• No results found

Inhoudsopgave Pag.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inhoudsopgave Pag."

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inhoudsopgave Pag. Voorwoord

Samenvatting

1. Aanleiding, motivatie en probleemstelling

1.1 Aanleiding 1.2 Motivatie. 1.3. Probleemstelling 2. Humanisme en humanistiek 2.1. Waarden 2.2. Visie 2.3. Humanisme en zingeving 2.4. Humanistiek 3. De SIG 3.1. Zorg en ondersteuning 3.2. Het begeleidingsplan

3.3. Geestelijke verzorging bij de SIG

4. Vermaatschappelijking

4.1. Ontwikkelingen in het maatschappelijk denken 4.2. Inclusie

4.3. Acceptatie

4.4. Mogen, willen en kunnen 4.5. Individualisering

5 Uitleg van begrippen

5.1. Verstandelijke beperking 5.2 (Ambulante) Ondersteuning 5.3. Zingeving

5.4. Levensvragen

6. De psychologie van Zingeving

6.1. De psychologische benadering van zingeving van Baumeister 6.2. Niveaus van zingeving

6.3. Functies van betekenis en zingeving 6.4. Behoeften aan zingeving/ zingevingsdoelen 6.5. Respect voor autonomie

6.6. Bronnen van zingeving

6.7. Levensbeschouwing en levensvragen 6.8. Zingeving en verstandelijke beperking 6.9. De emotionele dimensie van zinervaring 6.10. Conclusies

7. Levensvragen, bestaansvragen en zingevingsvragen

7.1 Zes soorten levensvragen 7.2 Het ontstaan van levensvragen

4 5 6 6 7 8 9 9 9 10 11 12 12 13 14 15 15 15 16 16 17 18 19 19 22 22 23 23 24 25 25 26 27 27 28 28 29 30 30 31

(2)

7.3 Het herkennen van levensvragen 7.4. Antwoorden op levensvragen

7.5. Levensvragen bij mensen met een verstandelijke beperking

7.6 Levensvragen vanuit het perspectief van mensen die met ondersteuning zelfstandig wonen.

7.7. De houding van de ambulant ondersteuner

8 Ervaringsordening

8.1. De theorie van de ervaringsordening 8.1.1. Uitgangspunten

8.1.2. Co-regulatie

8.1.3. Vormen van ervaringsordening

8.1.3.1. Lichaamsgebonden ervaringsordening 8.1.3.2. Associatieve ervaringsordening 8.1.3.3. Structurerende ervaringsordening

8.1.3.4. Vormgevende ervaringsordening 8.2. Levensvragen in relatie tot ervaringsordening

8.3. Totale Communicatie

8.4. Ervaringsordening en verstandelijke beperking 8.6. Conclusies

8.6.1. Ervaringsordening bij mensen met een verstandelijke beperking 8.6.2. Relatie ervaringsordening en levensvragen en zingeving

8.6.3. Samenvatting

9 Kwalitatief onderzoek

9.1. Theoretisch kader 9.2. Kwalitatief onderzoek 9.3. Onderzoeksopzet

9.4. Werving van respondenten 9.5. Het verzamelen van data 9.6. De analyse

9.7. Terugkoppeling naar de respondenten en de organisatie 9.8. Betrouwbaarheid

9.9. Generaliseerbaarheid

10. Analyse van Levensvragen en Zingeving

10.1. Analyse van de levensvragen 10.1.1. Relationele levensvragen

10.1.2. Levensvragen over menselijk handelen 10.1.3. Existentiële levensvragen

10.1.4. Levensvragen over lijden en dood/eindigheid en beperktheid 10.1.5. Levensvragen over tijd en gebeurtenissen/ temporele levensvragen 10.1.6. Levensvragen over de natuur en gezondheid

10.1.7. Levensvragen gerelateerd aan de beperking 10.2. Analyse behoeften aan zingeving

10.2.1. Eigenwaarde en erkenning 10.2.2. Doelgerichtheid

10.2.3. Eigen regie/daadkracht 10.2.4. Waarden (en normen) 10.3. Zingeving op verschillende niveaus

32 32 33 34 35 37 37 37 38 38 39 39 40 40 41 42 43 44 44 45 45 46 46 47 48 48 48 50 50 51 51 52 52 52 55 56 58 60 60 61 62 62 64 66 67 68

(3)

11. Analyse van Ambulante ondersteuning

11.1. Inleiding en samenvatting

11.2. Het herkennen van levensvragen van cliënten. 11.3. Omgang met levensvragen van cliënten

11.4. Kennis en vaardigheden rond levensvragen en zingeving

12. Conclusies

12.1. Conclusies t.a.v. de mensen met een licht verstandelijke beperking 12.2 Conclusies t.a.v. de omgeving

12.3. Conclusies t.a.v de ondersteuning 12.4 Conclusies t.a.v. de SIG

13. Aanbevelingen

13.1. Het herkennen van levensvragen 13.2. Levensbeschouwing

13.3. Kennis vergaren 13.3.1. Zelfkennis

13.3.2. Kennis van zingevingsprocessen 13.3.3. Kennis van theorieën

13.3.4. Communicatieve en hermeneutische competenties 13.3.5. Scholing en coaching

13.4. Praktische handvatten

13.5. Normatieve professionaliteit, een houding 13.6. Begeleidingsplannen

13.7. Ondersteuning van het sociale netwerk en de samenleving

Bijlagen 70 70 71 73 76 78 78 79 79 80 82 82 82 82 82 83 83 83 83 83 83 84 84 85 Bijlage 1 Literatuur

Bijlage 2 Introductiebrief en opgaveformulier Bijlage 3 Wat het meest naar voren komt

Bijlage 4 Praktische tips om zingeving en levensvragen te herkennen Bijlage 5 Voorbeelden van levensvragen

(4)

Voorwoord

In 2001 gaf ik, na drieëntwintig jaar sociaal cultureel werk met en voor mensen met een beperking, mijn baan als regiomanager Vrije Tijd en Vorming op om te gaan studeren aan de Universiteit voor Humanistiek. Dat was spannend en uitdagend.

In het tweede studiejaar moest ik een interview houden voor het vak beroepsoriëntatie. Daardoor kwam ik in contact met de SIG, een organisatie voor ondersteuning van mensen met een beperking.

In plaats van een interview kreeg ik een functie als staffunctionaris Levensbeschouwing en zingeving.

De wisselwerking tussen studie en praktijk is me uitstekend bevallen. Als inspiratiebronnen beïnvloeden ze elkaar.

Het werd voor mij dan ook steeds duidelijker dat mijn eindscriptie over zingeving bij mensen met een beperking moest gaan. Ik wilde ze daarbij ook zelf aan het woord laten.

En nu is het zover. Met deze scriptie rond ik zowel dit onderzoek als mijn studie aan de Universiteit voor Humanistiek af.

Ik kijk met veel plezier en voldoening terug op een zeer intensieve periode waarin ik mezelf mocht ontwikkelen en ontplooien. Het is alleszins de moeite waard geweest en vormt mede de basis voor mijn verdere werk én leven.

Mijn dank gaat naar de mensen bij de SIG, die hebben meegewerkt aan het onderzoek en me de gelegenheid hebben gegeven dit onderzoek binnen de organisatie te doen.

Hella Nuyten, clustermanager Ambulante Ondersteuning, wil ik bedanken voor het meewerken aan de werving van respondenten.

Mijn collega Nico de Roode en ik hebben samen veel van wat beschreven is intussen al in de praktijk getoetst. Bij hem en andere medewerkers kon ik verifiëren of wetenschappelijke kennis aanluit bij de praktijk van alledag. Bedankt daarvoor.

De respondenten met een beperking wil ik hartelijk bedanken voor hun openheid tijdens de interviews. De levensverhalen van deze unieke personen bevestigden mijn opvatting dat professionele aandacht voor zingeving belangrijk is.

Woorden van dank ook voor Douwe van Houten, die ik heb gevraagd scriptiebegeleider te zijn omdat hij bekend is met de wereld van mensen met een beperking. Ik kreeg de ruimte om het om mijn manier te doen.

Ton Jorna, meelezer, wil ik bedanken voor het secuur lezen, correcties en de vele inhoudelijke opmerkingen. Ton heeft me gedurende de hele studie gestimuleerd ‘te voorschijn te komen’. Leo Stilma en Tine Abbinga bedank ik graag voor het lezen van de concepten en hun

suggesties voor de structuur en vooral voor wat weg te laten. Schrijven is schrappen.

Gedurende de gehele studie en bij het schrijven van deze scriptie heb ik de betrokkenheid van vrienden en familie ervaren. Bedankt daarvoor.

In het bijzonder wil ik mijn man Cees Kamminga bedanken voor zijn liefde en geduld als ik er even niet uitkwam.

Door het schrijven van deze scriptie heb ik de begrippen levensvragen en zingeving nog meer kunnen doorleven. Nu breekt de tijd aan om er in de praktijk nog meer vorm aan te geven.

(5)

Samenvatting

“Ik zeg wel eens: soms ben ik liever echt verstandelijk of lichamelijk gehandicapt, dan zien ze tenminste wat er aan de hand is. Dat wat ik heb is gewoon niet te zien.” Welke zingevings- en levensvragen hebben mensen met een licht verstandelijke beperking en hoe kunnen ondersteuners hiermee omgaan? Deze vragen staan centraal in dit onderzoek dat ik in het kader van mijn doctoraal scriptie heb uitgevoerd binnen de SIG, een instelling voor ondersteuning bij het wonen van mensen met een verstandelijke beperking. De SIG geeft in haar beleid en praktijk veel aandacht aan zingeving en levensbeschouwing.

