• No results found

Vraag nr. 189 van 11 mei 2000 van de heer JACQUES TIMMERMANS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 189 van 11 mei 2000 van de heer JACQUES TIMMERMANS"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 189 van 11 mei 2000

van de heer JACQUES TIMMERMANS

Afvoer hemelwater – Provinciale en gemeentewe-gen

In Vlarem II wordt reeds sedert 1995 bijzondere aandacht gegeven aan het afkoppelen van de afwa-tering van verharde oppervlakten en wegen ter voorkoming van de verdunning van het rioolafval-w a t e r. Dit rioolafval-werd ook in de code van goede praktijk inzake aanleg van rioleringen uitgebreid behan-deld.

Hierbij werd als uitgangspunt genomen dat lozing van afstromend hemelwater in de riolering maar kan als het technisch niet mogelijk is, of als het niet noodzakelijk is om het hemelwater gescheiden te lozen van het afvalwater.

Naast de impact van de gewestwegen, waarvoor ik aparte vragen heb ingediend, vormt ook de afwate-ring van provinciale en gemeentewegen in dit ver-band een groot probleem.

Graag kreeg ik – gelet op de sturende rol van de functioneel bevoegde minister in het afdwingen van deze Vlarem-aanpak – een antwoord op vol-gende vragen.

1. Hoeveel kilometer van respectievelijk de pro-vinciale en de gemeentelijke wegen zijn in het Vlaamse gewest voorzien van afvoerkanalen voor hemelwater ?

Welk deel van deze hemelwaterleidingen is als gemengde gemeentelijke openbare riolering aangelegd ?

Welke verharde oppervlakte vertegenwoordigt deze aansluiting ? Welk deel hiervan watert af in een zuiveringszone A en/of zuiveringszone B ?

Werden deze debieten mee verrekend in de T R P-berekening (Totaal Rioleringsplan) ? Zo ja, op welke basis ?

2. Werd er reeds onderzoek verricht inzake ver-vuilende stoffen (zwerfvuil, B Z V, b e z i n k b a r e s t o f f e n , gevaarlijke stoffen, . . . ) die op het ge-meentelijk en provinciaal wegennet terechtko-men en aldus in het milieu worden verspreid ? Welke kwantitatieve gegevens zijn er ter be-schikking inzake deze vervuiling en welk

per-centage van deze vervuiling wordt momenteel afgevoerd naar rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) ?

Zijn deze gegevens van die aard dat het veeleer absolute afkoppelingsbeginsel van Vlarem II moet worden genuanceerd ?

Is dergelijk onderzoek gepland ?

3. Werd er reeds een globaal juridisch-t e c h n i s c h afwegingskader geformuleerd om te toetsen wanneer afkoppeling van wegen technisch haal-baar of niet noodzakelijk is ?

Op welke wijze wordt eventuele hydraulische overbelasting van RWZI's hierin concreet inge-bracht ?

Werd dit afwegingskader reeds bij omzendbrief verspreid ?

Wie ziet toe op de correcte naleving ervan ? Hoe worden de wettelijk dwingende afkoppe-lingsbepalingen van Vlarem II bij ontstentenis van dergelijk afwegingskader nageleefd of afge-dwongen ?

4. Is er reeds een planning opgemaakt om de be-staande aansluitingen van hemelwater langs wegen progressief af te koppelen van de ge-meentelijke afvalwaterrioleringen ?

Welke prioriteiten worden hierbij gesteld ? Welke middelen zijn er terzake ter beschik-king ?

Werden er reeds formele dossiers tot afkoppe-ling bezorgd door Aquafin in aansluiting op uit-gevoerde Hydronautstudies of wegens hydrauli-sche overbelasting van RWZI's ?

Zo ja, welk gevolg werd aan deze vragen gege-ven ?

(2)

Wordt dergelijke aanpak in het natuurbeleids-plan opgenomen ?

Zijn er reeds dergelijke infiltratiegrachten aan-gelegd en/of gepland ?

6. Wordt de afwatering van wegen verrekend inza-ke de impact op de ontvangende waterlopen ? Zo ja, welke impact wordt daarbij als toelaat-baar beschouwd en vanaf welke impact wordt afremmende buffering toegepast ?

