, 'k Had dan nog ondertusschen,

Een vrolyke Nagt.

2.

Wat is 'er menig Jongeling, Die ook een dwaaze stap beging, En door de kragt van goed en geld, Op een oud Wyf zyn zinnen steld, Een druipneus en het ligchaam droog En scheef getrokken van de jigt, Een roode kring om elk een oog, Een geel gerimpeld aangezigt, Daarby jaloers, oplopend, kwaad Dan klaagt men, maar het is te laat, Ach waarom de zaken niet beter bedagt Ach waarom zo menig jong meisje veracht, 'k Had dan nog ondertusschen,

Een vrolyke Nagt.

3.

Dan trouwd een maagd van twintig jaar Met eene oude Weduwnaar,

Of schoon men reeds zes kinders teld Mind zy hem echter om zyn geld, De man is 't werk byna verleerd, Geen wonder, want zyn eerste Vrouw Heeft hem de rug zo afgefineerd, Dat alles word hem ongetrouw, Zes Kinders en een drooge man Zegt zy hy weet toch nergens van,

Ach waarom ach waarom heb ik in myn jeugd, Myn zelfs vervrolykt en verheugd,

Want by een oud man, Vind men geen vreugd.

(7)

4.

En wat is nog de slimste zaak,

Een jong mensch zoekt altoos vermaak Dan neemt men tot zyn tydverdryf, Het wyf een man de man een wyf, En worde de oude het gewaar, Dat anderen in hun water vist, Dan hoord men schelde lange naar, Ontrouwe die myn geld verkwist, Het huys weergalmt van het geweld De oude schreeuwd myn arme geld,

Ach, waarom, ach waarom was ik toch zo lomp, Ach waarom was myn verstand doch zo stomp, Ik sny myn nog in woede,

De kop van de romp,

5

Dat hoe men alles ook beschouwd, Het jonge voegt niet by het oud, Koud Yzer kleeft toch niet aan hart, Al word het nog zo lang gesmeed, Het geld brengt nooit geen liefde aan Gepaarde ouderdom geeft vreugd, dus oude wild gy zeker gaan, Verspild geen schatten aan de jeugd, Men neemt uw om u geld en goed, Maar niet om uw gy oude bloed,

Bedenk tog, bedenk tog uw tyd is gedaan, Bedenk tog, bedenk tog en laat uw geraan.

Uw hoofd hangt voor over, Gy kont niet meer staan.

E Y N D E .

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt

(8)

De getrooste minnares.

Wys: Voorheen ben ik Student geweest.

1.

Hy heeft my altyd teêr bemind, Zou hy my dan verlaaten?

Zou hy, als hy zich wel bezind, Zyn liefste voorwerp haaten, Eer zal in 't hartje van de nacht, De Zon deez' Aard bestraalen, Eer hy zyn Minnares veracht;

En van het spoor zou dwaalen.

2.

Hy roemt steeds myn aanvalligheên, Dat die hem 't hart doorgriefde Zo dra hy was met my alleen,

Zwoer hy my reeds zyn liefde, Hy staat reeds als een rots zo pal, Die fel door storm bestreeden, Nooit van zyn standplaats wyken zal,

Zo krachtig zyn zyn' eeden.

3.

Hy noemt my altyd Roosje lief, Myn Oogjes heldere zonnen, 't Is telkens: ô myn harte dief,

Zou 'k u verlaaten konnen, Uw Lipjes zyn van incarnaat,

Uw Mond doet honing zuigen, Wat Meisje moet niet voor de praat,

Van zulk een Jongman buigen.

4.

Hy zegt dat byna ieder nacht, Hem kosten duizend zuchten, Als hy my 's Avonds lydzaam wagt,

Schynt hy geen Storm te duchten, Eer zal de ruime Noorder-Zee,

In enkel Zand verkeeren, Eer hy met de eeden die hy dee,

Volmaakt de gek zal scheeren.

5

Ik hou my van zyn trouw bewust, Dit kan my vreugd verschaffen, Maar spreekt hy van zyn min geblust

Dan blyf ik hem bestraffen,

(9)

want eer brengt Groenland druiven aan Straatdavids rype Peeren,

Eer hy my zal verlaaten gaan, Of ooit de gek zal scheeren.