In de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking staat de persoon met een beperking steeds meer centraal. Dat vraagt aanpassingsvermogen van de persoon, maar ook van de ondersteuners en het vraagt om acceptatie vanuit de samenleving. Mensen met een licht verstandelijke beperking worden als volwaardig burger gezien en willen zelf ook ‘net als iedereen’ zijn. Dat lukt lang niet altijd, waardoor nieuwe zingevings- en levensvragen ontstaan.

Deze scriptie heb ik geschreven vanuit mijn humanistische levensbeschouwing. Daarin staat de mens centraal. Ik wil uitgaan van de mogelijkheden die mensen hebben, niet vanuit de beperkingen.

“Zingeving” is essentieel in het bestaan van mensen en heeft betrekking op de kwaliteit van bestaan. In de literatuur wordt onderscheid gemaakt in verschillende niveaus van zingeving, van het rationele- tot het spirituele niveau.

Behoefte aan zingeving wordt verklaard vanuit behoefte aan doelen, aan waarden en normen, de behoefte greep te hebben op de eigen situatie en behoefte aan erkenning.

Zingeving vindt op een hoger abstractie niveau plaats en is iets anders dan zinervaring, beleving, dat op elk niveau van verstandelijk functioneren plaatsvindt.

Levensvragen ontstaan als gebeurtenissen niet meer vanzelfsprekend zijn of bij zogeheten contrastervaringen. Levensvragen kunnen existentieel van karakter zijn, maar ook relationeel, temporeel of ecologisch-biologisch. Daarnaast kunnen levensvragen betrekking hebben op het intermenselijk handelen of op eindigheid en beperktheid.

Het is goed als ondersteuners van mensen met een verstandelijke beperking goed op de hoogte zijn van de achtergronden van hun cliënten. De theorie van ervaringsordening kan daarbij behulpzaam zijn. Ervaringsordening geeft de mogelijkheid zingevingsvraagstukken te onderkennen.

Het onderzoek zelf is uitgevoerd als kwalitatief onderzoek onder mensen met een licht verstandelijke beperking en hun ondersteuners van de SIG. Daarnaast werden

begeleidingsplannen geanalyseerd.

Vanuit de analyses zijn conclusies getrokken. Mensen met een licht verstandelijke beperking willen het liefst net als iedereen zijn. De meeste levensvragen liggen bij hen op het relationele vlak. Ondersteuners worden voor hen belangrijker als familie hun behoefte aan eigenwaarde niet vervult. Bij de aanbevelingen wordt daarom veel aandacht gegeven aan het herkennen van- en ondersteuning bij het omgaan met zingevings- en levensvraagstukken van mensen met een licht verstandelijke handicap.

“Ze willen zijn als iedereen, zonder speciale voorzieningen, gewoon een onderdeel van de samenleving. Maar tegelijk zie ik dat veel cliënten dit willen maar het niet redden.”

(6)

1. Aanleiding, motivatie en probleemstelling

Deze scriptie beschrijft mijn onderzoek naar zingeving en levensvragen van mensen met een licht verstandelijke beperking en hoe ondersteuners hiermee omgaan.

Het onderzoeksverslag heeft een praktische relevantie en kan ten goede komen aan cliënt en begeleider. De relevantie voor de humanistiek is de aandacht voor een menswaardig bestaan van mensen met een verstandelijke beperking.

Onderzoek doen bij de organisatie waar ik werk, bracht me in een bijzondere positie. Soms was het hinken op twee gedachten. Mijn betrokkenheid bij de organisatie en haar cliënten is groot, maar de scriptie is geschreven om af te studeren aan de Universiteit voor Humanistiek, de organisatie was geen opdrachtgever.

In dit hoofdstuk beschrijf ik de aanleiding, mijn motivatie en de doel-en vraagstelling.

1.1 Aanleiding

De visie op mensen met een verstandelijke beperking heeft de laatste decennia een

ontwikkeling doorgemaakt waardoor anders gekeken wordt naar zowel de persoon met de beperking als de professionele ondersteuners.

De burgerschapsvisie op mensen met een beperking houdt in dat ze mee moeten, kunnen en mogen doen aan de samenleving. Eigen regie, zelf keuzes maken en een goede kwaliteit van bestaan zijn belangrijke uitgangspunten. De persoon met de beperking staat centraal. Mensen met een verstandelijke beperking willen ‘net als iedereen’, meedoen aan de samenleving. In dit streven te zijn ‘net als iedereen’ lopen mensen een verstandelijke beperking regelmatig tegen hun eigen grenzen en de grenzen van de samenleving aan. In hoofdstuk 4 ga ik dieper in op deze vermaatschappelijking.

Als ‘net als iedereen’ betekent dat mensen met een verstandelijke beperking zich aan de samenleving moeten aanpassen en aan allerlei verwachtingen moeten voldoen, wordt er veel van hen gevraagd. In mijn optiek gaat het dan ook niet om aanpassing maar om acceptatie. Hier ligt een taak voor de samenleving.

Het zich staande kunnen houden in een complexe samenleving is moeilijk. Dat geldt voor ieder mens. Een verstandelijke beperking kan het moeilijker maken omdat zwakke kanten in een ingewikkelde samenleving eerder opvallen. Zo kiezen pooiers steeds vaker slachtoffers met een licht verstandelijke handicap omdat die weinig weerbaar zijn. (2008, 9 september Volkskrant, p.1). De weerbaarheid van mensen die zelfstandig wonen is een belangrijk aandachtspunt is. In bepaalde situaties is bijzondere ondersteuning nodig.

Volgens Will Buntinx (2007), onderzoeker-docent aan de Universiteit Maastricht, zal het ondersteuningsdenken een grote omslag in de zorg mee zich mee brengen. Professionaliteit krijgt een andere waardering. Hij stelt dat professionaliteit een noodzaak is om dit nieuwe denken, het ondersteuningsdenken, vorm te geven.

In dialoog met de persoon met een beperking zal de professional zijn kennis inzetten om de ander zo goed mogelijk te kunnen laten deel nemen aan de samenleving. De wensen en behoeften van de persoon met een beperking zijn hierbij richtinggevend.

Mijn indruk is dat het voor de professionals in de praktijk vaak moeilijk is om levensvragen te herkennen en er iets mee te doen. Levensvragen betreffen een breed terrein. Grote

levensvragen en zingevingsproblematieken kan men doorverwijzen naar een geestelijke verzorger. Geestelijke verzorging is een vak. Maar ambulante ondersteuners kunnen door te

(7)

groeien in hun houding en vaardigheden wel een belangrijke bijdrage leveren bij het begrijpen en ondersteunen van levensvragen. Voor minder fundamentele vragen kunnen ondersteuners en verzorgenden ook beperkte geestelijke zorg bieden door aandacht te hebben voor

levensvragen. Een taak van de humanisticus kan zijn hen te leren dit op een goede manier te doen waardoor de kwaliteit van bestaan van mensen met een verstandelijke beperking verhoogd kan worden.

1.2 Motivatie.

Sinds mijn jeugd vormen mensen met een beperking een rode draad in mijn leven en in mijn werk. Tot zeven jaar geleden was ik werkzaam was als Consulent Vrije Tijd en Vorming bij MEE, een organisatie voor ondersteuning van mensen met een beperking. Daar had ik contact met mensen met een licht verstandelijke beperking die zelfstandig woonden. Doordat ik met veel van hen een goede relatie had vertelden ze me wat hen bezig hield. Het betroffen vaak levensvragen waar geen direct antwoord op was en waar men ook niet bij het maatschappelijk werk of de huisarts terecht kon.

Vragen naar de zin van het bestaan van deze mensen raakten me en dat was één van de redenen om Humanistiek te gaan studeren zodat ik als geestelijk verzorger mijn bijdrage zou kunnen leveren aan een zinvol bestaan van mensen met een beperking.

In de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking werken geen humanistische raadslieden. In het licht van humanisering van de zorg denk ik dat het humanisme en de humanistiek dit werkveld veel te bieden heeft. Humanistische geestelijk verzorgers kunnen ook een indirecte bijdrage leveren aan geestelijke verzorging door de scholing en de

persoonlijke vorming van de ondersteuners. Zij zullen dan beter in staat zijn om levensvragen, zinervaring en zingeving bij zichzelf en hun cliënten te herkennen. Daarnaast kan een

humanistische geestelijk verzorger zelf individuele gesprekken met mensen met een verstandelijke beperking voeren.

Door de extramuralisering zal de geestelijke verzorging steeds meer buiten instellingen

plaatsvinden. Maar dit is in de praktijk moeilijk haalbaar. Mensen die semi muraal of begeleid zelfstandig wonen hebben geen ‘recht op geestelijke verzorging’ via de AWBZ. Ze hebben echter wel levens-en zinvragen waar ze over willen praten maar nergens terecht kunnen. Mijn ervaring is dat geestelijke verzorging juist bij deze mensen in het alledaagse aandacht vraagt. Behalve belangrijke levensgebeurtenissen kan ook het dagelijkse leven levensvragen oproepen. Begeleiders die oog hebben voor de levensvragen en zingeving van de mensen die ze ondersteunen, kunnen een bijdrage leveren aan het gevoel van geestelijk welbevinden. Deze scriptie heeft dan ook een praktisch doel, namelijk een bijdrage leveren aan het herkennen van en omgaan met levensvragen.

(8)

1.3. Probleemstelling Doelstelling

1. Wetenschappelijk onderzoek verbinden met de praktijk van de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking waardoor ondersteuners kennis kunnen nemen van zingevingsprocessen en levensvragen zodat ze deze beter kunnen herkennen en in de praktijk daarop inspelen.

Met de scriptie wil ik een bijdrage leveren om tot goede praktijken te komen. 2. Zichtbaar maken van diverse levensvragen en zingeving en benoemen van de meest

voorkomende levensvragen en de behoeften aan zingeving.

