• No results found

Vraag nr. 101 van 7 februari 2000 van de heer JACQUES TIMMERMANS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 101 van 7 februari 2000 van de heer JACQUES TIMMERMANS"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 101 van 7 februari 2000

van de heer JACQUES TIMMERMANS Huishoudelijk afvalwater – Saneringsresultaat In de door VMM (Vlaamse Milieumaatschappij) gepubliceerde MIRA-documenten (Milieu- en Na-tuurrapporten Vlaanderen) werden de voorbije jaren diverse inschattingen gedaan van de vuil-vrachten gegenereerd door de afvalwaterlozingen van de huishoudens.

In het bijzonder sedert 1991 werden talloze miljar-den geïnvesteerd in rioleringen en bovengemeente-lijke waterzuiveringsinfrastructuur om de inbreng van deze vuilvracht in het oppervlaktewater te re-duceren overeenkomstig de Europese sanerings-v e r p l i c h t i n g e n , zoals die in Vlarem II werden om-gezet.

De beleidsmatige opvolging van deze immense sa-neringsoperatie is – zoals blijkt uit de recente in-gebrekestelling door de Europese Commissie – een groot probleem.

1. Welke kwantitatieve beleidsindicatoren worden gehanteerd om enerzijds het aandeel van de huishoudens in de vervuiling en anderzijds de efficiëntie en effectiviteit van de saneringsaan-pak op te volgen ? Zijn deze indicatoren be-kend voor de jaren 1990, 1 9 9 5 , 2000 en 2005 ? Zo ja, wat zijn dan de vaststellingen en waar zijn ze ter beschikking ?

2. Op basis van welke eenheidsnorm per inwoner werd het brutoaandeel van de huishoudens voor de parameters dagdebiet, BZV (biologische z u u r s t o f v r a a g ) , CZV (chemische zuurstof-v r a a g ) , zwezuurstof-vende stoffen (ZS) zware metalen, stikstof en fosfor bepaald in de diverse MIRA-publicaties ?

Wordt deze eenheidsnorm ook gehanteerd voor de dimensionering van de rioolwaterzuiverings-installaties (RWZI) en zo neen, waarom niet ? Wordt deze eenheidsnorm ook gebruikt voor internationale vergelijking van geloosde/gesa-neerde vrachten, zuiveringsgraad en riolerings-graad ? Zo neen, op basis van welke eenheids-normen worden de huishoudelijke vrachten in de Internationale Schelde- en Maascommissie met elkaar vergeleken ?

3. Welk deel van de brutovuilvracht kwam/komt in 1990, 1 9 9 5 , 2000 en 2005 effectief terecht in

een A-riolering naar een operationeel zuive-ringsstation en welk deel bleef achter in septi-sche putten ?

Welk deel wordt na RW Z I-zuivering van deze vuilvracht, geloosd in een oppervlaktewater ? 4. Wordt de RW Z I-zuiveringsgraad op de

bruto-vuilvracht van de huishoudens betrokken, of op de nettovracht die effectief in de A-r i o l e r i n g e n wordt geloosd ?

Wordt de rioleringsgraad betrokken op het aan-tal inwoners, of op het aanaan-tal wooneenheden ? Wordt de rioleringsgraad globaal vastgesteld, o f opgesplitst per zuiveringszone ?

Wat is de beleidsmatig gehanteerde RW Z I-z u i-veringsgraad en per zuiveringszone opgesplitste rioleringsgraad in de vermelde jaren ?

5. Welk deel van deze vuilvracht kwam/komt in 1 9 9 0 , 1 9 9 5 , 2000 en 2005 effectief terecht in een B-riolering naar een geplande zuiveringsinstal-latie en welk deel van deze vuilvracht blijft ach-ter in septische putten ?

Hoe worden deze lozingen kwantitatief bena-derd inzake input in het oppervlaktewater ? 6. Welk deel van deze vuilvracht kwam/komt in

1 9 9 0 , 1 9 9 5 , 2000 en 2005 terecht in een C-riole-ring en welk deel van de vuilvracht bleef achter in septische putten ?

Hoe worden deze lozingen kwantitatief bena-derd inzake input in het oppervlaktewater ? 7. Welk deel van deze vuilvracht kwam/komt in

1 9 9 0 , 1 9 9 5 , 2000 en 2005 rechtstreeks terecht in een oppervlaktewater en welk deel van de bru-tovuilvracht bleef achter in enerzijds septische putten en anderzijds niet-permanent watervoe-rende grachten ? Hoe worden deze lozingen kwantitatief benaderd inzake input in het op-pervlaktewater ?

8. Zijn deze vrachten ook beschikbaar voor elk van de elf hydrografische bekkens ? Waar kun-nen ze worden geconsulteerd ?

Antwoord

(2)

meest recente inwonerslijsten. Deze worden dan vermenigvuldigd met de aangenomen waarden voor één inwonersequivalent (dit is de vuilvracht die één inwoner per dag produ-ceert).

