• No results found

SIG ATUUR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SIG ATUUR"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV , uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelij k aan te vragen.

This ftllll is sllpplied by the KlTL V only on conditioll that neither it nor part of it is fltrther reprOdltCel[

without first obtaining tlre pennissioll of tlle KITL f/

which reserves the riglrt to Illake

{l

charge for S llCIr reproduction. If the Illaterial fiblled is itself in copyri ght, the pennission of the owners oj" that copyright will also be requiredfor sltch reproduction.

Application

JOl'

pennissi()n

10

reprodllce sllould be made in writing, giving detail ' of the proposetl reproduction.

SIG

M

ATUUR

OVORM:

SHELF NUMBER MIe OFORM:

MMETA 1324

(2)
(3)

ES

\ '1IQl \IH \ \ r B \ l' \ 1\

I ),>rp 11.1.11 1- I I -2l)()2 ,\ \ Bar':IlIr~,llI

Tll' l'lh rl.md

STORM OVER TOBA

DOOR

M. A. M. RENES-BOLDINGH

GEÏLLUSTREERD DOOR

C. LEEFLANG-OUDENAARDEN

TWEEDE DRUK

.-

A. VOORHOEVE

VOORHEEN ]. M. BREDllli's UITGEVERSMAATSCHAPPIJ N.V.

ROTTERDAM

(4)

STORM OVER TOBA.

Vacantie! Eindelijk vacantie! 't Groen is groener, de lucht is blauwer, de hele wereld ziet er prettiger uit.

De brede schooldeuren - iedere klas heeft hier zij n eigen buitendeur- worden wat krachtiger dan an- ders opengegooid, de jongens stormen er door naar buiten. Tien, twintig, veertig, honderd, en nog veel meer; groten van twaalf of dertien, maar ook klein- tjes van zes en zeven jaar.

Tien, twintig, honderd keer twee blote bruine be- nen wriemelen over't zonnige speelplein dooreen.

Er is opeens haast bij de zaak. Iedereen wil zo gauw mogelijk weg zijn naar huis en ouders en broers en zusjes; naar alles, wat eigen is. Nu al weer drie maanden lang heeft 't zendings-internaat de jongens geherbergd. Drie maanden is een lange tijd. Waren 't akelige maanden'? Wel neen, helemaal niet! Zo- veel jongens bij elkaar kunnen pret genoeg maken.

Ook genoeg pret, die màg. Ze hebben hun voetbal- elftallen en hun zwem-gelegenheid. Ze krijgen er goed eten en 't leren valt de meesten niet moeilijk.

Maar - nu 't vacantie is, willen ze toch wel heel graag weg. Thuis zijn zoveel dingen, die je hier niet hebt en daarom rennen en draven de jongens door elkaar

(5)

6

en gaan te keer als een troep uitgelaten jonge honden.

Toet-toet-toet! Daar komt een grote vracht-auto 't school-erf oprijden en keert op 't speelplein met een vervaarlijk korte bocht. Vijftien jongens, die al- len dezelfde kant uitmoeten, hebben hem samen af- gehuurd. Daar komen ze al aansjouwen met hun blikken koffertjes. Ze geven den onderwijzer de hand.

"Prettige vacantie, meneerl"

"Dag jongens, houdt je goed, hoor! Prettige vacantie en tot Ûens."

Slamat djalan! "Goede reis!" roepen de achterblij- vende kameraden het vijf tiental achterna en terug galmt de Maleise groet:"Slamat tinggal!! Goed ver- blijf!"

Geweldig loeit de autohoorn. De chauffeur heeft er zelf schik van. Uit de weg allemaal! De motor slaat aan, handen en mutsen wuiven. De achterblij- vers rukken elkaar opzij. "Slamat djalan!" "Slamat tinggal!!" Nog een paar extra stoten op de claxon •••

de wagen verdwijnt om de hoek. De eerste reizigers zijn uitgevlogen. Boeh! wat een stof! Anderen volgen weldra. Enkele jongens, zoontjes van ambtenaren of deftige radja's, worden met vaders eigen aut0 ge- haald. Gemakkelijk laten ze zich wegrijden door den chauffeur, de koffer op 't bagagerek gebonden. Klei- ne toewans, hoor, met hun hagelwitte jasjes en hun opgestreken zwarte kuif!

Nog weer anderen maken de tocht naar hun dorpje per bendie. Daarvan staat een hele rij begerig te

I

I'

7

wachten op een vrachtje. 't Zijn open, lichte, twee- wielige karretjes, overschaduwd door een dakje van zeildoek en getrokken door een van de vlugge Ba- takse paardjes, die langs de meest halsbrekende berg- wegen nog veilig hun weg vinden met 't bendie- wagentje achter zich aan. Drie jongens met hun kof- fertjes kunnen wel in zo'n bendie, behalve de koet- sier en het rijden op deze manier is goedkoop. Ook de bendies raken langzamerhand vol. Vrolijk luidt de koetsier de bel bij het wegrijden. De zweep, die versierd is met kwastjes en strikjes en rode bloemen, zwaait spelend over de paarderug en voort gaat 't in gestrekte draf 't grote schoolerf af.

Dat erf raakt nu toch werkelijk leeg. Tweehonderd jongens, die binnen een half uur verdwijnen moeten, dat is niet gering.

Een paar blijven er tenslotte nog over. "Worden jullie niet gehaald, jongens?"

"Neen, meneer, we gaan straks lopen. Maar we wilden eerst de anderen allemaal zien wegrijden. Dat is zo grappig, vindt u ook niet?"

"Ja, 't is een aardig gezicht. Dus jij gaat lopen.

Toempak. Jongen, dat is een heel eind."

"Niet zo erg ver meneer. Twee uur maar en de weg gaat voortdurend omlaag. En Bintang loopt met me mee."

"Dat is waar, je woont aan het meer. Wees maar voorzichtig met baden en zwemmen. En hoor eens, als je te moe wordt onderweg, neem dan gerust een

(6)

8

bendie. Den man kun je wel naar mij toesturen om het geld. Begrepen?"

"":"Vriendelijk kijken de grote zwarte ogen den onder- wijzer aan. Natuurlijk, meneer weet er wel van, dat ze het thuis helemaal niet rijk hebben en dat Toem- pak zo goed als voor niets op school mag zijn, omdat zijn vader het geld niet meer bij elkaar kan krijgen.

"Ja meneer. Dank u wel meneer/'

Dan luidt ergens in de onderwijzerswoningen de gong, die ten middageten roept. Meneer zoekt zijn huis op. "Nou, goeie reis dan jongens, ik word naar huis geroepen."

"Slamat tinggal, meneer/t

nKom Bintang," zegt Toempak tegen zijn klei- neren kameraad. "Kom, we halen onze koffers en gaan er ook van door. Hè, ik ben toch blij, dat 't vacantie is. En jij, Bintang."

"Nou, ik ook," zegt Bintang. ,,'t Is zo fijn als je eens net mag doen waar je zin in hebt en als je niet zo precies hoeft te wezen met je kleren en zo."

Toempak knikt vol medegevoel. 't Valt niet mee voor een Batakjongen, die in zijn dorpje gewend

is

om naakt of halfnaakt rond te lopen en precie:: te doen wat er in zijn hoofd opkomt, om te wennen aan 't strenge leven in een zendingsinternaat.

Ze halen de blikken koffertjes en laden die op hun hoofd op de inlandse manier, voorzichtig passend en schuivend tot het evenwicht gevonden is. En zo prachtig treffen ze het evenwicht, dat de koffers er

9

niet aan denken om te gaan glijden of glippen, zelfs niet, wanneer de beide jongens met flinke pas de lange wandeling naar hun dorp aanvaarden.