6.

Zo sprak onlangs een Meisje zeer, Gerust en wel te vreeden, Haar Minnaar hoorde keer op keer,

In stilte al die reeden,

De Noord-Zee bleef gelyk zy was, De Zon straalt daags in de oogen, Maar eer zy 't wist op 't zelfde pas

Haar Minnaar was vervloogen.

7.

Van ouds was deeze spreuk reeds waar De Min houd wel van luimen, En Vryers eeden zyn zo zwaar,

Als Dons en Veere Pluimen, Ja Meisjes! keert het anders om,

Eer geeft ons Groenland vruchten Eer een Vreijers Eed, hoe wellekom,

Niet altoos staat te duchten.

E Y N D E .

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt

(10)

Een nieuw lied

op het Slypen der Bulten.

Wys: Van de Kuyper.

1.

Vroukens hebt nu alle geduld, Die geknobbelt zyt of gebult, Gy zult haast voor weinig pyn, Van uwen bult ontslagen zyn, Jan den slyper is gekoomen, Zoo ik kortlings heb vernomen, Hy slypt bulten van menig wyf, Dat zy worden galant van lyf.

2.

Menige dogter is verblyd, Die daarom niet worden gevryd, 't Is zy verstooten was,

Als eenen jongman ziet haar kas, Spreekt hy van geen andere zaken, Jan den slyper zal wel maaken, Dat zy zullen galanter gaan, Die den molen kan onderstaan.

3.

Mie heeft haar niet lang beraan, z' Is voor Jan zyn steen gaan staan, Zy sprak vriend wat is den loon, Dat gy my maakt gelyk en schoon, Hy sprak Mie ik zal 't probeeren, Maar wy zullen wel accorderen, Want mynen steen is wel gezet, Ik slyp bulten voor een plaket.

4.

Alle de bulten kwamen te been, Mie lag de eerste op den steen, Zy riep Jan maak gouw gedaan, Dat ik galant na huis kan gaan, Trui die riep wilt avanceeren, Ik zal een plaket riskeeren, Dan zal ik niet zyn versmaaid.

Als mynen bult is afgedraaid,

5.

Threes Bossu die sprong vooruit, Zy riep Jan met veel geluit, Help my toch en wagt niet lang,

(11)

Ik draag myn kroes zo tegen dank, Geen Jonkman die my wil p[...]

Wilt al gaauw myn bult afslypen Want myn tronie is blank en fraai Help my van myn hoek schappraai.

6.

Manke Jan en scheeve Griet.

Riepen ach Jan en spaard ons niet, Zet uwe steen wat scherp aan, Want onze bult heeft lang gestaan, Beth riep Jan en wilt niet spaaren, Want myne bult staat dertig jaren, Menige jonkman met my lacht, Jan 'k heb naar uwe steen getracht.

7.

Geboggelde Tryn riep Jan 't is tyd, 'k heb met Koben een jaar gevryd, 'k Was al lang met hem getrouwd, Had mynen bult my niet benouwd, Ik moet zwygen daar andere spreke, Als zy zien myne knobbel steeken, Maar nu zal ik al is 't pyn,

Van mynen bult ontslagen zyn.

8.

Dien den bult die sprong van voor, Jan denk doch op myn Cadoor, 'k Heb zo lang den bult gehad, Hy staat ras boven myn gat, Ben ik hem kwyt het is genepen, Als myn bult is afgesleepen, Ik kryg 'er zeven op myn hand, Jan die riep myne steen die brand.

9.

Angenes kwam al veel te laat, Zy riep Jan mynen cameraad, Help my toch van mynen bult, Hy zy vrouwtjes heb gedult, Ik zal een nieuwe steen gaan halen, Om u alle gelyk te malen,

Ik word het op myn steen gewaar, Dat u bulten zyn veel te zwaar.

E Y N D E .

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt

(12)

Een nieuw lied.

Van een oude ambtman.

Op een vrolyke Wys.

1.