Is dergelijke buffering afdwingbaar ten aanzien van gemeenten en/of provinciebesturen ? Waarom worden infiltratievoorzieningen buiten de bebouwde kom niet als algemeen afdwing-baar uitgangspunt gehanteerd ?

Wanneer wordt infiltratie wel vooropgesteld ?

Antwoord

1. Een inventaris van de lengte van de reeds aan-gelegde riolering leert ons dat 26.000 kilometer riolering is aangelegd in Vlaanderen.

Hoeveel van deze riolering als gemengd, s e m i -gescheiden of -gescheiden stelsel is aangelegd, i s niet bekend. Uit evaluaties van de subsidiërings-programma's 1997 en 1998, beperkt tot de goed-gekeurde dossiers, kunnen we stellen dat onge-veer 80 % van de riolering die via het subsidie-besluit van 30 maart 1996, gewijzigd bij subsidie-besluit van 23 maart 1999, wordt aangelegd, wordt uit-gevoerd als semi-gescheiden stelsel. H i e r b i j wordt zowel gewerkt met behoud van de be-staande grachten, als met de aanleg van nieuwe grachten en de aanleg van RWA - l e i d i n g e n (RWA : hemelwaterafvoer – red.).

Gelet op het feit dat mijn administratie geen ge-gevens heeft aangaande de rioleringswerken die door de gemeenten worden uitgevoerd zonder s u b s i d i e, kan geen globaal beeld worden gege-ven.

2. Het is me niet bekend of dergelijke onderzoe-ken gebeuren bij de verantwoordelijke besturen (gemeenten en provincies). De Vlaamse Milieu-maatschappij (VMM) heeft wel onderzoeken gedaan naar de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen (pesticiden) in regenwater.

In de code van goede praktijk is bepaald dat het hemelwater dat afspoelt van intensief bereden w e g e n , van grote parkings en van intensief ge-cultiveerde landbouwgrond niet onbehandeld mag worden geloosd. In het kader van actie 72 "infiltratie en vertraagde afvoer van hemelwa-ter" van het Milieubeleidsplan wordt deze pro-blematiek behandeld met als doelstelling een vervollediging van de code van goede praktijk. Bij het opmaken en het plannen van de water-zuiveringsinfrastructuur worden door A q u a f i n Hydronautstudies gemaakt. Via deze studies wordt nagegaan wat de impact is van onder an-dere verharde oppervlakten, g r o n d w a t e r b e m a-lingen en aangesloten oppervlaktewateren (bv. grachten).

Op deze wijze kan de impact van het hemelwa-ter en andere parasitaire debieten op de wer-king van de zuiveringsinfrastructuur en meer specifiek de RWZI worden geëvalueerd. O p basis van deze Hydronautstudies wordt vervol-gens bepaald waar bufferbekkens dienen geïn-stalleerd te worden en welke afkoppelingen die-nen te worden gerealiseerd om de efficiëntie van de waterzuiveringsinfrastructuur te verho-g e n . Derverho-gelijke Hydronautstudies verschaffen dus een inzicht in hydraulische aspecten van een bepaald gebied en de verharde oppervlakten, maar niet in de vuilvrachten die van deze op-pervlakten afkomstig zijn.

3. De krachtlijnen voor een geïntegreerd riole-ringsbeleid in Vlaanderen stellen duidelijk dat afkoppeling van hemelwater bij aanleg van nieuwe rioleringsstelsels ten gronde moet wor-den onderzocht. Deze krachtlijnen werwor-den bij omzendbrief van 16 juli 1996 bekendgemaakt en dienen te worden gehanteerd door alle be-trokkenen bij de uitvoering van de in Vlarem II opgenomen bepalingen, in het bijzonder m.b. t . de bepalingen inzake rioleringsbeleid en afkop-peling van hemelwater.

Het is de vergunning- of machtigingsverlenende overheid (in dit geval de beheerder van de wa-terloop) die het dossier conform de code van goede praktijk beoordeelt, voorwaarden oplegt en toeziet op de naleving.