Verlaten ligt het grote schoolplein, grauw en stof- fig in de brandende middagzon. Vreemd stil is het er. Heel vreemd stil. Net of tt niet echt is.

Maar over vele, vele wegen van Batakland rijden en lopen en stoeien vrolijke vacantie-jongens. Ze zingt:n en roepen luidruchtige groeten, telkens wan- neer er één een andere weg in moet slaan of zijn doel reeds bereikt heeft. En de voorbijgangers, meest zwoegende land-arbeiders of zwaar-beladen markt- gangers, kijken de onbezorgde jeugd lachend na.

tt Werkt aanstekelijk, zoveel pret.

"Ben je moe? vraagt Toempak aan zijn kleinen ka- meraad, wanneer ze zoowat een uur stevig door- gelopen hebben.

"Ik niet," antwoordt Bintang. "Jij? Ben jij moe?"

"Ik ook niet, hoor, zegt Toempak. "Ik ben hele- maal niet moe."

Ze kunnen zo goed lopen, deze Batakjongens. 't Is hun aangeboren, om grote afstanden met gemak te kunnen afleggen. En of de weg soms langs steile klau- terpaadjes gaat, of met uitgehakte treden bij een berg- helling omhoog, of ook wel langs glibberige leemkan- ten omlaag in een ravijn, 't deert hun helemaal niets.

Ze lopen niet vlug, maar regelmatig. Ze houden rug en hals en hoofd rechtop, zodat ze flink kunnen adem-

(7)

IO

halen, en de onderkant van hun voeten is zo leerach- tig en hard, dat ze van de ongemakkelijkheden van de weg geen last hebben. Zo hebben hun overgroot- ouders en hun groothouders door Batakland gelo- pen, uren, dagen lang, naar grote marktplaatsen of offerfeesten; zo hebben hun vaders en moeders het gedaan, in de oude tijd; zo doen ze het nog, wan- neer de snelle autobussen hun te duur zijn. Wat wonder, dat het jonge Batakland ook nog lopen kan.

Niet moe; 0 nee! helemaal niet moe.

Zonder rusten lopen ze verder. Ze zien om zich heen en merken veel bekends op; maar praten doen ze niet meer. Dat is ook iets, wat bij het flinke lopen hoort: niet onnodig praten. Daar verlies je maar krachten door.

Gestadig daalt de weg. De eindeloze, onontgonnen beroterreinen maken plaats voor rijstakkers en pi-

b

sangtuinen. Droge rijstakkers tegen de helhngen, kunstige waterrijke sawah's in de dalen. Groter wordt het aantal kleine dorpjes, die wegschuilen onder palmen en pisanghagen. Naakte of halfaange- klede donkerbruine kindertjes komen de jongens tegemoet springen. "Tabé! tabé! waar kom je van- daan?" vragen ze. "Van Naroemonda." ,,0, zijn jullie anak sikola? zonen der school?" "Ja, dat zijn we. "En waar ga je naar toe?" "Naar huis natuurlijk, omdat 't vacantie is." De kinderen lachen en kraaien van plezier, maar ze weten zelf niet, waarom. "Tabe!

Horas!" roepen ze met schelle stemmen de reizigers

I I

achterna, en reeds zijn de jongens het dorpje gepas- seerd en zijn uit de schaduw weer gekomen in de brandend hete zonnegloed. Ze wissen zich het zweet van voorhoofd en neus en lopen getroost weer ver- der. Twee uur; twee en een half uur duurt hun wandeling al.

"Horas! 't Meer, Toempak. Ik zie het meer."

"Ja gelukkig. Nu zijn we gauw thuis. 'k Heb honger Bintang. 'k Heb trek in rijst."

"Nou, ik ook. Straks gauw gaan eten. Ik kan wel een hele rijstpan alleen leeg eten. Gelukkig heeft mijn vader nog veel rijst in de schuur. De jouwe ook?"

"Ja, wij hebben nog rijst genoeg. Genoeg tot aan de volgende oogst. En er moet veel vis zijn in het Tobameer, de laatste tijd. Nou dat is ook maar gelukkig, want vader verdient niet veel, met de ma- laise."

"Mijn vader verdient helemaal niets. Al een half jaar niet."

't Blauwe meer nadert snel, nu de weg steiler af- daalt. Ook snel naderen de grote, ouderwetse Ba- takhuizen, en de palmbomen en de pisangbosjes en de bamboehaag op de afgebrokkelde lemen dorps- wal. Vrolijke stemmen weerklinken bij de ingang van het dorpje, waar de algemene was- en badplaats is voor groot en klein. Een paar spiernaakte kleine meisjes schrobben in 't beekje hun jurk af, die ze stevig over een platte steen hebben uitgespannen;

(8)

12

moeders baden hier hun zuigeling, door hem en- kele malen onder te dompelen in 't water, en een aantal naakte jochies hurken aan de kant en slob- beren het drabbige modderwater bij handen vol naar binnen. Daar richten al de glimmende bruine lichaampjes zich op, wanneer ~e de naderende jongens gewaar worden.

"Horas! Horas! Toempak en Bintang zijn thuis gekomen! Heb je wat voor ons meegebracht? Mooie plaatjes en een schrift en potloden?"

"K~lm wat!" zegt Toempak, als een heel wijs vadertje. "Straks laat ik jullie de plaatjes zien van mijn nieuwe leesboek. Daar staan mooie platen in, van Java en van Holland, waar 't zo koud is."

"En voorlezen T oempak? Lees je ons ook weer voor?"

"Ja, voorlezen zal ik ook. Maar nu moet ik eerst gauw naar huis, naar mijn moeder."

Is het verbeelding, of is het werkelijkheid dat de kinderen plotseling stil worden el, dat de

~rou­

wen hem wat medelijdend aankijken? In ieder ge- val .haast !oempak zich verder."Kom, Bintang!"

B~~1tang 15 het eerste bij zijn huis aangekomen.

Z1Jn moeder staat bij hem en strijkt hem liefde- vol. over zijn haar;'t geel en wit gevlekte hondje sprmgt snuffelend tegen hem op en een menigte v.an ~ro.ertjes en zusjes omringen hem, nieuwsgie- ngheld 111 de grote zwarte oogen. Bintang komt im- mers uit de grote buitenwereld! Bintang is een per-

13

soon van gewicht! Wat zal hij nu weer alles te ver- tellen hebben!

Nog een goede honderd schreden loopt Toempak verder. Zijn huis is het laatste van de rij, die het rechthoekige dorpsplein aan de linkerzijde begrenst.

Een oud, houten huis is het, verweerd en zonder een schijntje van verf op zijn wanden. 't Staat, even- als alle andere huizen, op hoge houten poten en draagt een zwaar en zwart overhangend rieten dak, waar wilde varens en ander onkruid op woekeren.

't Achtererf loopt in enen door naar de kust van het Toba-meer; de palmbomen, die er staan, trek- ken scheef naar het water toe en de bamboepluimen zijn er nog eens zo hoog opgeschoten als anders. Tus- sen de grijze klapperstammen hangen bruine netten te drogen

in

de zon; hele rijen van netten en een paar smalle prauwen zijn op 't droge getrokken, een paar korte riemen onverschillig er naast. 't Lijkt wel, of die prauwen in dagen niet gebruikt zijn, zo droog zien ze er uit. "Wat vreemd," denkt Toempak.

"Wat vreemd! En er zit nog wel zoveel vis in het Tobameer! En wat is 't hier stil! Bij Bintang kwa- men ze allemaal naar buiten. Waar zijn vader en moeder, waar zijn Sonang en Patar en D;amia! En de kleine Nanti, die hoor ik ook niet!"

