• No results found

Vraag nr. 113 van 14 februari 2000 van de heer JACQUES TIMMERMANS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 113 van 14 februari 2000 van de heer JACQUES TIMMERMANS"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 113 van 14 februari 2000

van de heer JACQUES TIMMERMANS

Europese richtlijn stedelijk afvalwater – Kwetsbare gebieden

In het verslag van EU-commissaris Wallström inza-ke de uitvoering van de EU-richtlijn "stedelijk af-valwater" van 4 november 1999 wordt erop gewe-zen dat de Vlaamse overheid argumenteert dat de aanwijzing van het gehele Vlaamse gewest als kwetsbaar gebied mede tot stand werd gebracht op basis van de besluiten van de Parcom- en Ospar-commissies waarbij de Belgische kustwateren als eutroof moeten worden benaderd.

De Europese Commissie besluit hieruit dat de be-voegde Belgische instanties ten minste de Noord-zee als kwetsbaar gebied hadden moeten aan-wijzen.

Met dit standpunt stelt de Europese Commissie te-recht dat het ondertekenen van internationale ver-dragen en conventies ook intern in de afgeleide be-leidsaanpak juridisch dient te worden omgezet. Gelet op de verregaande gevolgen van dit stand-p u n t , zou ik van de minister graag een antwoord krijgen op de volgende vragen.

1. Aanvaard de minister de juridische logica van de redenering van de Europese Commissie waarbij de ondertekende internationale Ospar-en ParcomverdragOspar-en, evOspar-enals de besluitOspar-en van de Noordzeeconferenties in interne wetgeving dienen te worden omgezet ?

Werd dit standpunt ook in het antwoord van het Vlaams Gewest aan de Commissie meege-deeld ? Zo neen, waarom niet ?

Welke beleidsmatige acties zijn terzake in uit-voering ?

2. Is het juist dat de federale overheid tot op heden geen beslissing heeft getroffen inzake het al dan niet aanwijzen van de "kustwateren" – conform de definitie van artikel 2 van de richt-lijn "stedelijk afvalwater" te lezen als de Belgi-sche territoriale wateren – overeenkomstig de criteria van bijlage 11 ?

Werd hierbij een beroep gedaan op de bepaling van artikel 5, 8 ° ? Zo ja, werd dit met de gewes-ten overlegd ?

3. Heeft de minister reeds initiatieven genomen om de eventueel "vergeten" aanwijzing door de "lidstaat België" van de Noordzee – in casu het deel behorende tot de territoriale wateren – vooralsnog als kwetsbaar gebied aan te kaarten bij de federale overheid via de Interministeriële Conferentie Leefmilieu, teneinde tegemoet te komen aan de ingebrekestelling door de Com-missie ?

Zo neen, waarom wordt er geen initiatief geno-men alhoewel de niet-aanwijzing ook formeel op het niveau van het Vlaams Gewest werd aan-gebracht ?

4. Wordt de Noordzee-invalshoek door de minis-ter aangekaart op de Inminis-ternationale Commissies ter Bescherming van de Schelde en de Maas ( I C B S, ICBM) met het oog op een coherente saneringsaanpak tussen de betrokken actoren ? Kwam deze grensoverschrijdende aanpak reeds ter bespreking in ICBS en/of ICBM en zo ja, wat waren de besluiten ?

Werden er terzake concrete acties afgespro-ken ?

Werd voormeld standpunt van de Commissie inzake de aanwijzing van de Noordzee als kwetsbaar gebied, door de waarnemer van de Europese Gemeenschap in ICBS/ICBM aange-bracht ? Zo ja, wanneer ?

5. Werden er ingevolge artikel 9 van de richtlijn "stedelijk afvalwater" reeds initiatieven geno-men inzake lidstaatoverschrijdende waterver-ontreiniging ?

Zo ja, welke en wat waren de besluiten en/of concrete initiatieven ?

Werden deze problemen ook aan de Europese Commissie formeel meegedeeld ? Werd de Commissie – zoals bepaald in artikel 9 – bij dit overleg betrokken ?

Antwoord

(2)

heeft onder andere tot doel het mariene milieu tegen eutrofiëring te beschermen. De ministe-riële Noordzeeconferenties steunen in belang-rijke mate op de bevindingen van de bij het Ve r-drag van Parijs ingestelde commissie Osparcom, zoals weergegeven in het "Quality Status Re-p o r t s " . België heeft zowel het Verdrag van Pa-rijs alsook de verklaringen van de ministeriële Noordzeeconferenties ondertekend.