3. Begeleiders een gereedschapskoffer te bieden hoe ze levensvragen en zinvragen bij mensen met een verstandelijke beperking kunnen herkennen en mee om kunnen gaan. Aanbevelingen en ideeën ontwikkelen die relevant zijn voor verdere noties.

Vraagstelling:

1. Welke levensvragen en zingevingsvragen spelen een rol bij mensen met een licht verstandelijke beperking? En welke komen het meest voor?

2. Hoe kunnen professionele hulpverleners hier in de dagelijkse praktijk mee omgaan? Deelvragen:

2a. Hoe gaan begeleiders er nu mee om?

2b. Waar moeten begeleiders kennis van hebben en waar ontbreekt het aan?

(9)

2. Humanisme en humanistiek

In een humanistische levensbeschouwing staat de kwaliteit van het eigen bestaan en dat van anderen centraal.

Hoe mensen in het dagelijks leven met elkaar omgaan, verbondenheid met de natuur en de houding tot de samenleving is belangrijk.

2.1. Waarden

Belangrijke humanistische waarden zijn: menselijke waardigheid, autonomie, verbondenheid, betrokkenheid, respect, (mede)verantwoordelijkheid, gelijkwaardigheid, mededogen en dialoog.

Rob Buitenweg (2001) beschrijft in Recht op een menswaardig bestaan humanisme als volgt: “humanisme is de opvatting dat de morele waarde van een handeling of situatie afhangt van het feit of deze handeling of situatie bijdraagt aan het menswaardig bestaan van een individu. Daarbij moet de handeling of situatie oproepen het leven en de samenleving zo in te richten dat het menswaardig bestaan van het individu wordt bevorderd ” (p.104).

In deze opvatting is de persoonlijke zingeving te herkenen, zowel van de persoon met een beperking, als van de ondersteuner. Het gaat erom in de praktijk van alle dag inhoud te geven aan humane waarden.

Daarnaast vraagt het inrichten van een samenleving waar niemand buitengesloten wordt ook om een maatschappelijke stellingname. Hierbij gaat het om de aanvaarding van ieder mens zoals hij of zij is, dat ieder mens er mag zijn, ‘anders mag zijn’ en er toe doet.

Verbondenheid is een andere belangrijke humanistische waarde. In de ondersteuning van mensen met een verstandelijke beperking zie ik verbondenheid ook als doel op zich, terwijl het door de verzakelijking van de zorg juist lijkt te verdwijnen.

Zich verbinden met de leefomgeving is een wederkerige activiteit. Daarbij is het van belang dat er erkenning is van het verschil tussen mensen met behoud van gelijkwaardigheid. Andersom kunnen mensen met een beperking een verbinding aangaan met de wijk. Voorwaarde hiervoor is dat er mogelijkheden zijn om met elkaar in contact te komen.

2.2. Visie

In mijn mensvisie ga ik uit van mogelijkheden en niet van beperkingen. Ieder mens moet zijn identiteit, zijn persoonlijkheid op zijn eigen manier kunnen ontwikkelen. Dat betekent dat ik uitga van hoe een persoon zijn eigen werkelijkheid beleeft.

Daarnaast denk ik dat ieder mens in principe een sociaal mens is. Anderen zijn belangrijk om zin te ervaren in het bestaan.

In een humanistische visie op de zorgsector speelt de relatie tussen de ondersteuner en de cliënt een belangrijke rol. Om levensvragen en zinvragen te durven stellen aan een

ondersteuner is vertrouwen nodig. Denijs Bru (2008) vergelijkt een relatie met een vrucht (p.11). Een plant kan pas een vrucht voortbrengen als de omgeving haar de mogelijkheid geeft te groeien. Het gaat om de mogelijkheden van de plant zelf die door de omgeving

gestimuleerd worden. Dit is vergelijkbaar met het groeivermogen van de hulpvrager en de hulpgever. De ondersteuner kan het groeivermogen van de cliënt en bij zichzelf bevorderen door de voedende aspecten in het (levens) verhaal van de cliënt te activeren, door de cliënt te stimuleren zijn grenzen te verleggen, door de cliënt een evenwicht te laten zoeken in frustratie

(10)

en tevredenheid. Frustratie is een motivatie om gedrag te veranderen. Ook is het van belang de cliënt te leren zowel zelfstandig als afhankelijk te zijn. Zo kunnen waarden en normen van binnen uit ontwikkeld worden.

Daarnaast gaat het om het zoeken naar innerlijke kracht en het zoeken naar positieve ervaringen buiten zichzelf. Tot slot kan men de cliënt helpen door te luisteren naar het levensverhaal, helpen levensvragen te formuleren en daar wat mee te doen. Echt contact en een goede communicatie zijn hierbij voorwaarden.

Vanuit een humanistisch mensbeeld hebben mensen met een verstandelijke beperking dezelfde rechten als ieder ander.

Hans Reinders (2000), hoogleraar ethiekaan de Vrije Universiteit Amsterdam is het in zijn boek Ethiek in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking niet eens met hoe het discours over rechten wordt gevoerd. Hij is van mening dat het recht op vrijheid een bepaalde mate van zelfstandigheid van de persoon met de verstandelijke beperking vraagt. Volgens Reinders kun je voor mensen met een verstandelijke beperking dan ook niet over

vrijheidsrechten spreken. Hij heeft er moeite mee dat het de persoon met een verstandelijke beperking is die uiteindelijk de beslissing neemt.

Voor mij maakt het niet uit of iemand voldoende verstandelijke vermogens heeft om zelfstandig beslissingen te kunnen nemen maar zal ik naar de persoon als een uniek mens kijken die gezien en gehoord wil worden. Het gaat er om hoe mensen met hun wensen, verlangens en levensvragen behandeld willen worden. Vanuit een humanistische visie kijk ik naar een totaalbeeld, de unieke persoon, het sociale netwerk, de situatie en de verstandelijke vermogens. Bij het zoeken naar antwoorden op levensvragen gaat het mij om de dialoog waarbij de uitkomst niet bij voorbaat al vastligt.

Bij het humanisme is de uiteindelijke waarde: de mens centraal. Vanuit deze waarde kunnen levensvragen gesteld worden of kan daarnaar gekeken worden. Een zorg-ethische benadering waarin naast respect voor autonomie ook aandacht is voor kwetsbaarheid is hierbij van belang.

Naar levensvragen en zingeving kijk ik vanuit een zorgethisch perspectief waarbij betrokkenheid en verbondenheid belangrijke waarden zijn.

Een humanist gaat uit van menselijke mogelijkheden. Om een goede kwaliteit van bestaan te ervaren zijn mensen afhankelijk van elkaar. Ik hecht grote waarde aan de kwaliteit van relaties. Dus ook aan de kwaliteit van de relatie van cliënt en ondersteuner.

2.3. Humanisme en zingeving

Ook een niet godsdienstige levensbeschouwing, zoals het humanisme, kan een kader bieden om met zinvragen en levensvragen om te gaan. Het is dan meer een zoeken naar nieuwe patronen en rituelen bij belangrijke momenten in het leven. De eigen levenshouding kan vanuit eigen idealen, normen en verwachtingen worden bepaald.

Humanisme heeft ook een hoger doel, namelijk het maximaal ontwikkelen van de

mogelijkheden van mensen. Dan kan zingeving ontstaan. Activiteiten ondernemen die iemand leuk vindt om te doen geven zin. Dingen doen die betekenis hebben geven zin. Dingen doen waar iemand goed in is geven zin.

Voor mij is de essentie dat ik gericht ben op wat het beste is voor die ene unieke persoon. Aandacht voor zingeving en levensvragen in de ondersteuning voor mensen met een

verstandelijke beperking draagt bij aan humanisering van de zorg en ondersteuning. Uitgaan van de mogelijkheden en daarmee uitgaan van emancipatie en persoonlijke ontwikkeling staan hier centraal. Empathie is hierin een belangrijke waarde.

(11)

2.4. Humanistiek

Humanistiek is een multi-en interdisciplinaire wetenschap.

De belangrijkste speerpunten zijn zingeving en humanisering. Bij zingeving gaat het over hoe mensen zich verhouden tot de samenleving en tot hun eigen leven.

De humanistiek richt zich op het bevorderen van mogelijkheden om zin te geven aan het bestaan. Ze bestudeert het menselijk bestaan in het licht van humanitische tradities. Centraal hierbij staan existentiële ervaringen van mensen en vragen naar de zin van het leven.

Humanisering betreft het streven naar een meer humane maatschappij, het opheffen van ongelijkheid.

Martien Scheurs, docent filosofie aan de UvH, stelt in het boek Deugden van de humanistiek dat het in de humanistiek gaat het om de vraag hoe verschillende disciplines elkaar zodanig kunnen aanvullen dat ons inzicht in levensvragen verdiept en verrijkt wordt (p.21).

Kort gezegd is het theoretische doel van de opleiding om meer inzicht te krijgen in het

menselijk bestaan en de zingevingsvragen die daarin een rol spelen. Het praktische doel is om mensen te begeleiden en te stimuleren die met zingevingsvragen bezig zijn (www.uvh.nl). In humanistiek is narrativiteit een belangrijk begrip. Mensen geven hun leven en hun relaties vorm door het vertellen van hun levensverhaal. Hierbij is het ‘ je laten raken door de ander’ een belangrijk verbindend element.

Door het vertellen en het delen van belangrijke gebeurtenissen en emoties kunnen mensen meer (zelf) inzicht krijgen.

Het is vanuit deze achtergrond dat ik heb gekozen om kwalitatief onderzoek te doen. Het gaat bij kwalitatief onderzoek om het beschrijven van betekenissen en de beleving die mensen zelf aan hun leven geven.

