[2355] koers, 's anderen daags, wierden 'er die schepen niet meer
[2356] gezien. Wy hadden zo dra onze voeten niet aan land of ons
[2357] docht een heel aangenamer reuk van lucht te ruiken, en
[2358] spronge van blyschap op, uit Vrankryk verlost te zyn, wy
[2359] telden doen eens wat ons zuiver capitaal was, dat wy
bevon-[2360] den te zyn, twintig duizent gulden het welk een onnoemlyk
[2361] capitaal voor ons dagt te zyn, zo verbeelde wy ons dat wy
[2362] binne korten tyd groote Heren zoude zyn, en koets en
paar-[2363] den houwen. Ik schreef aanstonts na Amsterdam, aan myn
[2368] dood zoude moete zyn. Na eenige tyd uitgerust te hebben
[2369] gonge wy buiten Middelburg wandelen, daar wy twee
[2370] Zeeuwse boerinnetjes vonden, die ons zo fraai in het oog
[2371] geleeken, dat wy ons niet onthouden konden van haar voor
[2372] te slaan of zy met ons een nagje uit haar kleeren wilde gaan,
[2373] zy sloegen de koop toe, op die conditie, dat wy in hare
[2374] huizen, zoude komen hare mannen in zee zynde, om te
[2375] visschen het geen wy deden. Men at en dronk daar, van het
[2376] geen zy hadden, waarna wy te kooi gongen schoon het noch
[2377] klaar ligten dag was, ieder by de zyne, en in een byzonder
[2378] huis, maar de mannen eerder als de vrouwen gedocht
had-[2379] den t'huis komende, de voor deur toe vindende quamen van
[2380] agteren in, vonden ons in de armen van hare Vrouwen in een
[2381] diepe slaap rusten. Zy maakte geen het minste gewagh, maar
[2382] eenige boere van haar buuren gehaalt hebbende, quamen zy
[2383] wederom, en ik zach my in een ogenblik van vyf ses van die
[2384] vlegels gegrepen, die my alles wat ik aan het lyf had, aan
[2385] stukken rukte, en handen en voeten bonden, het zelfde
ge-[2386] schiede aan de Baron alias monnik, hoewel wy doe die titels
[2387] niet meer en namen, onderwyle dat die arme Vrouwtjes haar
[2388] de hairen uit haar hoofden trokken en een gekerm maakte,
[2389] dat men het een quartier uurs ver zou kunnen gehoord
heb-[2390] ben, wat straf dat zy van haar wrede mannen ontfangen hebben,
[2391] is my onbewust, maar wy wierden met ons beide aan de zeekant
[2392] gebragt daar zy twe palen in de grond sloegen, en ons daar aan
[2393] bonden, waar na zy met ende van touwen ons bont en blaauw
[2394] sloegen onze klederen aan de voet van de paal leggende; ik kon
[2395] die smert niet uitstaan zonder styf van myn zelfs te blyven, ja
[2396] zonder de minste kennis. Eindelyk wederom een weinig
beko-[2397] men zynde zei ik tegen de Baron, wy staan hier aardig te
pron-[2398] ken, ja, zi hy, de Zeeuwen hebben zo doende koddige
vuurba-[2399] ken, quamen 'er nu wat barmhertige Vrouwluiden, die ons hier
[2400] van daan verlosten; een ogenblik daar na zagen wy een
Rotter-[2401] dammer schuit, wy schreeuwde wat wy schreeuwen konnen.