Vooreerst dient te worden opgemerkt dat de Europese Commissie in haar brief van 4 novem-ber 1999 zich niet uitspreekt over de omzetting van internationale verdragen, van de beslissin-gen beslissin-genomen door de commissies opgericht door deze verdragen en van de besluiten van de Noordzeeconferenties in nationale wetgeving. De Commissie grijpt de Noordzeeconferenties en de besluiten van de commissies ingesteld door verdragen enkel aan als argument ter on-derbouwing van haar redenering dat België reeds in 1993 op de hoogte was van het feit dat de Noordzee eutroof is.

Het Vlaams Gewest heeft de bewering van de Europese Commissie dat Vlaanderen reeds in 1993 op de hoogte was van het eutrofiëringspro-bleem niet ontkend.

Wat de vraag betreft of de Osparverdragen en de besluiten van de Noordzeeconferenties in in-terne wetgeving dienen te worden omgezet, k a n volgend onderscheid worden gemaakt.

Sommige v e rd r a g e n kunnen na goedkeuring, r a-tificatie en bekendmaking onmiddellijk, dit is zonder verdere tussenkomst van de interne o v e r h e i d s o r g a n e n , rechten en verplichtingen aan rechtsonderhorigen toekennen of opleggen. Dit zijn de zogenaamde self executing verdra-gen of verdraverdra-gen met directe werking ; deze die-nen dus niet te worden omgezet.

Andere verdragen scheppen alleen wederzijdse rechten en verplichtingen tussen verdragsslui-tende partijen. Dit is het geval wanneer staten overeenkomen dat voor sommige aangelegen-heden een bepaalde wettelijke regeling zal wor-den ingevoerd. Zolang die verplichting niet is n a g e k o m e n , is het verdrag op de rechtsonderho-rigen van de betrokken staten niet van toepas-s i n g. Die verdragen dienen dutoepas-s wel in interne wetgeving te worden omgezet.

Wat de betrokken verdragen betreft, dient te worden vermeld dat ook de Europese Unie

ver-dragspartij is bij het Osparverdrag van Parijs van 1992 dat de verdragen van Oslo en Parijs v e r v a n g t . Deze verdragen zijn zo een deel van het communautaire recht geworden en dienen dus ook door de communautaire instellingen te worden gerespecteerd. De bepalingen opgeno-men in deze verdragen werden dan ook verder uitgewerkt in Europese richtlijnen die door de lidstaten moeten worden omgezet.

In de verdragen wordt in de oprichting van c o m m i s s i e s v o o r z i e n , met name Oscom en Parc o m , vervangen door OsparParcom. De a a n b e v e l i n -g e n van deze commissies zijn niet juridisch bin-dend voor de verdragspartijen. De b e s l u i t e n z i j n wel juridisch bindend, zoals het besluit van Par-com dat de Belgische kustwateren eutroof zijn. Wat de verklaringen van ministers in de Noord -ze e c o n f e r e n t i e s b e t r e f t : de-ze hebben geen juri-disch bindende waarde in de Belgische rechtsor-d e, vermits zij enkel politieke impulsen geven. Het zijn politieke intenties, veeleer dan juridisch bindende verplichtingen. De bepalingen van deze verklaringen moeten dus strikt juridisch niet in de interne rechtsorde worden omgezet. Dit werd in Vlaanderen toch gedaan, o n d e r meer in artikel 2.3.6.2. van titel II van het V l a-rem.

In uitvoering van vermeld verdrag en vermelde conferenties wordt door de Vlaamse Milieu-maatschappij (VMM) in de milieuvergunnings-advisering reeds systematisch gewezen op zowel de Parcomaanbevelingen (voorzover de rich-tinggevende emissiegrenswaarden nog niet zijn o m g e z e t , of waar de richtinggevende emissie-grenswaarden niet bindend zijn), als de afspra-ken van de derde en vierde Noordzeeconferen-tie (zowel inzake nutriënten als zware metalen, PA K ’s en de lijst I en II-stoffen van bijlage 2C van Vlarem I).

2. " Kustwateren" worden in de richtlijn "stedelijk afvalwater" gedefinieerd als : "de wateren bui-ten de laagwaterlijn of de grens van het estuari-um aan de zeezijde".

(3)

geen extraterritoriale bevoegdheden hebben in-zake bepaalde materies die tot hun exclusieve materiële bevoegdheid behoren (cfr. Raad van State).

De federale overheid is territoriaal bevoegd vanaf de basislijn, namelijk voor het deel van de zee aansluitend op de interne wateren dat zich uitstrekt tot twaalf zeemijl vanaf de basislijn (dit is de "territoriale zee"), het "continentaal pla-teau", …

De ingebrekestelling van de Commissie slaat enkel op het niet aanwijzen van kwetsbare ge-bieden als gevolg van eutrofiëring. Voor de ver-wijdering van nutriënten in het kader van de richtlijn stedelijk afvalwater is het Vlaams Ge-west bevoegd. De federale overheid kan echter door haar bevoegdheid voor productnormering het eutrofiëringsprobleem mede aanpakken. De Commissie greep het feit dat de Noordzee eutroof is en alle Vlaamse wateren direct of in-direct in de Noordzee vloeien, aan als argument voor haar redenering dat alle Vlaamse wateren als eutroof moeten worden beschouwd.