(12)

3. De SIG

In dit hoofdstuk beschrijf ik de organisatie waar ik mijn onderzoek heb gedaan en ik werkzaam ben als ‘staffunctionaris levensbeschouwing en zingeving’.

De SIG is een organisatie die ondersteuning biedt in het wonen van mensen met een verstandelijke beperking in Kennemerland. Ook biedt de SIG ondersteuning bij opvoedingsvragen en problemen door gezinsondersteuning.

3.1. Zorg en ondersteuning

In haar strategisch werkplan 2007-2010 beschrijft de SIG haar visie en missie.

“De visie die de SIG wil uitstralen (en wil waarmaken) is een antwoord te creëren op de vraag van de cliënt. De vraag is gericht op wonen en dienstverlening. De SIG heeft op de markt een rol van vernieuwer, zij staat bekend als een flexibele speler die wensen van cliënten- op het gebied van kwaliteit van leven- mogelijk maakt. De kernwaarden die de SIG uitdraagt zijn Professionaliteit, Transparantie, Autonomie en Respect. Luisteren naar de cliënt betekent ook aandacht hebben voor zijn

levensverhaal en zijn zingevingsvragen.” De SIG omschrijft haar missie als:

“ Maak het mogelijk met de SIG”. Door cliënten kwaliteit van leven laten ervaren door de regie van de inrichting van het leven bij hen te laten, aan te passen aan hun eigen zingeving en daar waar nodig te ondersteunen.”

Volgens de SIG betekent ondersteunen ook dat er soms delen van activiteiten tijdelijk moeten worden overgenomen.

De basisgedachte van de SIG is dat men uitgaat van de wensen en verlangens van de cliënt. Men ziet de cliënt als een persoon die verlangt naar een goed en gelukkig leven, zowel in het heden als in de toekomst. Om dit verlangen, de behoeften van de cliënt verder te ontwikkelen zijn anderen onmisbaar. Ik vind dit een humanistisch mensbeeld.

De SIG heeft veel aandacht voor de maatschappelijke omgeving. Maar het meest opvallend is dat de SIG zowel in haar visie als missie duidelijk maakt dat zij aandacht voor zingeving belangrijk vindt. Mede door goed te luisteren naar zingevingsvragen probeert de SIG haar doelstellingen te bereiken.

Voor zingevingsvragen zijn cliënten deels afhankelijk hoe goed anderen naar hen kunnen luisteren. Goed luisteren stelt eisen aan de deskundigheid van de ondersteuners.

In de literatuur en bij de SIG worden de termen zorg en ondersteuning door elkaar gebruikt. In deze scriptie zal ik ook beide termen gebruiken. In hoofdstuk 5 kom ik hier nog op terug.

3.2. Het begeleidingsplan

Elke cliënt van de SIG heeft een persoonlijk begeleidingsplan. De definitie van een begeleidingsplan luidt (Rijksen et al 2002):

‘Een begeleidingsplan is een schriftelijk vastgesteld samenhangend pakket van afspraken met een cliënt, dat alle aan de cliënt te verlenen zorg (begeleiding,

behandeling, verzorging) omvat, waarbij het uitgangspunt is om zo concreet mogelijk antwoord te geven op de vragen die de cliënt zich stelt (p.21).’

(13)

In het begeleidingsplan ligt het accent op zorg op maat. De individuele hulpvraag van de cliënt staat hierin centraal. Het begeleidingsplan is er in de eerste plaats voor de cliënt zelf. In het plan staan de mogelijkheden, de wensen en behoeften van de cliënt beschreven. Daarnaast staan er begeleidingdoelen die geëvalueerd worden. Met een goed begeleidingsplan, dat ook goed uitgevoerd wordt, kan men de kwaliteit van de ondersteuning verbeteren.

Het belangrijkste daarbij is of aan de vraag van de cliënt wordt voldaan en de cliënt als persoon tot zijn recht komt. Zeker voor mensen die zelfstandig wonen moeten de kansen om zich verder te ontwikkelen benut worden.

Ten tweede geeft het begeleidingsplan openheid naar verwanten over hoe de organisatie vorm geeft aan de ondersteuning. In de derde plaats is het voor de ondersteuners zelf. Het werken met begeleidingsplannen verhoogt de eigen professionaliteit, de samenwerking en het afleggen van verantwoording. Daarbij komt er ook meer samenhang in de ondersteuning omdat de verschillende onderdelen in het begeleidingsplan op elkaar afgestemd worden. Het is ook de basis voor methodisch werken.

Een begeleidingsplan wordt binnen het cluster Ambulante Ondersteuning jaarlijks bijgesteld. De SIG gebruikt in haar model voor het schrijven van een begeleidingsplan de volgende rubrieken:

1. gezinsachtergrond

2. wonen (woongeschiedenis)

3. werken/ dagbesteding (geschiedenis van school) 4. vrije tijd

5. zingeving en levensbeschouwing. Hier is er sprake van fundamentele ondersteuning omdat bij dit aandachtspunt de levensvragen aan de orde worden gesteld.

6. lichamelijk functioneren 7. verstandelijk functioneren 8. emotioneel functioneren 9. sociaal functioneren

10.communicatie: zelfredzaamheid, huishoudelijke vaardigheden, maatschappelijke vaardigheden, emancipatorische vaardigheden.

11.hulpverleners 12.overige informatie 13.opmerkingen 14.doelen

Volgens Rijksen (2002), docent Theologie en Levensbeschouwing aan de Fontys Hogeschool, is het nadeel van bovenstaand model dat het te weinig rekening houdt met de eigen aard van levensvragen en levensvisies. In dit model worden levensvragen op gelijke hoogte gezet met de andere rubrieken.

Een levensbeschouwelijke benadering is kijken vanuit het perspectief wat we het meest belangrijk vinden in het leven. Dat staat niet los van andere benaderingen zoals die van gedragsdeskundigen of een medicus. Deze benaderingen worden vaak eerst gebruikt. Pas als die vragen oproepen, gaan we vanuit een levensbeschouwelijk perspectief kijken.

Daarom komt Rijksen tot het voorstel van het volgende model dat uit twee sporen bestaat: 1e spoor: aan het eind van elke rubriek kunnen opmerkingen gemaakt worden over

aandachtspunten voor levensvragen. Bij elke rubriek wordt eerst beschreven wat bij de rubriek hoort en vervolgens kan beschreven worden wat van belang is voor levensvragen.

(14)

2e spoor: als alle rubrieken in het begeleidingsplan beschreven zijn, worden alle aandachtspunten voor levensvragen en zingeving bij elkaar gezet en wordt naar hun

onderlinge samenhang gekeken. Op grond hiervan wordt dan aangegeven welke levensvragen er vermoedelijk aanwezig zijn bij de persoon. Dit is dan het begin van het model van

vermoeden, verhelderen, vaststellen, plannen uitvoeren en evalueren

In het Nieuw Handboek Geestelijke Verzorging geeft Van Wouw (2006) adviezen voor de rol van de geestelijk verzorger bij het samenstellen van begeleidingsplannen (p.673). Dit vertaal ik naar de functionarissen levensbeschouwing bij de SIG.

1. de functionaris Levensbeschouwing verzorgt het onderdeel zingeving in afstemming met de cliënt en zijn belangenbehartigers en de persoonlijk begeleider.

2. de functionaris Levensbeschouwing is betrokken bij de bespreking van het begeleidingsplan.

3. de functionaris Levensbeschouwing kan zich laten consulteren door de ondersteuners die verantwoordelijk zijn voor het schrijven van het begeleidingsplan.

4. de afdeling Levensbeschouwing verzorgt in de vorm van scholing de noodzakelijke kennis, houding en vaardigheden voor die mensen die verantwoordelijk zijn voor het maken van het begeleidingsplan.

Bij het derde punt wil ik toevoegen dat ook het sociale netwerk van de cliënt mogelijk een beroep kan doen op de afdeling Levensbeschouwing als er levensvragen en zingeving aan de orde zijn.

3.3. Geestelijke verzorging bij de SIG

De beroepsvereniging Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen heeft in 2002 geestelijke verzorging als volgt gedefinieerd: ‘De professionele en ambtshalve begeleiding van en hulpverlening aan mensen bij zingeving aan hun bestaan, vanuit en op basis van geloofs- en levensovertuiging en de professionele advisering inzake ethische en/of levensbeschouwelijke aspecten in zorgverlening en beleidsvorming.’

Bij de SIG is er geen sprake van geestelijke verzorging volgens de bovenstaande definitie. Vanuit de afdeling Levensbeschouwing en Zingeving vervul ik informeel de functie van geestelijke verzorger. De afdeling is vooral gericht op het coachen en scholen van medewerkers.

Geestelijke verzorging is nodig als mensen met een verstandelijke beperking in situaties komen waar hun zingeving onder druk staat. Als cliënten en ondersteuners het samen niet lukt om ingrijpende ervaringen een plaats te geven waardoor het leven niet meer als zinvol wordt ervaren, kan de staffunctionaris Levenbeschouwing ingeschakeld worden. Dit gaat via het Beleid Vormend Team.

(15)

4. Vermaatschappelijking

”Ik vecht voor een plekje in de maatschappij natuurlijk. Omdat het voor ons toch moeilijker is dan voor andere mensen. Andere mensen doen even zo en ze krijgen dingen. En wij moeten altijd vechten om ergens een plekje te krijgen. Dus ik ben constant aan het vechten. En ook aan het vechten met mezelf, ik ben altijd aan het vechten in mijn hoofd. Dat is best wel vaak”.

4.1. Ontwikkelingen in het maatschappelijk denken

De ontwikkeling in het maatschappelijk denken is mede bepalend of mensen bestaan als zinvol ervaren. Vermaatschappelijking in de zorg betekent voor mensen met een

verstandelijke beperking dat zij als gelijkwaardige burgers in hun buurt worden opgenomen en worden ondersteund. Centraal staat het verlangen van mensen met een licht verstandelijke beperking om bij anderen te horen, om geaccepteerd en gewaardeerd te worden.