Een grote onrust komt opeens over hem. 't Is, alsof iemand hem een geweldige angst in het hart duwt. Met beide handen houdt hij zijn koffertje vast en rent in looppas naar zijn woning toe. Daar

(9)

14

Een grote onrust komt over hem ••

ploft hij 't koffertje op de grond; zodat sleutel en hengsel rinkinken; een klein zwart biggetje verstopt zich onder 't huis, schreeuwend van schrik en Toem- pak springt de zes treden van 't houten huistrapje op. 't Deurluik is op zij geschoven; dat staat altijd de gehele dag open en. met een flinke stap over de hoge drempellijst, is Toempak binnen.

"Horas!" zegt hij bedeesd, met onwennige ogen in 't schemerduister turend.

15

Hij voelt, dat er iets niet in orde is en als zijn ogen aan de schemering gewend zijn, ziet hij, dat zijn ge- voel hem niet bedriegt.

"Horas!tt klinkt het hem gedempt tegemoet. Ta- melijk onverschillig, tamelijk afwijzend.

,,0," denkt Toempak. "Vader is weer boos om 't een of ander. 't Is weer helemaal mis met hem.tt

Tegen de ene wand van de grote woonruimte zit zijn vader; een magere, verwaarloosde Batakman, het bovenlijf bloot, een warrige haardos half voor voor zij n ogen hangend. Op de grond

zit

hij, één been plat uitgestrekt, 't andere been opgetrokken, om dat hij juist bezig is een nieuwe, dikke laag zalf op een open wonde te leggen. De zalf is taai en dcnkerbruin en ziet er niet naar uit, dat ze genezing zal kunnen brengen. Maar de man smeert er zijn wonde mee dicht en windt er dan een vuile lap gekleurd katoen om heen, een strook van een oude sarong, die te slecht geworden is, om nog te wassen en te dragen.

,,tk Heb me met 't hakmes in mijn been geraakt,"

moppert hij tegen zijn zoon. "Al drie dagen zit ik hier en 't wil maar niet dichtgaan. Pijn, dag en nacht.

Haal me eens wat water, 'k heb een brandende dorst en die Djamia komt weer helemaal niet kijken. tt

"En moeder?" vraagt Toempak. "Waar is moeder dan? en de andere kinderen?"

"De kleine jongens zijn bij grootmoeder in Si- goempar, en Djamia zal wel ergens buiten wezen.

Ze heeft Nanti bij zich. Ze wou rijst en koffie stam-

(10)

r6

pen, maar ik hoor er niets van, dat ze 't doet. Ze ût zeker weer te spelen, inplaats van te werken."

"Nou ja, maar moeder dan," vraagt Toempak nog

éé"ns ongeduldig. Wat kunnen hem op 't ogenblik al

die kinderen schelen! Zijn moeder

is

toch veel be- langrijker!

"Je moeder is ziek," antwoordt de man, terwijl hij met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd tikt. "Hier is ze ziek; in haar hoofd. Ze heeft teveel gepiekerd, de laatste tijd. Ik heb 't haar wel gezegd, maar ze wil- de natuurlijk niet naar me luisteren. Een mens moet niet zoveel piekeren; je roept er de geesten mee aan.

Ze piekert over 't Christelijk geloof, maar wat heb- ben wij arme Batakmensen daar mee te maken! Dat is goed voor de rijke en geleerde blanke mensen, maar voor ons is 't niets. Nu slaapt je moeder, ginds, onder die deken. Laat haar slapen, jongen, 't is het beste, wat je doen kunt. Als ze wakker wordt, pie- kert ze weer en wie weet wordt ze dan weer wild, net zoals gisteravond en vannacht."

Een zware nood legert zich bij die woorden in Toempaks jonge hart. Een zo grote nood, als hij in zijn leven nog niet gekend heeft. Als een rotssteen uit 't gebergte, die losgerukt, neerploft in 't zonnige dal, zo stormt die nood Toempaks leven binnen. Moe- der ziek. En niet maar zó, als iedereen wel eens ziek is. Ziek in het hoofd! Hij heeft wel eens van die on- gelukkigen gezien, doch dan waren 't vreemden en

had hij er verder niets mee te maken. Een keer heeft

17

hij zelfs zo'n krankzinnigen man in 't blok zien zit- ten omdat hij woest en gevaarlijk was. In't zware blok hielden ze hem gesloten, totdat de politie-auto hem halen kwam. Die bracht hem weg, ver weg, naar een ziekenhuis. Moeder . . . moeder! Moet het moeder nu ook zo gaan? En vader! Kan die daar maar zo ruwen onverschillig over praten? Bah! wat

akelig is dat alles! .

Dus daarom was 't zo stil op het erf. De kmderen moesten weg naar grootvader en grootmoeder. Daa:- om zit vader zo te knoeien met zijn been, daarom 1S

het zo vuil en rommelig in huis, en moet Djamia rijst stampen in het zware blok. Voor 't eerst van zijn leven voelt hij iets van medelijden met het jon- gere zusje, dat zo sjouwen moet en zo weinig ple- zier heeft in haar leventje.

"Nou jij toch thuis bent, kunnen we straks wel samen het meer op gaan," zegt de vader, Ik kan wel roeien, maar ik kan geen kracht zetten op de netten.

Ik heb in geen drie dagen een visje gehad en er sta~n

nog netten uit ook. Die kunnen vol zitten, als ze met

leeggestolen zijn." . . .

"Goed, vader, maar eerst zal Ik eens naar D)amla kijken. We moeten toch wat eten, voordat we 't meer

op gaan." .

,,0, loop jij ook weg! En wanneer haal Je dan wa- ter voor me?"

"Dat doe ik dadelijk:'

Zijn witte schooljasje hangt hij voorzichtig aan een

St<lrm over Toba a

(11)

rS

spijker. Zijn zwarte broek trekt hij uit en hangt die er boven op. Strak omsluiten nu zijn magere lijf het borstrokje en onderbroekje van grauw katoenen tri- cot, waar hij eigenlijk al heel lang uitgegroeid is. De armen zijn bloot, de hals is bloot. Best, om in te wer- ken is zo'n nauw onderbaadje.

Aarzelend ziet Toempak even naar de plek, waar zijn moeder ligt; vreemde, neergeworpen gestalte, 't gezicht afgewend naar de wand, 't lange zwarte haar in wanorde uitgespreid over 't smalle, gore hoofdkussentje. Moeders gezicht kan hij niet zien.

Zou ze werkelijk zo vast slapen?

Dan gaat de jongen zuchtend de huistrap af naar buiten. Een blikken waterketeltje neemt hij mee naar de bron.

T oempaks vacantie is begonnen.

Vreemd en een beetje wantrouwend kijkt Djamia op, als ze opeens haar groten broer naast zich ziet staan, die haar de zware rijststamper uit de handen neemt. De kleine Batakmeisjes worden nu eenmaal niet verwend met hulp en medelijden. 't Is heel ge- woon, dat ze slaven en sloven en slepen met kleinere broertjes en zusjes, vanaf het ogenblik, dat ze zelf op

hun eigen beentjes kunnen staan.

"Maak jij de koffie klaar; ik zorg voor de rijst,"

zegt T oempak. Djamia zucht van verlichting en in haar grote donkere ogen komt een dankbare blik.

Ze was juist zo erg moe, en die kleine Nantie zit op

I9

haar ~~g geen .ogenblik stil. Dan trapt hij haar hier

m~t ~IJn beentjes, dan stompt hij haar daar met zijn

v~lstJes, en op alle manieren belemmert het zware kmd .. haar be~~gingen. Anderhalf jaar is hij al. Ei- genhJk kon h,IJ. best wat lopen of kruipen in het zand •. Maar t 1S de gewoonte in Batakland om de klemste zo lang mogelijk in de slendang mee te

drag~n; alle vrouwen doen dat en ook Djamia denkt

e~ met aa~ om haar last af te leggen. Eerder maakt ze z.lch half Ziek van inspanning, dan dat ze haar broer- tJe op de grond zou zetten.