De Commissie heeft in haar ingebrekestelling niet gewezen op andere criteria dan eutrofië-r i n g. Ook dooeutrofië-r de commissies in het kadeeutrofië-r van het Osparverdrag en de Noordzeeconferenties werd enkel gewezen op het eutrofiëringspro-bleem om de Noordzee als kwetsbaar aan te wijzen.

De richtlijn voorziet echter in bijlage II nog in andere criteria voor de aanwijzing van kwetsba-re gebieden, bijvoorbeeld gebieden waar verde-re behandeling nodig is om te voldoen aan de richtlijnen van de Raad. Hier zou de federale overheid ook een rol kunnen spelen, op grond van haar bevoegdheid voor productnormering. Het Vlaams Gewest is er niet van op de hoogte of de federale overheid dit reeds heeft gedaan. 3. Zie antwoord deelvraag 2.

4. De Noordzeeaspecten en de aanwijzing van kwetsbare gebieden overeenkomstig de richtlijn "stedelijk afvalwater" zijn door de bevoegde Vlaamse minister niet aangekaart in de ICBS of de ICBM.

De aanwijzing als kwetsbaar gebied gebeurde autonoom door elke lidstaat of gewest. D e Schelde- en Maasverdragen hebben tot doel de

kwaliteit van de beide rivieren te behouden en te verbeteren in de geest van het Verdrag van Helsinki van 1992 inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren. Door de kwaliteit van de Schelde en de Maas te verbeteren, zal ook de input van verontreinigde stoffen, dus ook de nu-triënten N (stikstof) en P (fosfor), naar de Noordzee verminderen en bijgevolg bijdragen tot een afname van de eutrofiëring.

Beide riviercommissies hebben de uitvoering van de richtlijn 91/271/EEG, net zoals de andere EG-richtlijnen betrekking hebbende op de kwa-liteit van het oppervlaktewater, in hun actiepro-g r a m m a ’s inactiepro-geschreven. Zij moeten trouwens door elke lidstaat worden toegepast. De actie-p r o g r a m m a ’s omvatten drie termijnen : de korte termijn tot eind 2003, de middellange termijn tot 2013 (SAP) of 2010 (MaasAP), en de lange termijn tot 2025 (SAP) of één generatie (Maas-A P ) . Momenteel worden de kortetermijnpro-g r a m m a ’s uitkortetermijnpro-gevoerd. Wat het aspect stedelijk afvalwater betreft, spitsen de acties zich vooral toe op het inventariseren van de bestaande en geplande waterzuiveringsinfrastructuur en de inventarisatie van de emissies.

Beide commissies zijn dus de fora waar de ver-schillende partijen die de stroomgebieden van de Schelde en de Maas op hun grondgebied h e b b e n , overleg plegen over de emissies en maatregelen die worden genomen om te beant-woorden aan onder andere de richtlijn "stede-lijk afvalwater".

De Commissie heeft als waarnemende partij de kwestie van de aanwijzing van de Noordzee als kwetsbaar gebied nog niet ter discussie gebracht in de ICBS/ICBM.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

overzicht worden gegeven van de geloosde vuil- vrachten door de industrie – in zijn geheel, d a n wel voor de groep van de relevante bedrijven – voor elk van de parameters uit

Het diffuse aandeel voor koper wordt geschat op 3.000 kg en voor zink op 5.000 kg (deze gegevens zijn af- komstig van de studierapporten "Stofstromen naar de Noordzee" (1995)

Voor het deel van de vraag betreffende septi- sche putten verwijzen wij naar ons antwoord op deelvraag

Het ontwerp van gemeentelijke verordening dat door de VMM aan de gemeenten ter beschik- king wordt gesteld, stelt de gemeenten een pro- cedure voor waarbinnen enkel nog ophalers

Voor de stoffen waarvoor geen kwaliteitsdoelstellingen zijn vastgesteld, geldt het principe dat ze zonder vergunning niet mogen worden geloosd.. Ten slotte moet worden gewezen

Als vierde zuiveringstrap wordt, volgens ons (na aanvraag bij H 2 O) , een fosforverwijdering verstaan waarbij de fosfor in het effluent wordt neergeslagen en

Lozingen van bedrijfsafvalwater in de influent- kuil van een RWZI worden beschouwd als lozing op riool, voorzover deze praktijk niet in strijd is met de vergunningsvoorwaarden

Waarom wordt Aquafin nog uitstel verleend tot 1 januari 2000 om een saneringsprogramma voor te stellen voor RWZI's die vóór 1 augustus 1995 in gebruik werden genomen, terwijl Aqua-