Ambulante ondersteuners kunnen daarbij de brug naar de samenleving vormen. Vanuit een humanistische visie betekent vermaatschappelijking dat mensen met een

verstandelijke beperking worden gezien als medemensen met dezelfde rechten en plichten. De visie gaat er ook van uit dat verbondenheid en betrokkenheid belangrijke voorwaarden zijn om de vermaatschappelijking te doen slagen.

In het rapport van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling De handicap van de

samenleving. Over de mogelijkheden en beperkingen van community care. (RMO advies 25 2002)wordt duidelijk dat het nog niet zo ver is.

Kröber (2008)laat in zijn proefschrift Gehandicaptenzorg, inclusie en organiseren zien dat er wel vorderingen worden gemaakt op het terrein van vermaatschappelijking maar dat de praktijk weerbarstig is en dat de inclusie van mensen met een beperking in de Nederlandse samenleving niet erg snel gaat. In zijn proefschrift beschrijft hij wat organisaties kunnen doen om inclusie te laten slagen.

4.2. Inclusie

Vandaag de dag is het uitgangspunt dat mensen met een verstandelijke beperking volwaardige burgers zijn, net als ieder ander. Deze nieuwe visie noemt men ‘inclusie’. Bij inclusie is het uitgangspunt dat deelname aan de lokale samenleving mensen met een verstandelijke beperking de beste mogelijkheden biedt om optimale kwaliteit van leven te bereiken.

Volgens Van Houten (1999), hoogleraar Sociaal beleid en organisatie aan de UvH, telt in een ‘inclusieve samenleving’ ieder mens mee en wordt ieder mens gerespecteerd, ongeacht handicap, leeftijd, etniciteit of geslacht. Of je wel of geen baan hebt of afhankelijk bent van ondersteuning door anderen maakt niet uit, elk mens heeft recht om als een volwaardig burger te participeren in de samenleving. Een belangrijk uitgangpunt is hierbij dat mensen het recht hebben om van elkaar te verschillen maar wel gelijkwaardig zijn. In een inclusieve

samenleving kan elk mens op zijn persoonlijke en authentieke manier tot zijn recht komen en krijgt iedereen de kans om onder eigen beheer een menswaardig bestaan te leiden (p.189). Een ander belangrijk principe van inclusie is dat men rekening houdt met de mogelijkheden en beperkingen van anderen en zo nodig ondersteuning biedt. Inclusie is een ideaal waarnaar gestreefd moet worden.

In de praktijk wil het nog niet zo vlotten met de inclusie van mensen met een beperking omdat het een ingewikkelde en ingrijpende aangelegenheid is. Het vraagt veel van iedereen die betrokken is, mensen met een beperking, de mensen die hen op een nieuwe manier moeten ondersteunen, organisaties en van de samenleving.

(16)

Vermaatschappelijking is ook het bieden van ondersteuning binnen de eigen leefwereld van mensen met een verstandelijke beperking. Dit is van invloed op de relatie tussen de cliënt en de ondersteuner. Deze laatste is nu de gast en moet opnieuw gaan nadenken over zijn

verantwoordelijkheden.

4.3. Acceptatie

De manier waarop de maatschappij kijkt naar mensen met een verstandelijke beperking en hen wel of niet accepteert heeft invloed op mensen met een licht verstandelijke beperking. Als ze geaccepteerd worden, zullen ze ook eerder willen participeren. Aan de andere kant stelt de samenleving steeds hogere eisen, waardoor meer mensen met een beperking een beroep zullen gaan doen op ondersteuning en bescherming.

Behalve de vrijheden die het zelfstandig wonen met zich meebrengt, komen ook negatieve kanten van de samenleving te voorschijn. Zo vertelt een respondent regelmatig te zijn gepest door jongens in de buurt. De vraag is dan welke ondersteuning nodig is zodat die persoon zich kan handhaven in zijn leefomgeving.

Het belang van het sociale netwerk van cliënten gaat een steeds grotere rol spelen.

De maatschappelijke betekenis van het zelfstandig wonen is terug te vinden in de interviews met de respondenten. Het is ook te horen en te zien in het levensverhaal van de cliënt. Daarnaast is de maatschappelijke betekenis te vinden in ‘het grote verhaal’ van onze samenleving. Wat vinden we gek of afwijkend? Wie worden buitengesloten en wie niet? Het antwoord hierop is altijd in ontwikkeling en we zullen voortdurend kritisch naar onszelf en naar anderen moeten blijven kijken.

4.4. Mogen, willen en kunnen

Herman Meininger (2008)1 stelt bij de presentatie van het boek ‘De ene vraag is de andere niet’ dat het proces van vermaatschappelijking een eigen soort vragen oproept. Dit ben ik met hem eens. Vermaatschappelijking als proces roept naar mijn mening ook levensvragen en vragen naar zin op. Meininger(2008) noemt drie belangrijke punten die ik herken uit de interviews met de respondenten, namelijk mogen, willen en kunnen meedoen.

Ten eerste gaat het om de vraag of mensen met een beperking mee mogen doen. Door mee te mogen doen kunnen mensen de ervaring opdoen erbij te horen, waardering te krijgen van anderen. Beide hebben tot gevolg dat het gevoel van eigenwaarde toeneemt.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat mensen met een verstandelijke beperking nog steeds vaak buiten de samenleving staan. Dit feit op zich roept bij hen levensvragen op. Mensen met een beperking krijgen niet de kansen die andere mensen wel krijgen.

Ondersteuning zal zich erop moeten richten dat mensen met een licht verstandelijke beperking een eigen plek mogen hebben in de samenleving. Het kennen van hun levensverhaal is

hiervoor essentieel. Het gaat steeds weer om de vragen ‘Wie is deze persoon, deze cliënt?’ en ‘Wie is deze persoon, de ambulante ondersteuner?’

Het tweede punt dat Meininger benoemt is kan ik meedoen?

1

Herman Meininger is bijzonder hoogleraar sociale integratie van mensen met een verstandelijke handicap op de Willem van den Bergh leerstoel bij de faculteit der Godgeleerdheid van Vrije Universiteit Amsterdam

(17)

Mensen met een licht verstandelijke beperking moeten zich staande houden in een

samenleving waar zij zich als mondige en weerbare burgers behoren te gedragen. Zij worden geacht voortdurend zelfstandig keuzes te maken en verantwoordelijkheden op zich te nemen. Soms roept deze verantwoordelijkheid, waarvan men de gevolgen niet altijd kan overzien, levensvragen of zinvragen op.

De interviews laten zien dat het een aantal respondenten lukt om ‘mee te doen’, maar dat het wel moeite kost en soms ook gewoon niet lukt.

De samenleving, het sociale netwerk en de ondersteuners kunnen ook leren van mensen met een verstandelijke beperking. Dit is ook van maatschappelijke betekenis.

Ambulante ondersteuners kunnen een voorbeeld functie vervullen naar de samenleving in het leren omgaan met ‘het andere’.

Tot slot kan de vraag gesteld worden ‘wil ik meedoen?’

Er wordt vaak van uitgegaan dat iedereen met licht verstandelijke beperking mee wil doen in de samenleving. Dat zie ik bevestigd in mijn interviews, de meeste respondenten willen ‘net als iedereen’ zijn. Maar niet voor iedereen is dit het geval. Mensen die negatieve ervaringen hebben opgedaan op het werk, met familie, in de woonomgeving hebben soms geen behoefte om mee te willen doen.

Dit mee mogen, kunnen en willen doen kan ook levensvragen oproepen als: mag ik wel meedoen? Waaraan mag ik meedoen en wie bepaalt dat? Kan ik wel meedoen? Wat heb ik nodig om mee te kunnen doen? Wil ik eigenlijk wel meedoen? Met wie wil ik dat dan? Dit zijn vragen waar de cliënt, de ondersteuners en het sociale netwerk voor gesteld worden. De vraag mag ik meedoen? gaat over de vraag of de samenleving mensen met een licht

verstandelijke beperking ook de ruimte geeft om mee te doen.

4.5. Individualisering

De maatschappelijke tendens naar individualisering is ook zichtbaar in de levens van mensen met een beperking. Men wil zelf keuzes mogen maken en zelf bepalen wat belangrijk is. Dat betekent dat mensen met een licht verstandelijke beperking niet meer accepteren dat

ondersteuners wel weten wat goed is voor de cliënt en dat ze zelfstandig hun keuzes willen maken.

Mensen hebben over het algemeen genoeg doelen die ze willen bereiken. Maar bij zingeving gaat het om het vinden van een levensvervulling en dat is voor een groot deel van de

respondenten een probleem.

Ook is er is steeds meer nadruk komen te liggen op autonomie van de persoon, op het individu en zijn acties en op zijn keuzes en beslissingen. De identiteit van de persoon krijgt een grotere waarde. Het ontdekken en uiten van de eigen identiteit is een manier van vervulling geworden. Er wordt steeds meer van het individu verwacht.

Men gaat er nu vanuit dat mensen als individu zelf kunnen denken en de mogelijkheden hebben om binnen zichzelf een antwoord te vinden op levensvragen. Ook mensen met een licht verstandelijke beperking worden geacht stuurman te zijn van hun eigen bestaan. Om zelf keuzes te maken, zelf verantwoordelijkheid te dragen zijn bepaalde vaardigheden nodig. Voor mensen met een verstandelijke beperking is het soms moeilijk om de lange termijn te overzien, om zelf initiatief te nemen of om te gaan met tegenslag. Het ontwikkelen van vaardigheden en ondersteuning waar iemand het zelf (nog) niet kan is dan belangrijk.