[2402] De schipper liet zyn anker vallen, maar hy kon aan de wal niet
[2403] komen doch twe varends gezellen kleden haar nakent uit, en
[2411] zouden wy haar een goede vereering gegeven hebben. Wy
kle-[2412] den ons aan, schoon het vel ons van het lighaam was gescheurd,
[2413] een zeker instrument dat oorzaak van onze onheile was zodanig
[2414] mishandelt, dat wy meende dezelve nooit meer te zullen
[2415] kunnen gebruiken, wy ginge langs het strand, tot dat wy uit
[2416] het gezigt van die boeren haar woning waren, wanner wy
[2417] wederom de weg van Middelburg, zogten, die gevonden
[2418] hebbende quamen wy in het donker in onze herreberg,
eer-[2419] der na doden als levende menschen gelykende, wy gongen
[2420] na onze kamer, latende oly en wyn komen, waar mede wy
[2421] onze quetzuren waste, het zelve agt dage gecontinueert
heb-[2422] bende, bevonden wy ons in staat om de reis na Rotterdam
[2423] aan te nemen; wy huurden een schuit voor ons alleen,
ver-[2424] vloekende die boeren, ja al de Zeeuwen, schoon die aan ons
[2425] ongeval onschuldig waren. Eindelyk wy quamen te
Rotter-[2426] dam gelukkig aan land, ik zwoer by myn zelfs dat nooit
[2427] Vrouwsperzoon hoe schoon zy ook weze mogt, my zou
be-[2428] koren, dewyl zy oorzaak van al myn ongelukken waren, wy
[2429] gonge in plaats van in een herreberg aan het huis van een
[2430] voornaam Chirurgein, die wy om een kamer vroegen, het
[2431] welke hy ons geerne vergunde, zich inhelende dat wy een
[2432] heel andere ziekte hadden, wy openbaarde hem alles waar
[2433] op hy zyn konst aan ons te werk stelde en binne zes weke
[2434] tyd weder herstelde zonder het minste letzel te hebben. Wy
[2435] beloonde hem rykelyk, en vertrokke na Amsterdam, daar ik
[2436] zeer verlangde om te zyn, alleen om tyding van myn
[2437] bruinetje te hebben, maar zo gaauw had ik myn voeten niet
[2438] binnen de poort gezet, of d'eerste die ik te gemoet quam,
[2439] was de vent die my de Chaize had verhuurt, doen ik daar
[2440] mede na Parys was vertrokken, zonder hem daar kennis van
[2441] te geven, hy had my als een gaauwdief in de couranten laten
[2442] zetten, zo dat, my nu vindende, die prys niet wilde laten
[2443] glippen. Ik zei hem geen gerugt te maken, dat wy met hem
[2444] aan zyn huis zoude gaan, en rykelyk betalen, hy liet zich
ge-[2445] zeggen, en ik hiel myn woord hem gevende vyf hondert
gul-[2446] dens aan goud, waar voor hy my bedankte, zeggende op die
[2454] waren, in een voornaame herreberg te gaan logeren, tot dat
[2455] wy andere gelegentheid vonden. Na een dag a twe uit gerust
[2456] te hebben, vernam ik dat myn moeder van een ziekte ge-
+[2457] storve was, die ik niet goed vinde hier aan te halen, maar
[2458] dezelve is in Spanje zeer gemeen, myn Ooms hadden al haar
[2459] goed om myn deugt, en myn moeders deugt aan de Armen
[2460] huizen gemaakt, ik stae toe dat het een heerlyke zaak is,
zo-[2461] danige huizen te bedenken, maar dat men ieder een te kort
[2462] doet en dan meent den Hemel te kopen, met zyn goed aan
[2463] de armen te maken dat weet ik niet of juist, in d'andere
[2464] wereld, wel opgenomen zal worden. Altyd ik was hier in
[2465] myn mening niet weinig bedrogen; wy lieten dan gelyk ik
[2466] reets heb gezegt de naam van Baron en Graaf varen, maar ik
[2467] liet my na het voorbeeld van meer anderen, dewelke
wan-[2468] neer enig geld gewonnen hebben zich verhelen dat haar eige
[2469] naam haar tot een schande strekt, schoon eerlyke ouders
[2470] hebben gehad, noemen de Heer van drie spykers,
voorge-[2471] vende dat myn Hofstede in Gelderland lei. Myn Confrater
[2472] liet zich noemen, de Heer van Vergezigt, zich verbelend dat
[2473] hem die naam met regt toe quam om dat doen hy van de
[2474] boere in Zeland, aan een paal gebonden was geweest, een
[2475] ver gezigt genoeg had. Ik gong met hem door Amsterdam
[2476] om alles te laten zien, op een saterdag met hem op de
Kei-[2477] zers graft wandelende, deed ik hem opmerken de schone
[2478] gebouwen die daar zyn, maar hy antwoorde, het is jammer
[2479] dat aan zulke schoone huizen, zulke lelyke uit hang borden
[2480] zyn, waar zyn die vroeg ik, ik zie 'er geen, ziet dan eens
[2481] vervorderde hy, al die dienstmeiden op die hoge stoepe, de
[2482] vloer agter uit dwylende, een uur in haar agterste laten zien,
[2483] ik heb met aandagt opgemerkt dat van tien geen een, een
[2484] broek aan hebben, en schoone beschilderde, en bestruifde
[2485] hemden laten zien zonder te spreken van het andere dat
[2486] men makkelyk kan zien, dit zeggende, waren wy 'er voor
[2487] een die bemerkende dat wy haar onder de rokken keken
[2488] 'er een uit haar stink roer liet vliegen, als of het een kanon
+
In document
De Amsterdamsche lichtmis, of Zoldaat van fortuin · dbnl
(pagina 107-110)