Nu stampt Toempak de rijst verder. Bom, bom, doet de zware stamper in het houten blok en bij ie- dere bo~s laa: e.en handvol rijstkorreltjes 't taaie harde ~Ulte~vhesJe vallen. Djamia bemoeit zich met de koffie. Die wordt niet gemalen, maar in een klei- ner '?,lok heel fijn gestampt en gewreven. Dan gaat ze ~1J de bu~rvrouw wat heet water halen om de

koffl~ op te gieten en snuift met welgevallen de fijne geur 111. De koffie is goed. Een goed soort, in Batak-

lan~ zelf gegroeid en geoogst en gebrand. Een betere koffie ku~nen ~elfs de deftigste mensen in het verre Europa met dnnken.

"Nanti! Au! zul je dat laten? Je mag niet aan mijn haar trekken. Dat doet me pijn."

Met ~~reende krachten komt het middagmaalt je klaar. R1Jst zal het zijn, met een rauwe prei en wat Spaanse peper. Een beetje kaal, als je zo vlak aan het meer woont en de vis maar voor 't grijpen hebt! Doch

(12)

20

die vis komt vanavond. Daar zullen vader en Toem- pak wel voor zorgen.

Vlak bij hun vader zetten ze de rijstpan neer en haastig en hongerig beginnen ze alle drie balletjes ervan te kneden. die ze handig achter in de mond wippen. Ze draaien ze met de vingers en 't lijkt wel, of ze doen, wie het snelste eten kan. Eigenlijk is het geen eten meer. 't Is een schrokkerig volstoppen van een lege maag. Geen woord wordt er bij gesproken.

Dat is onze adat niet, zeggen de Bataks. "Wie spreekt, lacht of een grapje maakt tijdens het eten, die haalt zich de toorn der geesten op de hals," leerde het ou- de heidendom, en er zijn nog maal' heel weinig men- sen, die de wet overtreden durven. En bovendien, terwijl je praat of vertelt, eten de anderen door en pikken de beste hapjes weg, zodat je er zelf bij te kort zou komen.

"Ik heb niet gebeden," denkt Toempak opeens.

Jt Wat vreemd, ik heb helemaal niet gebeden voor 't eten en in school doen we 't toch altijd." Maar het is ook alles zo zonderling gegaan vandaag. Zo heel, heel anders dan hij verwacht had. Zo, uit het orde- lijke internaatsleven, zijn rommelige huis binnen ge- rold! En 't komt ook, doordat vader niet bidt. Va- der bidt nooit. Wat is vader eigenlijk: een Christen of een heiden? Toempak weet het niet, heeft er te voren ook nooit over nagedacht, maar wel heeft hij het gevoel, dat er hier iets niet in orde is. Dat een mens niet zo voortleven mag, zo onbeslist, als zijn

2I

vader doet. Of daarvan misschien ook de boze buien komen, dat hij niet beslissen wil? _. . _ ...

Een ritseling bij de wand, waar moeder ligt, doet de stille eters opeens omzien. De man trekt zware rimpels in zijn voorhoofd en zijn ogen s~aan ha~?, vol argwaan. 't Lijkt alsof hij er boos om l,S, d,at z~)n

vrouw wakker wordt uit haar slaap. D)amla ZIet schichtig op als een verschrikt muisje en eet haastig ver- der, wanneer ze bemerkt, dat er niets bijzonders ge- beuren gaat, en in de trekken van Toempak komt een grote spanning. Moeder wakker! Wat n~!

't Gaat echter zo heel gewoon. Met haar belde han- den strijkt de moeder haar lange zwarte haar bijeen en legt het met een enkele zwaai in een wrong te- gen 't achterhoofd. Dan staat ze op van haar slaap- rnat, trekt haar jak glad en haar sarongrok, en komt naar de eters toe.

Nu eerst ziet ze Toempak. Een glans van verheu- ging trekt over haar hoekige gezicht. ;o0ch even plot- seling wordt het weer strak en ernstig, alsof een on- zichtbare hand de blijdschap wegveegt van haar trekken.

"Ben je thuisgekomen, Toempak?" vraagt ze mat.

"Ik heb je in lange tijd niet gezien." .'_ ~ .,

"Horas, moeder! Ben je ziek geweest?"

"Neen, ik ben niet ziek. Wie zegt, dat ik ziek ben?

't Is heel wat anders ... "

"Eet maar wat rijst," zegt de man. "Rijst is de beste oebat voor alle kwalen."

(13)

22

Droevig glimlacht d~ vro~w, maar ze zet zich op de grond tussen de belde kmderen. Nanti haalt ze op haa: schoot ~n kneedt balletjes rijst, waarvan er beurtehngs een In haar eigen en een in Nanti's mond gaat, en het lijkt alles zo gewoon, zo precies als elke dag, d~.t alle ou\Velijke zorgen van Toempak afval-

l~n. ~lJ gelooft er niets meer van, dat zijn moeder ZIek IS. Wel neen, moeder is niet ziek! Vader is in een verkeerde bui geweest, door dat been. Dat is alles!

De laatste hapjes rijst smaken hem tien keer zo goed als de eerste.

Moeder is niet ziek. Zie maar, ze doet het gewo- ne m.oederwerk. Ze heeft Nanti gebaad en draagt hem In de slendang, terwijl zij de slaap matten bui-

t~.n uitspreidt in de zon en met een grote bezem de rtJstkorrels het huis uitveegt.

Djamia staat te wassen in de beek met veel an- dere .meisjes. Ze gooien elkaar hele handen vol zeep- schUIm tegen .'t blote lijf en gillen van opwinding.

En vader wIl met T oempak het meer opgaan. Hij heeft nog een verse laag zalf op zijn wonde gesmeerd en strompelt naar buiten, binnensmonds schel- den.d ?p zijn pijnlijke been, terwijl Toempak reeds bezIg IS, de grootste prauw om te keeren en

in

't wa- ter te duwen. Zijn spieren aan armen en beenen zet- ten vervaarlijk op bij dat mannenwerk maar het lukt, en dat is 't voornaamste. Een

halv~

kokosdop

23

werpt hij in de boot om te hozen; ook een paar gro- te pisangbladeren legt hij er in, waarmee de gevan- gen vis straks moet worden toegedekt. "Klaar vader, zegt hij. ,,stap er maar in."

Dan roept onverwachts zijn moeder hem terug.

Ze wijst hem onder het huis een lange rij grauwe bloempotten, die ze zelf gevormd en gebakken heeft van de leemaarde uit de beek.

"Breng die naar Balige,t' zegt ze. "Verleden week, op de markt ,heeft njonja dokter ze bij me besteld.

De prijs is vijf cent per stuk en het zijn er twintig.

Pas op, dat je er geen breekt."

T oempak ziet eens omhoog naar de zon. Die staat nog hoog aan de hemel. ' t Is nog vroeg genoeg, om de omweg naar Balige te maken. Bovendien is een gul- den heel veel geld. Als je een gulden verdienen kunt, moet je het zeker niet laten!

"Goed, moeder," zegt hij vrolijk. "Ik breng ze bij de njonja dokter en de gulden geef ik aan jou. Daar moet je een nieuwe sarong voor kopen, moeder. Een mooie met bloemen." Zijn moeder streelt hem over zijn zwarte haar. "We hebben een nieuwe kookpan nodig," zegt ze.