(18)

5 Uitleg van begrippen

In dit hoofdstuk worden begrippen uitgelegd die van belang zijn voor het onderzoek. Daarbij wordt de uitleg zoals die uit de literatuur is te distilleren weergegeven en een overzicht gegeven van de ontwikkeling die de relevante definities hebben doorgemaakt.

5.1. Verstandelijke beperking

Er zijn verschillende invalshoeken om naar een verstandelijke beperking te kijken.

De definitie van een verstandelijke beperking heeft door maatschappelijke ontwikkelingen de nodige veranderingen ondergaan. Een definitie bepaalt hoe we kijken naar mensen met een verstandelijke beperking.

In de oude definitie lag de nadruk op intelligentie, het IQ. Bij een IQ van 50/55 tot 70 is er sprake van een licht verstandelijke beperking. Volgens de DSM IV hoort ook het functioneren op zwakbegaafd niveau (IQ van 71 tot ongeveer 85) hier ook bij. Lida Nijgh en Aart Bogerd (2007) stellen dat zwakbegaafden tot de groep licht verstandelijk gehandicapten gerekend worden (p.43).

Tegenwoordig komt de nadruk steeds meer op de ondersteuningsbehoefte en de vaardigheden te liggen. De ‘disability studies’ zijn een steun geweest voor deze ontwikkeling.

In de nieuwe definities ligt de nadruk meer de mate waarin de beperking belemmerend is om deel te nemen aan de samenleving. Emancipatie en zelfbepaling zijn nu belangrijke

uitgangspunten voor het beleven van kwaliteit van bestaan van mensen met een beperking. De American Association for Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD) heeft een nieuw ondersteuningsmodel ontwikkeld en hanteert de volgende definitie van ‘verstandelijke beperking’:

“ (…)een substantiële beperking in het huidige functioneren, dat wordt gekenmerkt door een significant benedengemiddelde intellectueel functioneren dat gelijktijdig bestaat met daarmee samenhangende beperkingen in twee of meer van de volgende van toepassing zijnde adaptieve vaardigheidsgebieden: communicatie,

zelfredzaamheid, wonen, sociale vaardigheden, gebruikmaken van de samenleving, zelfbepaling, gezondheid, veiligheid, functionele schoolse vaardigheden, ontspannen en werken. Deze functioneringsproblemen ontstaan voor de leeftijd van 18 jaar”. (Schalock, Buntinx, Brothwick-Duffy, et al, 2007)

Volgens de definitie van de AAIDD is er iets algemeens te zeggen over mensen met een licht verstandelijke beperking. Zij kunnen zich meestal redelijk uitdrukken. De meesten van hen kunnen lezen en met geld omgaan. Ze leren redelijk goed voor zichzelf te zorgen en kunnen zich op een behoorlijke manier zelfstandig in de samenleving bewegen. Het ontbreekt hen vaak aan sociale vaardigheden.

De cognitieve ontwikkeling van mensen met een licht verstandelijke beperking gaat trager dan bij mensen zonder verstandelijke beperking. Ook is hun bovengrens eerder bereikt. Veel mensen met een verstandelijke beperking hebben geen begrip van oorzaak en gevolg en kunnen de consequenties van hun keuzes moeilijk overzien. Soms hebben ze bij het maken van hun keuzes ondersteuning nodig.

Of een beperking ook als een handicap wordt ervaren, hangt van een aantal zaken af. De aard van de verstandelijke beperking speelt een rol, maar ook de omgeving. Als de omgeving iemand niet belemmert om deel te nemen aan de samenleving zal iemand zich ook minder

(19)

snel gehandicapt voelen. De reacties uit de samenleving en de directe omgeving zijn daarmee bepalend of iemand de eigen beperking ook als een grote of kleine beperking ervaart.

En tot slot gaat het ook om de zelfacceptatie. Iemand met een goed zelfbeeld, een goed gevoel van eigenwaarde, zal zich minder gehandicapt voelen.

Ik kan mij goed vinden in de definitie van Hans Kröber en Hans van Dongen (2001): “De mate waarin de persoon hinder ondervindt om op voet van gelijkheid deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer- als gevolg van diens stoornis of beperking- bepaalt de mate van ’gehandicapt’ zijn” (p.99).

Naast de bovengenoemde definities wordt ook het begrip ‘verstandelijke leeftijd’ gebruikt. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt met kinderen. Iemand van 30 of 40 jaar kan

verstandelijk functioneren op het niveau van een kind van vijf. Maar de emotionele ontwikkeling en de levenservaring zijn heel anders dan die van een kind. Seksualiteit, zelfstandig wonen, bewuste levensvragen zijn bij kinderen op die leeftijd nog niet aan de orde.

Vanuit het perspectief van zingeving, levensvragen en humanisering zeggen deze definities nog niet veel. Ze duiden wat iemand is. Om iemand goed te kunnen ondersteunen is het meest belangrijk te weten wie die persoon is. Zijn levensverhaal, zijn relaties, wat iemand belangrijk vindt, zijn dan richtinggevend. Pas in het individuele contact kan men er achter komen hoe en of de verstandelijke beperking ook als een handicap wordt ervaren. Het betekent ook dat humane waarden als eigenheid, gelijkwaardigheid, respect, betrokkenheid, autonomie, verbondenheid, ontwikkeling, rechtvaardigheid, dialoog, emancipatie en (keuze)vrijheid bevorderd worden. Inhumane zaken als onrechtvaardigheid, betutteling, verkeerde bejegening, moeten bestreden worden.

5.2 (Ambulante) Ondersteuning

Ambulante Ondersteuning is een vorm van begeleiding van mensen met een licht verstandelijke beperking die zelfstandig wonen.

Met de nieuwe definitie stelt de AAIDD dat een verstandelijke beperking of handicap een gevolg is van de interactie van de persoon met de beperking en zijn omgeving.

De verstandelijke beperking moet niet langer gezien worden als een typerende eigenschap voor die ene persoon. In deze definitie worden vier niveaus van ‘intensities of support’ onderscheiden. (http://rivm.nl/object-document/o2065nl7541.html)

Het gaat hierbij om de mate van ondersteuning die men nodig heeft:  Alleen op bepaalde momenten

 Regelmatig maar beperkt in tijd

 Regelmatig, maar niet beperkt in tijd, in meer dan één setting  Constant, zeer intensief in meer dan één setting

De SIG biedt vanuit zes teams Ambulante Ondersteuning aan, waaronder twee teams voor gezinsondersteuning. De ambulante ondersteuners, door de SIG woonbegeleiders genoemd, komen bij de mensen thuis. Aandachtsgebieden in de ondersteuning zijn: administratie, financiën, huishouden, dagbesteding, vrijetijdsbesteding, sociaal netwerk en sociaal-emotionele ondersteuning. Daarnaast worden inloopactiviteiten in het steunpunt en in het wijkcentrum door woonbegeleiders begeleid. In haar boekje Doeners ( SIG 2004) geeft zij manieren aan om uitdrukking te geven aan de visie van de SIG. Eén van de ‘doeners’ is om je als ondersteuner op te stellen als supporter van de cliënt.

(20)

De mate van de beperking, de mogelijkheden, de leeftijd en de wensen van het individu spelen een belangrijke rol in de ondersteuning. Het Centrum Indicatie Zorg (CIZ) geeft een indicatie hoeveel ondersteuning geboden kan worden. Cliënten betalen geen eigen bijdrage, de kosten worden betaald uit de AWBZ. Of dit in de toekomst zo blijft, is zeer de vraag, aangezien de huidige regering wil bezuinigen op vergoeding voor begeleiding via AWBZ. Dit kan gevolgen hebben voor mensen die begeleiding nodig hebben om zelfstandig te kunnen wonen.

Ook Kröber en Van Dongen (2001) gebruiken het begrip ‘support’ als ze ondersteuning bedoelen (p.169). Zelfstandig wonen met ondersteuning noemen zij ‘supported living’. Hun definitie van ondersteuning luidt als volgt:

“Support is een proces van persoonlijke ondersteuning, gericht op het scheppen van voorwaarden om de persoon met een stoornis of beperking kansen en mogelijkheden te bieden op deelname aan de samenleving, met als belangrijkste kenmerken: zelf de regie voeren, het maken van eigen keuzen, het zich kunnen ontplooien, het kunnen vervullen van een gewaardeerde maatschappelijke rol” (p.99).

De Vereniging Gehandicapten Nederland (VGN 2005) voegt hier nog een aantal kenmerken aan toe. Ondersteuning is gericht op de relatie tussen de persoon en de samenleving met als doel de kwaliteit van het bestaan te bevorderen. Daarnaast wordt ondersteuning vanuit verschillende bronnen gegeven, dus niet alleen door professionals. De professional moet uitgaan van de eigen mogelijkheden van de cliënt en de andere hulpbronnen aanspreken. Tot slot wordt bij ondersteuning rekening gehouden met de situatie van het moment, met

veranderingen die plaatsvinden. Dat betekent dat er flexibiliteit en verschil in intensiteit mogelijk moet zijn.

Buntinx en Van Gennep(2007) verstaan onder ondersteuning het volgende:

‘het verschaffen van middelen en strategieën die de belangen en het welzijn van personen bevorderen en die resulteren in een grotere zelfstandigheid en productiviteit, grotere participatie en inclusie in de samenleving en een betere kwaliteit van bestaan’ (p.94-95).

