• No results found

Vraag nr. 160 van 4 februari 1998 van de heer JACQUES TIMMERMANS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 160 van 4 februari 1998 van de heer JACQUES TIMMERMANS"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 160 van 4 februari 1998

van de heer JACQUES TIMMERMANS Regenwateropvang – Subsidiëring

In zijn toespraak op het symposium "Overstorten" in december 1997 heeft de minister verklaard te opteren voor de gewestelijke subsidiëring van regenwaterputten teneinde het regenwater maxi-maal te bufferen. Hiertoe zouden dringend de nodige wetgevende initiatieven worden genomen. Met deze verregaande verklaring worden uiteraard zeer grote verwachtingen gecreëerd, die echter zowel budgettair als administratief zware gevolgen kunnen hebben.

1. In Vlarem II werd in artikel 4.2.1.3 bepaald dat het verboden is hemelwater te lozen in de open -bare riolering wanneer het technisch mogelijk of noodzakelijk is om dit hemelwater geschei-den van het afvalwater te lozen in een opper-vlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater.

Wordt de correcte uitvoering van deze bepaling – die tot op heden nog algemeen dode letter is gebleven – niet in het gedrang gebracht door de vooropgestelde link met mogelijke gewest-subsidiëring van regenopvang ?

2. Waarom wordt niet minimaal opgelegd dat iedere lozing van hemelwater in de riolering moet opgeheven zijn als absolute voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidiëring van regenwateropvang ?

Moet het bufferen van hemelwater niet even-goed worden gekoppeld aan het nuttig gebruik ervan ? Wat is anders de zin van dergelijke sub-sidiëring ?

3. Welk effect verwacht de minister van dergelijke maatregel ?

Waarom wordt niet prioritair ingegrepen m.b.t. de ongebreidelde aansluiting van relevante ver-harde oppervlakten op de riolering, in casu wegen en parkings ?

Worden de gemeenten met dergelijke gewest-subsidiëring niet vrijgesteld om zelf hun verant-woordelijkheid te nemen ?

4. Welke maatregelen worden er opgelegd aan de beheerders van verharde oppervlakten inzake buffering en hergebruik van hemelwater ? Worden deze maatregelen in de vergunningen opgelegd en gecontroleerd ? Zo ja, mag ik een concrete stand van zaken vernemen ?

5. Werden er reeds contacten gelegd met de admi-nistratie Wegen en Verkeer inzake de verplichte afkoppeling van wegen ?

Zo ja, welke richtlijnen zijn hieruit afgeleid ? Waarom worden de wegenbeheerders niet ver-plicht om dwingende afkoppelingsprogramma's uit te werken en uit te voeren ? Voert de Vlaam-se administratie terzake zelf een rechtlijnig beleid ?

6. Wordt het bufferingsbeleid ook structureel opgelegd aan bedrijven, die in veel gevallen een veel groter piekeffect hebben op de overstort-problematiek, niet het minst inzake vervuilings-effect ? Zo ja, hoe ?

7. Is het niet aangewezen om de afvalwaterheffing – zowel voor kleinverbruikers als voor groot-verbruikers – ook te koppelen aan verharde oppervlakte per perceel, teneinde overbelasting van riolen en grachten structureel aan te pak-ken ? Welke initiatieven plant de minister terza-ke ?

8. Dienen bedrijven die hemelwater – al dan niet gemengd met bedrijfsafvalwater – in substan-tiële hoeveelheden lozen in de riolering niet hydraulisch te worden aangepakt, zowel via strikte bepalingen in de milieuvergunning als inzake verzwaring van de debietfactor in de heffingenformule ? Welke richtlijnen heeft de minister terzake gegeven aan de bevoegde administraties ?

Aanvullend antwoord 1 en 2.

(2)

De maatregel om de afkoppeling van hemelwater van het gemeentelijk rioleringsstelsel via subsidië-ring te stimuleren, brengt voormelde V l a r e m - v o o r-schriften niet in het gedrang maar moet veeleer de realisatie ervan bevorderen. In het besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 1996 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder , a l s-ook van de verhouding waarin het Vlaams Gewest bijdraagt in de kosten verbonden aan de aanleg en de verbetering door de gemeenten van openbare r i o l e n , andere dan prioritaire rioleringen, w o r d e n overigens de kosten voor de afkoppeling van hemelwater van het rioleringsnet reeds expliciet subsidieerbaar gesteld. Het bufferen van hemelwa-ter in regenwahemelwa-terputten kan een vorm van dergelij-ke afkoppeling zijn die als bijkomend voordeel biedt dat het aldus opgevangen hemelwater nuttig kan worden gebruikt.