Zie je nou wel, dat moeder niet ziek is? Ze is naar de markt geweest, ze heeft bloempotten gebakken.

Doet een zieke vrouw soms zulke dingen? Wel neen!

Handig draagt T oempak de broze bloempotten in de boot. 't Geeft zo'n heerlijk gevoel van de baas te zijn, dit beslissen en handelen. Zijn vader kom t

(14)

~4

aangestrompeld, laat zich kreunend neer in de prauw;

dan komen de riemen in beweging, iedere persoon één, en voort glijden ze over het wonderbare zonni- ge meervlak. De bergen rondom lachen, de sawah' s glanzen en boven dit alles welft zich hoog een kalm hemelblauw. Slechts in het verre Westen, daar sta- pelen zich wat wolken op; witte wolken met gekrul- de randen. Wolken, die buien aanbrengen, maar het is niet gezegd, dat die buien het Toba-land bereiken zullen. Meestal blijft het boze weer op de steppe han- gen en verliezen de onweersbuien daar het gevaar- lijkste van hun kracht.

Eerst roeien de twee de ruimte in .... dan met een scherpe bocht regelrecht op het steigertje van Ba-

lige aan. Dat is nog een heel eind. Slechts vaag sche- mert de overzijde; vlak groen land, met ver daar- achter de opgang naar de hoge steppe. De deining kabbelt om de prauw, de zonnestralen branden dub- bel, nu ze op het watervlak nog eenmaal terugkaat- sen; in de dromerige stilte zegt niemand een woord.

Verderop drijven andere prauwen; vele, vele ..••

Als men ze alle bij elkander zag, zouden ze een gan- se vissersvloot vormen. Zwarte figuurtjes bewegen in de schuiten. Telkens, als er een net wordt opge- haald, weerklinkt een kreet: haho!! Verder is ook daar alles stil en dromerig.

"Vader, waarom zegt u dat moeder ziek is? Wat is er met die ziekte van moeder?"

't Duurt enige tijd, eer de man antwoordt. Hij

25

kauwt heviger op zijn sirih-pruim, maar spreken doet hij niet.

"Vader! zeg toch! Wat is er met moeder?H

Eindelijk schijnen zich wat woorden los te kunnen wringen uit de pruimende mond ..

"Och, dat heb ik je toch al gezegd! Je moeder heeft zich te veel pikiran gemaakt. Zuster Johanna is in Oloan geweest, je weet wel, die grote witte zus- ter van de zending. Die heeft bij eenkomsten voor vrouwen gehouden. Om met ze te praten over 't Christelijk geloof. Ze zijn er allemaal naar toe ge- gaan; je moeder ook. Soms waren er 600 bij mekaar.

Ze gingen maar buiten op een erf zitten, want er was geen huis, daar ze in konden. Ze hebben er ge- zongen en gebeden en de zuster heeft uit de Bijbel verteld. En nou is je moeder ziek. Dat komt er van:' Verbaasd ziet Toempak zijn vader aan. Moet je daar ziek van worden, als je naar de kerk gaat? De hele H.I.S. in Naroemonda gaat 's Zondagsmorgens naar de kerk, in optocht, 4 aan 4, de kleinsten voor- op, de groten achteraan. Denkt Vader, dat ze daar ziek van worden?

Weer plaagt hem dat zonderlinge gevoel over zijn vader. Zou vader nog wezenlijk een heiden zijn en het willen blijven ook? En toch is hij, Toempak, naar de school van de zending gestuurd. Dat is dan moeders werk geweest en 't zal haar nog moeite ge- noeg gekost hebben. Een warm gevoel voor zijn moe- der vervult zijn hart; wat medelijden is er ook bij, en

(15)

26

verlangen om zijn moeder te helpen; om ook eens wat voor haar te doen.

"Ja, je moeder is aan 't piekeren geslagen,t' gaat zijn vader voort, "Ze weet niet, wat ze doen moet, Christen worden of niet. Als ik maar zekerheid had!

Als ik maar zekerheid had! riep ze gisteren de hele nacht. Ze wil wel Christen worden, en van mij mag ze wel. 't Kan me niet schelen, wat ze doet. Maar nu is gisteren je oom Dimpan gekomen, die pormalim is. Die had er al van gehoord, en is heel uit Habin- saran gekomen, om met je moeder te praten. Hij zegt, dat het een schande voor de familie wordt, als ze zich met het Christendom inlaat, omdat je moe- ders vader datoe geweest is. Ook zegt hij, dat de geesten al haar kinderen zullen wegnemen, wanneer ze naar de zending luistert.Nu is je moeder bang ge- worden en weet niet, wat ze doen zal. Als ik maar ze- kerheid had, roept ze.tt

Oom Dimpan! Die! T oempak griezelt van dien man. De man van de pormalims, de ergste heidenen, die er nog zijn in Batakland. Meneer heeft hun op school laatst nog uitgelegd, waarom die een gevaar zijn voor het volk. De man met de lange, vuile haren, en de afgevijlde tanden. De man met de vreemde blik in de ogen, alsof hij je ieder ogenblik aan zou kunnen vliegen. Die over geesten spreekt alsof ze zijn broertjes zijn en die voor ieder geritsel bang is!

"Is-ie al weer weg, oom Dimpanr'

27

"Ja, vanmorgen vroeg weer gegaan. De rijst In Habinsaran is nu rijp. Ze moeten er oogsten."

Dat is tenminste een geluk, dat die pormalim weg is. Overigens dwarrelen de gedachten in menigte door Toempaks hoofd. 't Is toch zo mooi en goed, om Christen te worden! Waarom piekert moeder daar toch zo over! Zijn de Bijbelse geschiedenissen niet mooier dan alle andere vertelsels? En de plaat van den Heer Jezus, waar Hij allemaal verschillende kin- deren om zich heen heeft! Zo, als je Hem ziet, weet je, dat Hij goed voor je wezen zal; en er is ook een Batakkind bij, op die plaat. De kleine nieuwelin- gen van de school zien het dadelijk, dat er ook een Ba- takkind bij is. Kon moeder die plaat maar eens zien.

Dan zou ze het ook ineens begrijpen. Of zouden grote mensen altijd zo piekeren over zulk soort din- gen? De zon glanst op het meer, de sawah's lachen, de ernstige bergen staan als wachters rondom, maar van dat alles ziet Toempak niets meer op het laat- ste gedeelte van de reis. Reeds naderen ze 't aanleg- steigertje. De prauw schuurt langs het hout, stoot

tegen een der palen aan. Vader grijpt een eind touw beet en haalt dat door een haak op de voorsteven.

Nu liggen ze vast. Vader eerst er uit, mopperend weer over zijn been, dat helemaal stijf is geworden van het zitten. Dan volgen de twee rijen bloempotten, daarna T oempak. De lege prauw schommelt ver- vaarlijk en hapt wat water, doch dat hozen ze er straks wel weer uit.

(16)

~8

:r:r

u moeten ze d~or 't dorp, over 't grote markt- plem, naar het zendmgserf, dat bijna wegschuilt on- der oude zwar~ bomen. Nieuwsgierig

zien

vader en zoon om zIch heen ,in 't drukke dorpsgewoel.

Zo, he~l vaak komen ze met in een grotere plaats en er IS, hIer veel, dat ze interesseert. Zie toch eens die mOOIe toko van den Chinees met zijn glasvensters.