De Federatie van Ouderverenigingen(2002) schrijft in haar nota dat de persoon zelf als enige in staat is om aan te geven hoe zijn leven eruit zou moeten zien. Hij/zij is de norm, ongeacht leeftijd, gezondheid, aard of ernst van de beperking. Een goed bestaan kan uitsluitend op het persoonlijke niveau gedefinieerd worden. Omdat mensen beperkingen hebben is, aldus de FvO, ondersteuning noodzakelijk:

“Persoonlijke ondersteuning, die naar eigen inzicht kan worden ingezet, geeft mensen meer mogelijkheden tot regie over het eigen leven. Ondersteuning is iets anders dan zorg. Om ondersteuning vraag je zelf en je beslist er ook zelf over. Ondersteuning is aanvullend op je eigen mogelijkheden en begint waar die mogelijkheden ophouden. Bij ondersteuning staat de persoon voorop. Zij zal op maat gegeven moeten worden, op basis van een goede inschatting van de mogelijkheden en beperkingen; in dialoog met mensen zelf en hun naaste verwanten moet worden vastgesteld welke ondersteuning nodig is, in welke mate, in welke vorm en op welke terreinen van het leven.”

Het feit dat veel organisaties tegenwoordig spreken van ondersteuning in plaats van zorg laat zien dat de positie van mensen met een verstandelijke beperking veranderd is en meer als een gelijke worden gezien. Uit deze definities wordt ook duidelijk dat het ondersteunen van mensen nieuwe vaardigheden en een flexibele inzet vraagt van de professionals. De nieuwe

(21)

visies gaan uit van het burgerschapsperspectief. Mensen met een beperking maken hierin een gelijkwaardig deel uit van de samenleving. Ze hebben het recht op het maken van eigen keuzes en zelf de regie over hun leven. Het accent ligt op deelname aan de samenleving en niet langer op zorg. Om in die samenleving te kunnen functioneren hebben mensen wel behoefte aan ondersteuning en hebben daar ook recht op.

Ambulante ondersteuning wordt gegeven door professionals bij de cliënt thuis en kenmerkt zich ten eerste doordat zij gericht is op deelname aan de samenleving. Ondersteuning heeft als doel dat cliënten een zo groot mogelijke kwaliteit van bestaan kunnen ervaren. Dat betekent dat de ondersteuner aansluit bij de werkelijkheid, de leefwereld van de cliënt en samen met hem of haar probeert te achterhalen wat voor de cliënt een goed leven is. Het betreft hier ondersteuning op het gebied van praktische en fundamentele vragen.

Ten tweede is hier sprake van ambulante ondersteuning, de cliënt woont zelfstandig. Soms ontbreekt het aan bepaalde vaardigheden om zich staande te houden. De ambulante

ondersteuning is er op gericht de cliënt ervaringen te laten opdoen in bepaalde situaties en daarbij de nodige ondersteuning te bieden.

Een derde kenmerk is dat de ambulante ondersteuning aansluit bij de wensen en behoeften van de cliënt, in een bepaalde situatie of op een bepaald moment.

Tot slot is ambulante ondersteuning regelmatig, maar beperkt in tijd. Dat betekent dat de ondersteuning in het bijzonder gericht zal zijn op het ontwikkelen van een (niet professioneel) sociaal netwerk zodat er een garantie is voor de continuïteit van de ondersteuning.

Rijksen, Nelissen, Van Opzeeland en Vos (2001)maken een onderscheid tussen praktische zorg en fundamentele zorg (p.21). Praktische zorg betreft bijvoorbeeld het omgaan met de administratie, het huishouden en persoonlijke hygiëne. De fundamentele zorg gaat in op inhoudelijke vragen van mensen. Het levensverhaal van de cliënt staat hierin centraal. Door samen het levensverhaal te reconstrueren kunnen existentiële vragen/levensvragen naar boven komen en besproken worden. Door tijd nemen om te luisteren, te interpreteren kunnen

ondersteuners helpen gebeurtenissen een plek te geven in het levensverhaal van de cliënt. Bij het beschrijven van belangrijke gebeurtenissen gaat het niet alleen om wat er is gebeurd maar vooral om de betekenis van de gebeurtenis, om verwachtingen en verlangens en om hoe de cliënt de betekenis tot uitdrukking brengt. Hier gaat het om zingeving. Fundamentele

ondersteuning is gericht op de begeleiding bij levensvragen. Levensvragen zijn fundamentele vragen die in het dagelijkse leven naar boven komen. De fundamentele ondersteuning vraagt om specifieke vaardigheden zoals: kunnen luisteren en begrijpen en gespreksvaardigheden. Een vergelijkbaar onderscheid maakt Schuurman, M.I.M.(1998)in het artikel:

Vraaggestuurde zorg aan mensen met een verstandelijke handicap in: Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen (NTZ24 1998)

Schuurman maakt onderscheid tussen praktische vragen en existentiële vragen (p.30). Voorbeelden uit begeleidingsplannen van ambulante ondersteuning van praktische vragen zijn: “Help mij bij de verduidelijking van post die ik niet begrijp en help mij bij het invullen van formulieren. Leer mij strijken en ramenlappen”.

Voorbeelden van existentiële vragen zijn: “Help mij meer zelfwaardering en zelfvertrouwen te krijgen. Ik wil graag goed begrepen worden”.

(22)

5.3. Zingeving

Joachim Duyndam, universitair hoofddocent Filosofie aan de UvH, in beschrijft het boek Deugden van de humanistiek ( 2008) zingeving als volgt:

“ het tot stand brengen van iets betekenisvols (of anders gezegd: het tot stand komen van betekenissen van iets) vanuit perspectieven die dat iets benaderen, dat wil zeggen beschouwen en ermee omgaan, in zijn contextuele mogelijkheden” (p.36).

Het gaat bij zingeving om het van binnenuit beschouwen van de werkelijkheid en hoe daar in de praktijk van alle dag mee om te gaan. Zingeving gebeurt uit verschillende perspectieven. Een perspectief is de bril waardoor je kijkt. En vanuit dat perspectief komt men tot

mogelijkheden. In het volgende hoofdstuk ga ik dieper op de psychologie van zingeving in.

5.4. Levensvragen

Levensvragen hebben te maken met hoe mensen betekenis geven aan hun leven, hoe ze samenhang kunnen zien in wat er in hun leven gebeurt. Dat betekent niet dat alles begrepen hoeft te worden, maar dat men zoekt naar een diepere betekenis van dingen die je overkomen. Levensvragen komen op verschillende manieren voor in het leven van alle dag. Een buurman die geen gedag zegt, kan een aanleiding zijn voor een levensvraag. Of een dergelijke

gebeurtenis een levensvraag oproept, hangt af van de persoon die het meemaakt. Het gaat er hierbij vooral om of iemand een bepaalde betekenis geeft aan die ene gebeurtenis. Deéén haalt er de schouders over op en de ander vraagt zich af waarom dit hem steeds overkomt. Dit kan samenhangen met iemands levensverhaal/levensgeschiedenis. Het wordt dus pas een levensvraag door de betekenis die iemand aan de vraag of gebeurtenis geeft. In het bijzonder gebeurtenissen die als negatief worden beleefd, roepen levensvragen op. Afhankelijk van de wijze waarop het leven zelf in het geding is kunnen levensvragen klein zijn of juist groot zijn. Dan worden het ook wel zingevingsvragen genoemd. Levensvragen kennen geen standaard antwoorden omdat de levensvragen betekenis krijgen in een bepaalde situatie, in het licht van het leven en van de persoon die de vraag stelt. Het antwoord is altijd een persoonlijk

antwoord.

(23)

6. De psychologie van Zingeving

‘ Vraag de mens naar de zin van zijn leven en hij vertelt je zijn levensverhaal’

(uitspraak van de Hongaarse schrijver Gyorgy Konrad in Deugden van de humanistiek p 21.) Dit hoofdstuk gaat over de psychologie van zingeving. Kennis van deze psychologie helpt ondersteuners zinvragen te herkennen en ermee om te gaan. Levensvragen zijn een onderdeel van zingeving en worden in het volgende hoofdstuk behandeld.

Ieder mens heeft het recht om de verantwoordelijkheden te krijgen die hij kan dragen en om zijn eigen mogelijkheden optimaal te ontwikkelen. Ieder mens is uniek en wil gezien en gehoord worden. De ondersteuning moet er op gericht zijn de ander zo goed mogelijk, in de context van zijn of haar levensverhaal, tot zijn of haar recht te laten komen. Voor deze scriptie kijk ik naar de mogelijkheden van zingeving van mensen met een licht verstandelijke

beperking.

6.1. De psychologische benadering van zingeving van Baumeister

Baumeister (1991), een Amerikaanse hoogleraar Psychologie aan Florida State University, beschrijft hoe mensen op zoek zijn naar de zin van hun leven. Hij heeft een behoeften- of motivatietheorie ontwikkeld over het proces van zingeving. Deze behoeften van zin gelden voor alle mensen en de invulling daarvan is persoonlijk.

De hoofdstelling van Baumeister is dat de belangrijkste waarde van deze tijd is ‘hoe de mens zichzelf voelt’. Iemand creëert betekenis en zin van zijn leven door interpretatie van

gebeurtenissen. De persoon kiest een interpretatie, afhankelijk van zijn ervaringen en

levensbeschouwing, en past zijn gedrag daarop aan. Mensen vormen zich doorlopend beelden van de werkelijkheid. Dit is altijd een individueel construct. Degene die naast je staat, kan een heel ander beeld van de werkelijkheid hebben. Door zingeving wordt de eigen identiteit ontwikkeld en vormgegeven en kan men zich dus ook onderscheiden van anderen. Baumeister stelt dat ‘zin’ toegevoegd kan worden aan het leven. Je kunt leven zonder

zingeving. Maar het ontbreken van zingeving zal het gedrag van de persoon beïnvloeden. De betekenissen die we geven beïnvloeden ons gedrag en ons handelen.