Om de efficiëntie en de effectiviteit van de sa-neringsaanpak te volgen, werken wij met de volgende indicatoren :

– de zuiveringsgraad en de rioleringsgraad. In tabel 1 als b i j l a g e vindt de V l a a m s e volksvertegenwoordiger een weergave van de evolutie (en prognoses) van de zuive-ringsgraad en de riolezuive-ringsgraad voor het Vlaamse gewest ;

– de Belgische Biotische Index en de Prati-index.

De evolutie van deze indices en van andere re-levante parameters kan bij de VMM worden opgevraagd.

Er dient echter opgemerkt te worden dat deze waarden een meetstaf zijn voor de efficiëntie van het integrale beleid ter voorkoming van o p p e r v l a k t e w a t e r v e r o n t r e i n i g i n g, en niet enkel van het aandeel van de huishoudens. Het is immers niet eenvoudig om de evolutie van het oppervlaktewater toe te wijzen aan ac-ties van landbouw, industrie en huishoudens. 2.1. Voor de rapportering in het kader van MIRA

wordt gewerkt met de zogenaamde "EPA S " -waarden.

Deze waarden komen voort uit een studie door het studiebureau "Eco-process A s s i s t a n-ce" (EPAS) van december 1995. Hierin werd de vuilvracht berekend die één inwoner sensu stricto loost (er werd bv. abstractie gemaakt van de regenafvoer). Deze waarden bedragen :

debiet 112 l/dag BZV 44 g/dag CZV 94 g/dag ZS 55 g/dag Kjeldahl-stikstof 10 g/dag fosfor 1,7 g/dag

2.2. Bij de dimensionering van nieuwe RW Z I ’s wordt er steeds gewerkt met de volgende waarden van één inwonersequivalent :

debiet 150 l/dag BZV 54 g/dag CZV 135 g/dag ZS 90 g/dag stikstof 10 g/dag fosfor 2 g/dag

De reden hiervoor is terug te vinden in het feit dat de EPAS-waarden nagaan wat één inwo-ner effectief aan afvalwater produceert, en dat er in de bovenvermelde waarden voor nieuwe RW Z I ’s ook wordt getracht rekening te hou-den met KMO’s en met andere mogelijke in-breng van polluenten (bv. wegen, …).

Bij renovaties van bestaande RW Z I ’s, waar er wel degelijk meetgegevens voorhanden zijn, wordt er, wat de aangesloten gebieden betreft, gewerkt met de meetgegevens. Voor de nog te ontsluiten gebieden wordt er met de boven-vermelde waarden voor één inwonersequiva-lent gerekend, omdat men in dit geval over geen betere waarden beschikt.

Men zou kunnen overgaan tot bemonstering van de op te nemen lozingspunten. H i e r b i j dient echter opgemerkt te worden dat een re-presentatieve rioolbemonstering om de kwali-teit van een lozingspunt te bepalen een werk van lange adem is (verschillende weersom-standigheden zijn tijdens de meetperiode ge-w e n s t ) , duur is en technisch zeer moeilijk (in veel gevallen vallen de toestellen uit op kritie-ke momenten en zijn de meetcondities niet ge-past of zelfs niet te creëren).

2.3. Deze problematiek is in deze commissie nog volop in discussie. In het Scheldeactieplan is momenteel als actiepunt opgenomen dat er een vergelijkende nota dient te worden opge-m a a k t , waarin de benaderingen van de ver-schillende verdragspartijen naast elkaar wor-den gezet.

3.1. Wat het eerste deel van deze vraag betreft, verwijzen wij naar tabel 1. De zuiveringsgraad is namelijk het percentage van de huishoudens (= brutovuilvracht) dat naar de RWZI wordt getransporteerd om daar afdoende te worden behandeld.

(3)

mo-gelijk om het deel van de vuilvracht dat in deze putten achterblijft, te bepalen want : – er is momenteel geen inventaris

beschik-baar betreffende de septische putten, de in-houd en de constructie van de septische put ;

– de correcte aansluiting en aldus de goede werking van een dergelijke put is allesbe-halve evident ;

– de in Vlarem opgelegde ruimingsfrequentie is enkel een theoretische frequentie die in de praktijk vaak niet wordt gerespecteerd. De bovenstaande overwegingen leiden ertoe dat men met theoretische ramingen (wat zeer veel aannames zou impliceren) aangaande de vuilvrachten die in septische putten achterblij-v e n , zou komen tot getallen die mijlenachterblij-ver achterblij-van de realiteit staan.

Daarenboven dient te worden opgemerkt dat het geruimde slib in een dergelijke put naar de RWZI dient te worden afgevoerd om daar te worden verwerkt, zodat er, in theorie althans, niets achterblijft, het afgebroken deel niet te na gesproken.

3.2. Deze gegevens kan de Vlaamse volksvertegen-woordiger vinden in tabel 1. Deze cijfers zijn gebaseerd op metingen van de V M M . Deze cij-fers omvatten aldus zowel de aangesloten in-dustrie als de huishoudens. Uitgaande van theoretische berekeningen zou men kunnen komen tot de restvuilvracht die wordt geloosd na zuivering van de huishoudelijke vuilvracht. 4.1. Het rendement van de

rioolwaterzuiveringsin-stallaties wordt berekend door een vergelij-king te maken van de inkomende en uitgaande vuilvrachten.