Dan volgen de twee rijen bloempotten,

E,n die Hollandse dame, die daar wandelt met ha

km~eren! ~elachelijk

wit zijn die kinderen. Wit

h:~

gezIcht" WIt hun haren, wit hun armen en blote be-

n~n, WIt hun kleren! En hun ogen nou't h 1 met I f d' " " sc ee t

vee, 0 Ie ZIJn ook wit. De oude Bataks noem- den d~ Europeanen Wit-ogen, maar werkelijk 't

een beste naam. ' was

Toempaks vader kan niet nalaten om even op de

,

29

weg te blijven staan, teneinde het vreemde gezel- schap goed op te nemen. "Zo heb ik ze nog nooit gezien,"zegt hij tegen zijn zoon en ook Toempak moet heimelijk lachen om zoveel witheid.

In de laan, die naar de zendingshuizen voert, ko- men ze nóg een witte gestalte tegen. Een zuster, met blond haar en een vriendelijk blozend gezicht. Haar witte japon heeft geen enkel vlekje en op haar gla~­

de witte mutsje kaatsen de zonnestralen eenvoudIg terug. 't Is een wonder, hoe iemand zo schoon kan zijn!

"Tabe, inang, groet Toempak vrijmoedig. En ook Toempaks vader mompelt een groet, terwijl hij uit louter eerbied en angst ver op zij uitwijkt.

"Dag saam. En? waar gaan jullie naar toe'? Wil je bloempotten verkopen'? Of zoek je misschien den toewan dokter? Heb je een ongeluk gehad, vader, dat je been zo in 't verband zit'?"

"Ik breng bloempotten voor de njonja dokter,"

vertelt Toempak beleefd. "Ze heeft ze bij mijn moe- der besteld. IYIoeder woont in 010an. Ze heet Si Rosti."

Nu krijgt 't gelaat van de zuster een heel bijzondere uitdrukking. "Zou ze me kennen'?" denkt T oempak.

"Ben jij een zoon van Si Rostil

Je

moeder is een goede vrouw, jongen. Ik ken haar wel van de Bijbel- lezingen. Er was er geen één, die zo ernstig luister-

de als zij."

: "Maar nu is moeder ziek," zegt Toempak. Niet-

(17)

30 waar, Vader? Moeder is ziek."

Laat vader dat maar vertellen, denkt hij. Daar begrijp ik toch niets van. Vader kruist op oud- Batakse manier de armen over elkaar, zodat de ge- strekte vingers de schouders raken. Deze witte vrouw is zó, dat je het niet laten kunt, haar met alle eerbied te behandelen

"Ja, inang," begint hij dan. "Ze heeft te veel pi- kiran gemaakt over wat u aan de vrouwen verteld heeft. Ze was wild vannacht en schreeuwde om ze- kerheid. 't Zou beter geweest zijn, als u de vrouwen met rust liet, inang. Zulke dingen zijn niet voor Ba- takvrouwen. Die moeten werken en de kinderen ver- zorgen en verder hebben ze nergens mee te maken."

"Zo?! Denk je dat, vader? Dan ben jij zeker nog een heiden. Foei, vader, schaam je! Denk je, dat God voor niets de zendelingen naar Batakland heeft ge- stuurd en dat jij je daar maar niets van hoeft aan te trekken? En als je nu sterven moet, vader? wat dan?

Maar Toempak, luister eens. Als je moeder weer ziek wordt van het denken, kom mij dan waarschu- wen, beloof je me dat? Ik zal dan dadelijk komen en ik kan haar helpen ook. Zul je me halen, als 't nodig is, Toempak? Ze is nu nog in hevige strijd, maar 't komt wel in orde met haar. Ze vindt het licht wel."

"Ja inang, ik zal het doen. Ik zal u halen:'

"Dat is goed. En nu jij, vader. Ga maar eens met me mee naar 't ziekenhuis. We zullen je been eens

31

laten nakijken dat 't gauw weer beter wordt. Zie je, vader zo zijn de Christenen. Die helpen graag de

Batak~

op allerlei manieren en zelfs, als jullie he- lemaal niet vriendelijk tegen ons bent, dan helpen

.

"

we Je nog.

Beschaamd loopt de man vier pas achter de zus- ter aan naar de verbandafdeling. Daar voegt ûch een Batakse verpleger bij hen en na een vlugge behan- deling is 't boze gezwel gereinigd, met zuivere zalf bedekt en omzwachteld en is de stekende pijn als met toverslag verdwenen. "Zeldzaam, wat kunnen die mensen dat goed," denkt hij. "En die me hier helpt, is toch ook maar een gewone Batak, net als ik." "Ben jij Christen," vraagt hij den Jongen man.

J

a vader, ik ben Christen, en ik dank er God

" ,

.

iedere dag voor." "Waarom?" "Omdat je voor dlt leven. gelukkig kunt zijn en omdat je voor de eeuwig- heid geen angst hoeft te hebben."

Toempak komt terug uit het doktershuis. Een blin- kende gulden knijpt hij stijf in de ene hand. In de an- dere houdt hij even stijf een papieren zakje met wat ijsbonbons er in. Die heeft hij gekregen, omdat hij de bloempotten héél heeft over gebracht.

Zwijgend wordt de terugtocht ondernomen. Toem- pak snoept uit zijn zakje, de vader draait zich een extra stevige sirihpruim in elkaar waarvan het bloed- rode sap hem weldra uit de mondhoeken sijpelt en al spoedig gaat het met gelijkmatig riembeweeg de wijde waterplas weer op, op zoek nu naar de uitge-

(18)

32 zette netten.

In beider hoofden dwalen vele gedachten rond, doch ze voor elkaar uitspreken, dat doen ze niet.

"Ginds zijn onze netten," zegt de vader. "Bij dat eerste wachthuisje."

Dat is dus nog een heel eind roeien! 't Kleine strohut je, op dunne palen midden in 't water staand, is nog ver weg. Een wazig stipje is 't, met water er onder en water er boven en water er rond om heen; en zóo ver van de kust, dat die zonder prauw niet te bereiken is. Soms overnachten daar een paar mannen, wanneer er door dieven weer eens veel netten en vis gestolen zijn. Niemand doet het graag, daar overnachten, en één man alleen zou er zeker slecht voor te vinden zijn! Denk eens, dat de boze meergeest kwam, die in de monding van de Aek Bolon woont! En dat die je mee zou sleuren naar de diepte! Alleen een Christen, een zeer besliste Christen, die weet dat hij veilig is in de handen van zijn God; die zou het er op wagen kunnen.

"Sada, doea, toloe!" een, twee, drie! hijs op dat net! Mis gegaan. Halverwege is de zware natte vracht geweest, maar sneller dan ze naar boven kwam, zinkt de buit weer weg in de diepte. Dus nog maar eens.

Zet je schrap! Sada, doea, toloe! Horas! daar ploft de bruine touwtjesmassa al op de bodem van de prauw. 't Bootje wankelt van schrik. Vlugge, bruine vingers grabbelen begerig in het rond naar vis en een twaalftal roodzilveren vissen worden opzij gelegd,

33

toegedekt met een vochtig pisangblad. De vissers kunnen tevreden zijn. En ze zijn 't ook. Nog wordt een ander net opgehaald, waarin een extra dikke meerbewoner zich heeft laten vangen, en dan moet haastig de terugtocht ondernomen worden. De zon is al laag gezonken; ze rust tussen een dikke vacht van oranje-rode wolken, op de verre bergkam, om, voor het laatst die dag, heel Batakland nog eens te overzien. De schaduwen worden langer, boven de vochtige sawah's zweeft reeds een ijle nevel en laag langs het meer-oppervlak komt de avond kilte strijken.

"We moeten wat vlugger roeien Toempak. 't Zal gauw donker zijn."

"Goed vader."

Zwijgend werken ze met de nemen; de prauw schièt vooruit.

"Doet je been nog zo erg pijn, vader?"

"Neen, nou niet meer. Ze hebben me goed ge- holpen daarginds."