Ieder mens ervaart zin in zijn bestaan. Er is een onderscheid te maken in zingeven en zin ervaren. Zin geven vraagt om een bewuste activiteit, om reflectie. Betekenis legt verbinding, een relatie, tussen dingen en gebeurtenissen. Je geeft betekenis door dingen te interpreteren. Zin geeft de context van gebeurtenissen aan. De cultuur en het sociale systeem waarin je leeft, zijn hiervoor bepalend. Hier worden begrippen (o.a. waarden en normen) gemeenschappelijk gedeeld.

Baumeister vergelijkt ‘betekenis’ met een web (p.15). Betekenissen komen tot stand door verbindingen te leggen. Kleine gehelen vormen samen een web. Het levensverhaal van iemand is naar mijn idee een dergelijk web. Bij betekenis gaat het om associatie, om het maken van onderscheid en het leggen van verbindingen. Zo maken symbolen het mogelijk om dingen met elkaar te verbinden, maar ook het gebruik van foto’s, rituelen, pictogrammen enz. helpt om betekenis te geven aan gebeurtenissen.

Zin ervaren doet ieder mens en kan onbewust gebeuren. Hierbij denk ik aan mensen met een laag ontwikkelingsniveau die zin ervaren bij zintuiglijke prikkels, maar daar zelf niet bewust betekenis aan geven.

In de theorie van Baumeister wordt niet specifiek ingegaan op hoe dat voor mensen met een verstandelijke beperking is. Mensen met een verstandelijke beperking zijn voor de

(24)

6.2. Niveaus van zingeving

Grul en Pool (2006), verplegingswetenschapper en psycholoog, maken onderscheid ‘zin van het moment’ en ‘uiteindelijke zin’ (p.9). Bij de zin van het moment gaat het om wat iemand doet of wat er gebeurt. Het is niet de activiteit op zich waaraan iemand zin beleeft, maar aan de beleving van het moment. Het gaat hierbij om gewone dagelijkse dingen en de ervaring zinvol bezig te zijn. Baumeister noemt dit een laag niveau van zingeving: het heeft betrekking op de korte termijn. Zij kan los staan van een hoger niveau van zingeving, dat meer gericht is op een toekomstplan of op de rode draad in iemands leven (p.20-23). Ik ben het met

Baumeister eens dat bij alledaagse zingeving nauwelijks reflectie is op waarom we dingen doen. Dat maakt dat zingeving vaak onbewust en niet zichtbaar is.

Voor deze scriptie doel ik op de uiteindelijke zin die betrekking heeft op de kwaliteit van het bestaan. Uiteindelijke zin is het gebied waar levensvragen een rol spelen als ‘wie ben ik eigenlijk? ‘Hoe kijken anderen tegen mij aan?’ ‘Waarom overkomt me dit?’. Levensvragen zijn ook vragen over de uiteindelijke zin van gebeurtenissen. Het gaat daarbij om reflectie op wat en waarom de mens dingen doet, reflectie op bewuste ervaringen. De manier waarop iemand de wereld ervaart, bepaalt zijn gedrag en handelen.

Bij zingeving op een hoger niveau wordt de betekenis van het moment overstegen.

Betekenissen op hoger niveau zijn echter wel opgebouwd door de betekenissen van een lager niveau met elkaar te combineren en door er samenhang in aan te brengen. Er is altijd een beweging tussen deze niveaus. Hierdoor kunnen dagelijkse handelingen vanuit een breder perspectief worden gezien.

Naast het onderscheid in hoog of laag niveau van zingeving kan er nog een ander onderscheid in niveaus gemaakt worden. Zantum- van Hattum (1994) maakt een onderscheid in het

rationele niveau, het emotionele niveau, het gedragsniveau en het spirituele niveau. Ik zal dit illustreren met stukjes uit een interview.

1. Het rationele niveau

Op het rationele niveau gaat het om zich eigen maken van waarden, het steeds opnieuw verwoorden van een levensvisie en het vertellen van het levensverhaal of het stellen van zinvragen.

“Dat kan ik ook wel begrijpen, maar ik heb er nou wel meer vrede mee. Ik heb zo iets van dat ligt achter me, het is nou eenmaal gebeurd.” En op mijn vraag hoe het komt dat het nu beter gaat: “En ik heb begeleiding één keer in de week. Dat maakt me ook rustiger. Met hem kan ik erover praten, het gaat nu beter gelukkig.”

2. Het emotionele niveau

Het emotionele niveau heeft betrekking op het uiten en verwerken van zeer wezenlijke emoties zoals, verdriet, angst en vreugde.

“Vroeger was ik heel gauw boos. Omdat ik van mijn moeder te horen heb gekregen dat mijn vader niet mijn biologische vader was. Toen was ik wel van slag. Toen kon ik niet veel hebben. Toen werd ik heel gauw kwaad om kleine dingen en zo. Niet dat ik dat wou, maar het gebeurde gewoon. Toen was ik echt heel gauw kwaad, boos en zo”. 3. Het gedragsniveau

Op gedragsniveau komt zingeving tot uitdrukking in de keuzes die iemand maakt bij het al dan niet verwerkelijken van waarden en normen. Zingeving op dit niveau is ook te herkennen in het uiting geven aan religieuze overtuigingen. De respondent vertelt over de keuze die ze maakt als ze ruzie heeft:

(25)

“Dan ga ik naar huis en dan ga ik gewoon wat anders doen. Dan ga ik afleiding zoeken en dan raak ik het wel kwijt een beetje.”

4. Het spirituele niveau

Op dit niveau gaat het om inspiratiebronnen, om beelden en symbolen, maar ook om bronnen als poëzie, muziek, gebed en rituelen.

“Ik had helemaal geen vriendinnen waar ik mee kon praten. Het was niet goed. Daarom denk ik dat er meer is, anders had ik dat niet kunnen doorstaan, zomaar, dat geloof ik wel.

En

“ maar ik geloof wel dat als het ergste er is, dat er wel een oplossing komt of zo iets. Dat heb ik wel, maar niet dat ik naar de kerk ga, maar ik geloof wel.”

Het is belangrijk dat ondersteuners weten vanuit welk niveau de cliënt zijn eigen concrete werkelijkheid benadert en op dat niveau aan te sluiten. Anders krijgen cliënten antwoorden die niet aansluiten bij hun vraag.

6.3. Functies van betekenis en zingeving

Betekenis geven heeft twee belangrijke functies. Ten eerste gaat het om het herkennen van patronen in de omgeving. Door patronen te herkennen wordt de concrete werkelijkheid voorspelbaar en krijgt men daar controle over.

Een tweede belangrijke functie van ‘betekenis’ is dat het de mens controle biedt over de positieve en negatieve emoties. We noemen dit affectregulatie. Met controle over emoties heeft men meer controle over zichzelf. Als men in staat is het eigen gedrag onder controle te hebben kan men beter reageren op de omgeving. Je kunt je dan beter aanpassen aan de omgeving of je omgeving veranderen.

Ervaringen kunnen op een positieve of op een negatieve manier ervaren worden. Positieve ervaringen leveren een positief zelfbeeld op. Ondersteuners kunnen hieraan een bijdrage leveren door de dingen die goed gaan te benoemen en te stimuleren. Belangrijk is dat cliënten over hun negatieve ervaringen kunnen praten omdat die een grote impact hebben op de kwaliteit van hun bestaan. Erover praten kan helpen om nieuwe betekenissen te zoeken Om betekenis te kunnen geven is interpretatie nodig. Dat betekent dat betekenis wordt

gegeven aan personen, dingen en gebeurtenissen. Dat kan op twee manieren, namelijk door de betekenis van iets te herkennen maar ook door, soms nieuwe, betekenis aan iets toe te kennen.

6.4. Behoeften aan zingeving/ zingevingsdoelen

Baumeister (1991) verklaart zingeving vanuit een viertal menselijke behoeften.

1. De behoefte aan doelgerichtheid (purpose) De behoefte aan doelen die het leven perspectief geven. Ieder van ons streeft doelen na waarmee ons leven zin en betekenis krijgt. Het gaat hier om de vraag: wat streef je na?

Een respondent: “ vast werk en meer vrienden eigenlijk. Dat lijkt me wel belangrijk. “ 2. De behoefte aan waarden en normen, morele opvattingen, die het leven oriëntatie

geven. Ieder mens streeft waarden na die richtinggevend zijn voor hoe in het leven te staan. Dit is te verbinden met de behoefte aan rechtvaardiging. De vraag is hier:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Even natuurlijk verergerde dit de spann ing tusschen R6zsi en mij. Ik voelde, dat het niet lang meer kon duren, dat eerstdaags de bom ging barsten. Er kwam een verandering

kamertje waar. D rie jaren waren \'oorbij gegaan. Ze wilde niet dat men haar Nonnie noemdc en heete Adèle. De ene was heerlijk.. dat tweede luitenantje van de

Evenecns liep mevrouw Kromer zwijgend het dienstmeisje voor- bij en regelrecht naar haar boudoir, terwijl de doktcr zich naar zijn studeerkamer begaf, waar hij

Vreemd verschijnsel, dat je via je eigen misère een ander abnor- maal gelukkig kunt maken. Tu moet zij opstaan en weer tusschen de tafeltjes door. En dan de

lan~ zelf gegroeid en geoogst en gebrand. Een betere koffie ku~nen ~elfs de deftigste mensen in het verre Europa met dnnken. Een beetje kaal, als je zo vlak aan het

(geefr Roorda een hand.) Dag meneerrr Roooorda. Engels en Roorda.. Engels, Roorda, Marie, Bediende. Een hart van goud. Die luistert Daar de naam van. Da's een

~oelde zich soms héel eenzaam in het pension bij J uffrouw Joelt jes, die het altijd druk had en haar zuster Jenny ging zoo in haar teekenlessen op, en was niet

"Manakala sampe kedjadian begitoe, itoelah namanja terpaksa," saoet Ong Sam, ..dan akoe mengarti begimana ha roes berboeat." Dan ia moelai adoek itoe arak di