4.2. De rioleringsgraad wordt berekend op het aantal inwoners. Hiertoe wordt gewerkt met de meest recente bevolkingscijfers.

4.3. De rioleringsgraad wordt berekend op basis van gemeenten, z u i v e r i n g s g e b i e d e n ,a r r o n d i s-sementen en provincies.

4.4. Wat de zuiveringsgraad betreft, verwijzen wij naar tabel 1. Meer gedetailleerde cijfers per g e m e e n t e, per arrondissement, per provincie en per zuiveringsgebied zijn bij de VMM te verkrijgen.

De rioleringsgraad in een zuiveringszone A , B en C is per definitie gelijk aan 100 %. Daarbuiten is de rioleringsgraad 0 %. De rioleringsgraad is bij de VMM ter beschik-king per zuiveringsgebied, per arrondissement, per gemeente en per provincie.

5.1. De VMM beschikt hieromtrent niet over m e e t g e g e v e n s. Het is immers niet realistisch om te veronderstellen dat alle lozingspunten constant zouden worden bemonsterd om de vuilvracht te meten die effectief hierop komt. Er zijn echter wel berekeningen. In tabel 1 worden de resultaten van deze berekeningen weergegeven.

Voor het deel van de vraag betreffende septi-sche putten verwijzen wij naar ons antwoord op deelvraag 3.

5.2. Er wordt verondersteld dat de vuilvracht inte-graal in het oppervlaktewater terechtkomt. 6.1. De VMM beschikt niet over meetgegevens

over deze vuilvracht. Het is immers niet realis-tisch om te veronderstellen dat alle lozings-punten constant zouden worden bemonsterd om de vuilvracht te meten die effectief hierop komt.

Er zijn echter wel berekeningen. In tabel 1 worden de resultaten van deze berekeningen weergegeven.

Voor het deel van de vraag betreffende septi-sche putten verwijzen wij naar ons antwoord op deelvraag 3.

6.2. Er wordt van uitgegaan dat de vuilvracht die in een zone C wordt geloosd nog deels wordt a f g e b r o k e n . Voor alle parameters wordt er aangenomen dat zij voor de helft afbreken, b e-halve voor de parameters stikstof en fosfor (slechts 20 % afbraak) en nikkel (30 % ver-mindering).

(4)

Voor het deel van de vraag betreffende septi-sche putten verwijzen wij naar ons antwoord op deelvraag 3.

Wat de vraag betreft over niet-permanent wa-tervoerende grachten, is het zo dat daar mo-menteel geen actuele inventaris van is. Ve e l van deze grachten vallen immers onder ge-meentelijke bevoegdheid of zijn in particuliere e i g e n d o m . Daarenboven zijn ingrepen op het grachtenstelsel door allerhande instanties ook schering en inslag. Dit alles maakt het bijhou-den van een actuele inventaris nog moeilijker. 8. De vuilvrachten die door de huishoudens in het

aquatisch milieu worden geloosd, zijn beschik-baar in de diverse MIRA-publicaties.

Tabel 1

J a a r Rioleringsgraad in Zuiveringsgraad in Vuilvracht in Vuilvracht in Vuilvracht Lozing door Vlaanderen (%) Vlaanderen (%) B - r i o l e r i n g e n C - r i o l e r i n g e n direct OW RWZI’s (BZV

t o n / j a a r ) 1991 78,3 29,6 1995 83 37 38.673 2.360 3.222 1997 83 45 31.369 2.360 3.222 5.264 1998 83 49 27.636 2.360 3.222 4.508 1999 83 51 25.805 2.360 3.222 2005 88 73

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de stoffen waarvoor geen kwaliteitsdoelstellingen zijn vastgesteld, geldt het principe dat ze zonder vergunning niet mogen worden geloosd.. Ten slotte moet worden gewezen

Als vierde zuiveringstrap wordt, volgens ons (na aanvraag bij H 2 O) , een fosforverwijdering verstaan waarbij de fosfor in het effluent wordt neergeslagen en

In toespraken werd door of namens de minister ge- pleit voor een responsabilisering van de gemeenten via een gehele of gedeeltelijke actualisering van de bestaande Totale

Zullen RWZI's – gelet op het gelijkheidsbegin- sel en de gelijkschakeling met andere lozingen – ook normen krijgen voor de parameters van de heffingenformule die momenteel buiten

Lozingen van bedrijfsafvalwater in de influent- kuil van een RWZI worden beschouwd als lozing op riool, voorzover deze praktijk niet in strijd is met de vergunningsvoorwaarden

Inzake de administratief-technische onderrich- tingen van toepassing op de afwatering van ge- westwegen en de afkoppeling van rioleringsstel- sels kan, naast Vlarem II (afdeling 6.2.1

Bij de evaluatie van de dossiers ingediend door de gemeenten voor het verkrijgen van subsidies voor de aanleg van rioleringen, wordt de toe- passing van de code van goede

Hiermee werd de basis gelegd voor een gestructureerd internatio- naal overleg, waardoor de afzonderlijke inspannin- gen – al dan niet in uitvoering van Europese richt- lijnen