Misschien wordt vader ook nog Christen, denkt Toempak. Hij spreekt er nu tenminste al geen kwaad meer van.

Dan komen ze thuis en vinden moeder druk bezig met rijst koken voor het avondeten. Een pan met groente staat ook al op en met een verheugd gezicht bekijkt moeder de mooie vissen. Vier zullen ze voor vanavond mee koken in de groentepan. De andere worden aan een stuk rotan geregen en te drogen gehangen. Die zijn goed voor morgen.

Storm over Toba 3

(19)

34

"Moeder is toch niet ziek," denkt Toempak, als hij haar zo bezig ziet. "Wel neen, moeder is niet ziek. Vader heeft zeker tegen haar opgespeeld, daar is ze zo akelig van geworden. Maar nu ik thuis ben, zal hij zijn mond wel een beetje houden."

Met een gerust hart geniet hij van zijn rijst met vis en met een even gerust hart legt hij zich die avond in zijn hoekje te slapen; voor 't eerst na vele nachten, weer in het ouderlijk huis. In een hoek van 't ver- trek ligt hij, met Djamia samen op ee'1 brede slaap- mat. Een moltondeken hebben ze om over zich heen te trekken, als de nanacht koud wordt. In een andere hoek slapen vader en moeder; de kleine Nanti tussen hen in. 't Is donker in het huis en benauwd. Een goor etensluchtje hangt er en walm van het olielamp- je. En de muskieten steken brutaal. Toempak denkt aan zijn zindelijke bed in 't school-internaat, aan 't klamboe-gaas, dat de muskieten weert. En meteen denkt hij ook aan God. "Ik heb weer vergeten te bidden!" zegt hij tegen zich zelf. "Net als bij het middageten. En we hebben nog wel beloofd, dat we trouw zullen zijn. Maar nu kan ik 't nog doen, in ieder geval!"

Dan vouwt hij zijn magere vingers om elkaar en bidt het Onze Vader, zoals hij dat in school geleerd

hee~f. Na het "A Hen" slaat hij een paar muskieten van ~ich aft trekt een stuk van de deken over zich heen en slaapt spoedig in; zo diep en vast, als een gezonde inlandse jongen maar slapen kan.

35

Niets merkt hij er van, dat de wolken, die zich in de namiddag in het \Vesten legerden, naderbij ge- dreven ~orden, door een stormachtige wind. Hij hoort met, hoe de regel1stromen neerzwiepen en hoe '~. onweer gromt tussen de bergen. Hij slaapt zo heerhJ~ en vast, dat el' zelfs voor een dróóm geen plaats IS. En dat zijn moeder zich onrustig wendt en keert op haar slaap mat, dat ze tenslotte opstaat en heen en weer gaat lopen in de donkere hut daar- van merk hij helemaal niets. '

Midden in die nacht klinkt er een gil en die gil maakt het hele huis klaar wakker. 't Lijkt wel, of het onweer er ook waakzamer door wordt, want een stormvlaag vliegt dr igend om het huis, de regen klettert feller omlaag en met korte tussenpozen flik- kert een blauwachtige schijn door alle kieren en openingen van wanden en dak.

Weer klinkt een kreet, tegelijk met binnen-flitsend bliksemlicht en bij dat schijnsel ziet Toempak zijn moeder staan, half slechts gekleed en met loshangen- de haren. Alsof ze zelf geschrokken is van die schelle schreeuw, zo verschrikt staat ze tegen de huis wand

~angedrukt. Bang, bang moet die vrouw zijn, om zo meengedoken te kunnen staan. "Moeder" roept T oem- pak en steek zijn handen naar haar uit. Maar het licht is verdwenen, 't is aardedonker in de hut. De kleine Djamia zit ineengehurkt zachtjes te schreien en als Nanti dat geluid verneemt, zet hij een keel op,

(20)

36

die de regen haast overstemt. Dan mengt zich ook vaders stem in de algemene verwarring. Hij bromt en scheldt met grove woorden. Hij denkt, dat moeder alles doet, om hem te plagen.

"Is 't weer zo?" schreeuwt hij "Gun je me weer mijn nachtrust niet? De hele dag werk ik hard voor jullie en 'snachts laat je me niet slapen. Als je zo doet, zal ik een andere vrouw nemen en jou naar je kampong terug sturen. 't Komt alles, omdat ik een datoe-dochter tot vrouw heb genomen. De geesten, daar je vader mee te doen had, zitten jou achterna!

Wat mij betreft, nemen ze je maar mee!"

.. Toempak rilt in zijn dunn~ tricothemdje, hoewel hl) van de nachtkoude, die tegelijk met de regen- stromen is aangevoerd, niets gevoelt. Zijn hart beeft van ellende cn afgrijzen; van medelijden met zijn moeder, wie al die boze woorden gelden en van angst voor de dingen, die gebeuren kunnen.

"Nou, zeg op! Wat heb je!" roept vader.

"De bégoe's," zegt moeder zacht. "De bégoe's zijn gekomen. Merk je dan niet, dat ze er zijn! 0, daar licht 't weer! Nu zoeken ze mijn kinderen! Ooo!"

"In jou zit een bégoe " schreeuwt de man weer.

"Als 't maar licht was! dan zou ik hem er wel uit ranselen! Wacht maar!"

Verder nog gaat hij met schreeuwen en schelden, tot het hele huis vol is van boze woorden. "Waarom doet vader zo/' jammert 't in Toempaks hart. "Bah!

waarom doet hij zo! Denkt hij, dat moeder daarvan

37

beter worden zal? Bah! 't Lijkt wel, of hij zelf een bégoe is!"

Nogmaals maakt een lichtstraal het hele droeve toneel zichtbaar en bij die lichtstraal is meteen Toem- paks besluit genomen.

"De moeder van Bintang! Dat is een goede vrouw.

Die moet komen helpen. Als er maar eerst een vreem- de bij is, bindt vader ook wel in. De moeder van Bintang moet komen helpen."

Hij krabbelt overeind in 't donker en scharrelt op de tast af naar het deurluik, dat met een enkele houten klamp is vast gezet voor de nacht. Juist, als hij zijn hand er tegen heeft gelegd, zet een lang-aanhouden- de flikkerschijn de hele ruimte in blauwachtig licht.

Voor enkele seconden is alles in het vertrek duide- lijk te onderschijden. Vader, die nog op zijn slaaprnat ligt, 't bovenlijf bloot, leunend op een elleboog, om- dat hij wakker blijven wil. Nanti, die weer stil is geworden en op zijn duim zuigt, en Djamia, 't hoopje ellende, dat' door de vingers heen de kamer ingluurt.

En moeder! Moeder tegen de huiswand gedrukt.

Moeder, die schokt van de zware snikken, zonder dat een geluid gehoord wordt ..•

Meteen is het weer duister; duisterder dan te vo-

re~. Een ontzettend gevoel grijpt den jongen aan.

HlJ rukt de klamp los, zodat die klepperend zwaaien blijft aan zijn touw, duwt het deurluik op zij en vindt tastend met zijn voet, de bovenste trede van de huistrap.

(21)

38

Gelukkig! Buiten valt de duisternis mee. Een flauw schemerschijnsel van wit licht schijnt door de zware bewolking. Zou de morgenstond niet ver meer zijn?

Of is 't een maanlichte nacht?

En moeder tegen de huiswand aang.::drukt.

't Dorpspl~in is glibberig van modder. Toempak schept met ZIJn blote t nen de modder op, hij voelt het vocht tussen zijn tenen sijpelen. En steeds nog slaan de regenvlagen neer. Zijn baadje is doorweekt,

39

zijn haren druipen als van een drenkeling. De storm slaat de palm-en pisangbladeren ruw heen en weer.