(3)

commis-sie voor subsidiëring van riolering ziet toe op de naleving van deze verplichting. Hierop kan slechts na motivering worden afgeweken, w a a r-na het dossier slechts voor een lager subsidie-percentage in aanmerking komt.

Voor de rioleringswerken die worden uitge-voerd zonder deze subsidie dient de toezicht-houdende overheid de toepassing van de krachtlijnen te evalueren.

4. Wanneer door de Vlaamse Milieumaatschappij, in het kader van terreinonderzoek, en in het kader van de oplevering van RW Z I ' s, w o r d t vastgesteld dat grachten of beken of grote ver-harde oppervlakten zijn aangesloten op de meentelijke riolering, dan wordt aan de ge-meente de mogelijkheid geboden de afkoppe-ling hiervan te realiseren met subsidies.

De noodzakelijke afkoppeling wordt gedefi-nieerd binnen een subsidiëringsprogramma, zodat de gemeente, onder bepaalde voorwaar-den, subsidies kan krijgen.

Vanuit de Vlaamse Milieumaatschappij wordt aan deze projecten een hogere prioriteit gege-v e n , maar gelet op het feit dat de gemeenten de afkoppelingen dienen te realiseren, bepalen zij uiteindelijk of deze projecten al dan niet wor-den uitgevoerd.

5. Door Ecolas werd, in opdracht van de V l a a m s e M i l i e u m a a t s c h a p p i j , een studie uitgevoerd met betrekking tot de herwaardering van het grach-tenstelsel en de inrichting van grachten met het oog op verhoogde afvoer van hemelwater en ve-getatieve zuivering in situ. Deze studie heeft tot de opmaak van een aantal steekkaarten geleid die aangeven hoe de inrichting van een gracht kan gebeuren afhankelijk van de ligging.

Bij de evaluatie van de dossiers door de ambte-lijke commissie wordt zoveel als mogelijk ge-poogd de grachten op een natuurtechnische wijze in te richten.

6. Bij de beoordeling van de dossiers ingediend voor subsidiëring, wordt vooral de hydraulische impact naar de ontvangende waterloop ingere-k e n d . De bufferingseisen opgelegd door de be-heerder van de waterloop dienen te worden ge-r e s p e c t e e ge-r d . Ege-r woge-rdt zoveel mogelijk gepoogd om het hemelwater te laten infiltreren naar de bodem of vertraagd af te voeren naar de ont-vangende waterloop. De keuze tussen infiltratie en afvoer van hemelwater wordt vooral bepaald

door de bodemsamenstelling en de grondwater-stand.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als vierde zuiveringstrap wordt, volgens ons (na aanvraag bij H 2 O) , een fosforverwijdering verstaan waarbij de fosfor in het effluent wordt neergeslagen en

In toespraken werd door of namens de minister ge- pleit voor een responsabilisering van de gemeenten via een gehele of gedeeltelijke actualisering van de bestaande Totale

Zullen RWZI's – gelet op het gelijkheidsbegin- sel en de gelijkschakeling met andere lozingen – ook normen krijgen voor de parameters van de heffingenformule die momenteel buiten

Lozingen van bedrijfsafvalwater in de influent- kuil van een RWZI worden beschouwd als lozing op riool, voorzover deze praktijk niet in strijd is met de vergunningsvoorwaarden

Inzake de administratief-technische onderrich- tingen van toepassing op de afwatering van ge- westwegen en de afkoppeling van rioleringsstel- sels kan, naast Vlarem II (afdeling 6.2.1

Hiermee werd de basis gelegd voor een gestructureerd internatio- naal overleg, waardoor de afzonderlijke inspannin- gen – al dan niet in uitvoering van Europese richt- lijnen

In de mate dat de concentraties van deze stoffen in het ge- loosde koelwater evenwel een dermate hoog ni- veau bereiken dat deze als een verontreiniging van het

Welk deel van respectievelijk de autosnelwe- g e n , de autowegen en de gewestwegen is voor- zien van ingerichte bufferbekkens voor de op- vang van hemelwater?. Bij hoeveel van