Onze oude Ambtman hy draagt 'er een zwarte Pels, Onze oude Ambtman hy draagt 'er een zwarte Pels, Een bonte Muts beneven,

Of 't voordeel ook kan geeven,

Dan slaat de Nachtegaal, witte wom pom, Een bonte Muts beneven,

Of 't ook nog winst kan geeven, Ik hoor de Nachtegaal, witte wom pom, Zo slaat de Nachtegaal.

2.

De Meester van de Kermis, hy draagt er een graauwe Pels, (bis.) Om die eens uit te trekken,

Voor wyzen en voor gekken, Zo fluit de Nachtegaal, witte, &c.

Kon zulks maar bekooren, Hy laat zig vrolyk hooren, Zo als de Nachtegaal, witte, &c.

Zo slaat de Nachtegaal.

3.

Wie vergenoegd wil leeven, Schikt zig na Moeders zin, (bis.) Wat nieuws voor elk gezongen, En dan wat vreemde sprongen, Zo slaat de Nachtegaal, witte, &c.

Dan kan men zich vermaken, Past beter op zyn zaaken, Zo fluit de Nachtegaal, witte, &c.

Zo slaat de Nachtegaal.

4.

Nu toond hy ons de Kaarten, Elk vraagt wat dit beduid, (bis.) Kom wil een poosje wagten, Dan zeit hy u gedachten,

Zo fluit de Nachtegaal, witte, &c.

Met zesmaal dan te keeren, Zal hy u 't contra leeren,

Zo fluit de Nachtegaal, witte, &c.

Zo fluit de Nachtegaal.

5.

(13)

Kom wil nu lustig leeven, En drink eens in 't rond, (bis.) Om dorstige te laaven, Geeft Bachus ons zyn gaven, De zoete Brandewyn, witte, &c.

En werd men zoms bezopen, Wil dan vry Koffy kopen, Zo slaat de Nachtegaal, witte, &c.

Zo slaat de Nachtegaal.

6,

Zo komen wy al nader, Tot aan de Bruiloftsdag, (bis.) Wat Varkens Karbonade, By Krop Sala gebraaden,

Dat vuld de leege maag; witte, &c.

En dan een lekker kusje, Van een lief aardig Zusje, Zo fluit de Nachtegaal, witte, &c.

Zo slaat de Nachtegaal.

7.

Za Vrienden nog eens lustig, Wy kennen niets dan vreugd, (bis.) Aan Bomben en Granaaten, Geworpen van Soldaaten,

Denkt niemand in dit uur, witte, &c.

Maar wel aan kussen, drinken, Zyn Maag eens vast te klinken, Zo fluit de Nachtegaal, witte. &c.

Zo slaat de Nachtegaal.

E Y N D E .

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt

(14)

Lente-zang.

Wys: Schoonste Rosette.

1.

Ziet ginds naar Auroor aan de purpere kimmen, Met heerlyke glans in 't Oosten opklimmen, Dit lokt ons om ons zamen in 't Groen te begeeven, De Lente doet alles op nieuw als herleeven.

2.

Hoe lieflyk voor 't Oog en aangenaam van geuren, Ziet men hier de Bloemen in alle Couleuren, Men ziet elk Vogel zyn Nestje vergaaren, De Lente die lokt hen om zaamen te paaren.

3.

Het Vee dat des 's Winters op Stal was gebleeven, Word nu door den Landman het Veld opgedreeven, Daar 't zig met het jeugdige Gras kan verzaaden, Ginds werkt een Boertje met Ploeg en met Spade.

4.

Het Meisje komt vrolyk den Hut uit- getreeden, Om 't Koeitje van Melk t' ontlasten in vreeden, Het Boertje gaat Stadwaards zyn vrugten verkoopen, Zo kan hier de Landman zyn voordeel van hoopen.

5.

Ziet ginds daar een Herder zyn Meisje lief koosen.

Zy sierd haaren Hoed en Borsjes met Roosen, Zyn Wollige Schaapjes zyn dartel aan 't Graasen, Terwyl hy een deuntje op zyn Fluit gaat blaasen.

6.

De Liefde die heerscht in de Landman zyn Wooning, Zo wel als in 't prachtig Paleis van een Koning, Vergenoegd en te Vree met 't lot hem gegeeven, Zo slyt hier de Akkerman vrolyk zyn leeven.

7.

