Vraag nr. 155 van 9 maart 1999
van de heer JACQUES TIMMERMANS
Vlarem II – Drainerings- en bronbemalingswater In het door de Vlaamse regering op 19 januari 1999 goedgekeurde besluit tot wijziging van Vlarem II wordt een hoofdstuk "winning van grondwater" in-gevoegd, waarbij onder de specifieke voorschriften voor bronbemalingen en drainagewater wordt be-paald dat "volumes hoger dan 10 m3per uur niet
mogen worden geloosd in de openbare rioleringen aangesloten op een RWZI behoudens uitdrukkelij-ke schriftelijuitdrukkelij-ke toelating van de exploitant van deze installatie".
Deze bepaling laat met andere woorden wel toe om lagere debieten te lozen op riolering : omgere-kend op basis van 150 liter per inwoner is dit het hydraulisch equivalent van 1.600 inwoners.
Deze bepaling gaat regelrecht in tegen het bestaan-de artikel 6.2.1.2., waarin expliciet wordt bepaald dat het lozen in de openbare riolering van niet-ver-ontreinigd bemalingswater slechts is toegelaten wanneer het technisch onmogelijk is er zich op een andere manier van te ontdoen.
Eenzelfde algemeen verbod is ingeschreven inzake het lozen van hemelwater, en dit in hoofdstuk 4.2. "beheersing van oppervlaktewaterverontreiniging" voor ingedeelde inrichtingen en in hoofdstuk 6.2. voor de niet-ingedeelde inrichtingen.
Dit afkoppelingsbeleid van parasitaire waters uit de openbare riolering is ook een centraal actiepunt in het gewestelijk rioleringsbeleid zoals verwoord in de code van goede praktijk inzake aanleg van rioleringen.
1. Door de integratie van de grondwaterwinningen in Vlarem I (cfr. besluit Vlaamse regering van 12 januari 1999) worden zowel de draineringen als de bronbemalingen vergunningplichtige han-delingen volgens het milieuvergunningende-creet.
Houdt dit in dat alle bestaande vergunningen dienen te worden gemeld dan wel vergund vol-gens voormeld decreet ? Zo ja, binnen welke termijn dienen deze meldingen te gebeuren ? Dienen deze meldingen binnen de milieutechni-sche eenheid van het betrokken landbouwbe-drijf of eventueel andere inrichting te geschie-den, dan wel per draineringsblok of per lozings-punt van het draineerstelsel ?
2. Voorzover mij bekend is geen definitie van drai-neerwater opgenomen in Vlarem I, noch in Vla-rem II.
Moet hieruit worden afgeleid dat het nu inge-deelde bemalingswater en draineringswater (water waarvan men zich moet ontdoen) als be-drijfsafvalwater moet worden benaderd ? Houdt dit in dat het lozen van dergelijk afval-water valt onder de rubriek 3. 1. met de bijbeho-rende klasse-indelingen op debietsbasis ? Hoe wordt in voorkomend geval het debiet vastge-steld ? Wordt de afvalwaterheffing van toepas-sing op deze lozingen en zo neen, waarom niet ? 3. Waarom werd artikel 6.2.1.2. par. 3 inzake het
lozen van niet vervuild bemalingswater gehand-haafd, aangezien bronbemalingen tot de inge-deelde inrichtingen behoren, terwijl artikel 6. 1.0. 1. uitdrukkelijk bepaalt dat "deze voorwaar-den niet van toepassing zijn op de ingedeelde inrichtingen" ?
4. Waarom werd het lozen van drainerings-water/bemalingswater in oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater – wat conform het afkoppelingsbeleid van parasi-taire wateren uit de riolering een dwingende doelstelling zou moeten blijven – niet vermeld bij de niet-ingedeelde inrichtingen in de opmer-king bij rubriek 3 ?
Op basis van welke bepalingen kan eventueel worden afgeleid dat deze lozingen volgens de gewijzigde bepalingen niet onder rubriek 3 val-len ?
5. Moeten de bijzondere voorschriften inzake drainering en bronbemaling begrepen worden als een toelating om tot 10 m3per uur te lozen
op riolering ?
Zo ja, hoe is dergelijke aanpak te verzoenen met het afkoppelingsbeleid zoals het tot op heden werd geformuleerd ?
Wordt hiermee niet flagrant ingegaan tegen het afkoppelingsbeleid van hemelwater zoals gefor-muleerd in de wet van 26 maart 1971 en het rio-leringsbesluit ?
Welke ecologische of andere redenering vormt hiertoe de aanleiding ?
Hoe is dergelijke bepaling in overeenstemming te brengen met het milieuvergunningendecreet dat de toelating tot lozen uitdrukkelijk regelt via de milieuvergunning ?
Op welke juridische basis wordt deze bevoegd-heid aan betrokken privaatrechtelijke persoon toegekend ?
Welke bevoegdheid heeft deze exploitant inza-ke het toelaten van vergunningen op gemeente-lijke rioleringen ?
Blijft het advies van de Vlaamse Milieumaat-schappij (VMM) van toepassing indien deze lo-zingen onder rubriek 3 vallen ? Zo neen, waar-om niet ?
7. Moet uit de bijzondere voorschriften worden af-geleid dat enkel lozingen op A-riolen worden geconditioneerd, terwijl lozingen op andere rio-len geen probleem opleveren ?
Wat wordt bedoeld met het "private hydrografi-sche net" ?