Alhoewel de subsidiëringsmodaliteiten in deze nog dienen te worden vastgesteld, acht ik het inderdaad logisch dat het nuttig gebruik van het aldus opge-vangen hemelwater een van de voorwaarden zou uitmaken.

3.

Het verwachte effect is dat de afvoer van hemelwa-ter gedeeltelijk wordt afgeremd zodat de overstort-frequentie daalt en de gemeentelijke rioleringen meer optimaal kunnen worden gedimensioneerd. Tevens wordt ook het nuttig gebruik van hemelwa-ter bevorderd.

In het reeds geciteerde subsidiëringsbesluit van 30 maart 1996 is vermeld dat de voorontwerpdossiers worden getoetst aan de code van goede praktijk. De aansluiting van verharde oppervlakten dient zoveel als mogelijk te worden vermeden.

De voorgenomen subsidiëring van regenwaterput-ten doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkhe-den van de gemeenten.

4, 5, 6 en 8

Het reeds geciteerde artikel 4.2.1.3. van het V l a r e m legt terzake reeds op algemene wijze maatregelen o p. Wat de bedrijven betreft, wordt de situatie indi-vidueel bekeken en worden eventueel bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning opgelegd. O p verder beleidsmatig vlak geeft het door de V l a a m-se regering goedgekeurde MINA-plan 2 in thema 9 en meer bepaald in de actie 72 de mogelijkheden aan die terzake kunnen worden gehanteerd. h e t betreft hier meer bepaald het aanleggen van bufferstroken langs percelen, wegen en

waterlo-p e n , het verhogen van de infiltratiemogelijkheden en berging bij wegenbeheer.

De uitvoering van deze beleidsmaatregelen door de administratie Wegen en Verkeer is een aangele-genheid die tot de bevoegdheid behoort van de Vlaamse minister bevoegd voor Infrastructuur en Verkeer.

7.

Als algemene regel geldt dat er maximaal moet worden gestreefd naar het afkoppelen van verhar-de oppervlakten. De koppeling van verhar-de afvalwater-heffing met de grootte van bestaande oppervlakten is reeds nu het geval door de debietfactor die voor lozing in riool is opgenomen in de formule voor de berekening van de heffingsplichtige vuilvracht. De Vlaamse Milieumaatschappij is bezig met een grondig evaluatieonderzoek van deze huidige bere-keningsformule.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

overzicht worden gegeven van de geloosde vuil- vrachten door de industrie – in zijn geheel, d a n wel voor de groep van de relevante bedrijven – voor elk van de parameters uit

Het diffuse aandeel voor koper wordt geschat op 3.000 kg en voor zink op 5.000 kg (deze gegevens zijn af- komstig van de studierapporten "Stofstromen naar de Noordzee" (1995)

Voor het deel van de vraag betreffende septi- sche putten verwijzen wij naar ons antwoord op deelvraag

Vooreerst dient te worden opgemerkt dat de Europese Commissie in haar brief van 4 novem- ber 1999 zich niet uitspreekt over de omzetting van internationale verdragen, van

Het ontwerp van gemeentelijke verordening dat door de VMM aan de gemeenten ter beschik- king wordt gesteld, stelt de gemeenten een pro- cedure voor waarbinnen enkel nog ophalers

Voor de stoffen waarvoor geen kwaliteitsdoelstellingen zijn vastgesteld, geldt het principe dat ze zonder vergunning niet mogen worden geloosd.. Ten slotte moet worden gewezen

In het decreet houdende bepalingen tot begelei- ding van de begroting 1999 werd de berekening van de koelwaterheffing met terugwerkende kracht tot het heffingsjaar 1992 gewijzigd

Bovendien wordt voor inrichtingen met een biolo- gische en/of fysico-chemische behandeling of een gelijkaardige techniek een CZV-norm van niet minder dan 2000 mg/l vastgesteld