Waar men zig keerd men vind rondom behagen, Den een is aan 't Visschen den ander aan 't Jaagen, Het zilver Vischje in de kabbelende Stroomen, Word fluks door den Visscher tot buit meegenoomen.

8.

(15)

Allengs ziet men Phebus in 't Westen verdwynen.

Dan komt ons de zilvere Maan weer beschynen, De vruchtbaren Dauw komt op 't Land nederdaalen, Keert men Boschwaards daar hoord men de Nachtegaalen.

9.

Nu gaan wy ons zaam na ons Woning begeeven, Daar doet ons de Liefde en vreugde herleeven, Men legt zig te rusten vry van kommer en zorgen, En slaapt zo gerust tot aan de vroege morgen.

E Y N D E .

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt

(16)

Nieuw afscheids lied,

tusschen Ferdinand en zyn beminde.

Wys: Van de gevaarlyke Buurman.

1.

Helaas! was ik nooit geboren, Hemel wat is myn ziel ontsteld, Dan vriendin van waarde, Myn toevlugt op aarde, Ik ben niet ontsteld, Al moet ik na 't Veld.

2.

Myn Engel wilt doch niet klagen, Want ik heb deernis met u lot, Houd op met weenen, Uw klagen en stenen, Uw droefheid groot, Dat doet myn de dood.

3.

Hoe zuur zal 't zyn te scheide, Als myn Minnaar van my zal gaan, Ik hoop men zal uw spaaren, Voor alle gevaaren,

Houd uw doch konstand, Te Water en t' Land.

4.

Ach! kregen wy eens de Vreede, Zo wel te Water als te Land, Dan zouden wy leeven, In Liefde weer zweeven, Gy kwam kloek en bly, Met vreugd aan myn zei.

5.

Ik hoor de Trompetter blasen, Muziek en Trom met groot geschal, Adieu zoet Lief aardig,

Ons Volk is vaardig, Kanonnen en Mortier, Nu gaan wy van hier.

6.

Wil tog den Hemel voor my smeke Zoet Lief als ik ben vertrokken van hier

(17)

Gy blyft hier ter steede, In myn hert gaat gy meede, Zo geeft my uw hand, Nu gaan ik uit 't Land.

7.

Adieu dan myn lieve Vader, Adieu myn lieve Moeder dan, Adieu lieve Vrinden,

Die my teer beminden, Wensch myn voortaan, Geluk [...] ik gaan.

8.

Het is voor onze Keyzer, Voor onze Held NAPOLEON! Daar braave Soldaaten, Hun leeven voor laaten;

Ik wensch hem altyd.

Geluk in den Stryd.

E Y N D E .

Een nieuw lied: Niets anders kan myn vermaken, als dat de zomer aankomt

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Trouwen is op zyn beste Vol zorg en groot dangier, Daer steken in veel nesten, Al voor een kort pleizier, Klaes en trouwt uw leven niet, Of gy komt in Elende, Klaes en trouwt uw

Daar waait de Nederlandsche vlag, hoezee Die nooit zich strafloos hoonen zag, hoezee!. Daar waait zy van den hoogen trans, En heft de kruin in

6 Ik was eerst van zints na kooy te gaan Maar ik kreeg nog trek om eens te rooken, Zaa Jonge geeft myn de pyp eens aan, Myn Heer die heb ik zoo gebrooken, Dogt ik het niet jou

En luistert na myn ongeval, Daar ik in myn jonge jaren, Moet reeds agter de Traailjes staan, Aan wie zal ik myn noodlot klagen, Geen mensch is met my aangedaan.. Hier agter zo

Een nieuw lied: Die met den armen heeft, compassie of medelyden, en in den nood hem geeft, die nooit gebrek zal lyden... Een

Omdat zy niet zwygen kan, O wee my arme man, Dan blyf ik per abuis, By haar zoo zelden thuis;.. Dan ben ik vry met een, En zy heeft het

Waar is wel de plek op aard, Zelfs in de duistere hoeken, Waar ik om u niet zoude zoeken, offer steeds voor u mijn bloed, Het zij in voor- of tegenspoed.. Verlaten in het aardsche

Nieuw lied van een koopman met kanten en een jonge