Ze klepperen en ritselen, alsof ze angst hebben. Hoor!

een kokosnoot valt naar beneden, afgerukt door een windstoot, en een oud stuk zink, dat een dak moest dekken, vliegt Toempak rakelings voorbij. En 't meer! Hoor toch eens, hoe de golven tegen de kust lopen!

Tegen de houten wand van Bintangs woning moet hij lang en stevig kloppen, eer daar binnen een ge- luid ontwaakt. Ze slapen ook zo vast, deze mensen en kinderen en z lfs, al dringt er in een nacht als deze een geluid tot hen door, dan nog slaan ze er geen acht op. 't Zal immers de storm wel zijn, die 't een of ander heeft losgerukt en er nu zijn wilde spel mee speelt!

Boem! Boem! zeggen T oempaks stevige knuisten tegen h t deurluik. "Héhé!" roept hij.

"Héhéma hatóp! amáng! inang!" Sta op! sta vlu~

op, vader! moederl"

Klets, zegt een regen laag tegen zijn lijf aan.

"Boem, zeggen nog eens zijn vuisten tegen de huis- wand. Hij rilt en opnieuw wordt de angst wakker in zijn hart. Als ze nu eens doorslapen, deze mensen!

Als er nu eens nérgens hulp te krijgen is voor de ellende thuis! "Boem, boem, boem!" In een waar bombardement zoekt zijn angst een uitweg, en ein- delijk worden ze wakker, die vaste slapers, in 't vei- lige huis.

(22)

"Ise disi!" wie is daar! roept een slaperige vrou- western.

"Ahoe! Si Toempak!" is 't antwoord.

Daarna weerklinkt de stem vlak voor het deurluik.

"Ik kom, Toempak. Wees stil, dat je de kinderen niet wakker maakt. Ik kom."

Behoedzaam schuift een hand het deurluik ter- zijde. "Wat een weer," schrikt de vrouw, terwijl ze een doek om zich heen slaat. "Ben je door dit weer gekomen? Is 't thuis niet goed?"

"Moeder is weer ziek en vader doet zo kwaad. En alle kinderen schreeuwen. Toen ben ik jou gaan

halen, inang." .

"Daar heb je goed aan gedaan. Kom, we gaan gauw naar je moeder toe. Wees maar niet bang, jongen. 't Gaat wel weer over. Je moeder moet kie- zen, Toempak, 't een of het ander, maar 't valt haar moeilijk. Ze hebben haar in de war gepraat. Die oom van je. Die Pormalim uit Habinsaran. Die had nooit hier moeten komen."

Een diepe zucht ontsnapt aan het hart van de vrouw. Toempak zucht mee.

"Kiezen ... kiezen ... de goede keuze ... ," daar had meneer 't laatst over in de school. De goede keuze, dat is Toewan Jezus kiezen, boven al 't ande- re. Dat is: God willen dienen en van het heidendom niets meer aanhouden.

Meteen springen zijn gedachten verder, over het opgezweepte Tobameer heen naar 't slapende Balige

I

t~I

toe. Alsof een sterke hand zijn gedachten leidt, zo plotseling gaat het. Hij ziet de mooie schaduwlaan en de witte gestalte van de zuster. Hij hoort haar vriendelijke stem weer zeggen: als je moeder weer zo doet, kom me dan halen. Ik weet er van. • • ik kan je moeder wel helpen ...

Opeens weet hij, dat zuster Johanna hier nodig is.

Ja, de moeder van Bintang is ook een goede vrouw.

Maar ze is toch niet zo als zuster Johanna.

"Zuster Johanna, zuster Johanna," hamert zijn hart. "Zuster Johanna moet komen."

Met moeite naderen ze het huis, telkens tegenge- houden door de rukwinden, die van het Tobameer het dorp komen binnenvallen. 't Deurluik staat nog open, ze stappen naar binnen, in spanning, wat ze zullen aantreffen. Er is een olie-lampje aangestoken, een klein, flakkerend lichtje op de vloer, dat onzekere dwalende schaduwen tegen wand en zolder werpt.

Moeder staat nog steeds tegen de wand. Haar ogen staren wijd open voor zich uit, haar haren hangen verward omlaag. Als ze de buurvrouw ziet, strekt ze bevend' een hand uit. "Hdp me toch!" klaagt ze.

"Je moet me helpen, Tanda! Als ik toch maar zeker- heid had! Als ik maar wist, dat de geesten geen macht meer hebben! Als ik maar wist, dat Jezus me helpen wil!"

Moeder Tanda grijpt de uitgestoken hand en leidt de arme vrouw naar haar slaaphoekje terug. "Ga jij eens naar de andere kant van de kamer, vader," zegt

(23)

42

ze. tegen den man. "Stil Nanti, je moet niet zo huilen.

~le111and doet je kwaad hoor. Toempak, je moest de klnderen ~aar, naar mijn huis brengen dan kan je

~oeder mIsschIen eerder rust vinden. tt Regent nu nlet zo hard; breng ze meteen maar weg.tt

, Dan gaat moeder Tanda naast haar buurvrouw zltten, praat zachtjes tegen haar, terwijl ze kalmee- rend haar arm en hand wrijft. T oempak hoort de de naam Jezus, en "biddentt. Ook verstaat hij nog het w~ord bé,goe waarmee de Bataks de boze geesten aandu1den dIe er altijd op uit zijn om de mensen kwaad te doen. Vaster dan ooit weet hij, dat het gaat op leven of dood met zijn moeder. En dat hij helpen moet'"dat weet hij ook vaster dan te voren. Hoor, hoe ZIJn hart weer klopt: zuster Johanna ..• ; zuster Johanna ... Eerst moet hij helpen ... dan zuster JohannCl ... dan de Heiland zelf •.. Staat nu de He~land niet, voor hem? Vlak voor Toempak, den kIemen B,~~akJongen? En vraagt Hij nu niet: 11 Toem-

?ak zou JIJ dat durven? Zou je dat over hebben voor Je moeder en voor Mij?tt

Maar de buurvrouw wenkt: "toe, ga nou!" En gedwe~ n~emt, hij zijn kleinen broer op de rug, roept ook I?Jamla Ult, ~aar schu~lhoekje vandaan en zorgt, dat dIe twee veIhg en wel 111 het huis van buurvrouw Tanda worden ondergebracht. Het gaan door het donker~, do~p komt hem nu al lang zo vreemd en gevaa~hJk met meer voor, en wanneer hij de weer slapeng ~eworden kinderen veilig opgeborgen weet,

43

heeft Toempak zijn besluit genomen. Zie je wel? Al deze dingen vallen mee, wanneer je ze maar eerst probeert. Waarom zou hij ook niet, over 't meer ..•

"Ga je weer weg?,t vraagt Djamia met een loom stemmetje.

"Ja nog even ginds kijken," zegt Toempak. "Ik zal hier maar niet slapen; 't is hier al zo voL"

"Weet je 't goed?" vraagt Bintangs vader.

"Ja vader ik weet tt heel goed. Doe 't luik er maar voor/'

Meteen gaat hij de treden van het huistrapje af;

het deurluik hoort hij achter zich in de klampen val- len, en dan weet hij zich weer alleen in het altijd nog duistere en onstuimige dorp. Een sterke macht drijft hem zijn eigen lokkende huis voorbij, het ach- tererf op, waar het altijd nog fel-bewogen meer klotst tegen de zandige oever.

tt Witte schemerschijnsel aan de lucht is iets ster- ker geworden. Grote, inktzwarte wolkel1.massa's wor- den Oostwaarts gedreven door de adem van de storm, een armelijk maansikkeltje is nu en dan even zichtbaar. Maar het meer! het meer! Hoe kan het er nu zo anders uitzien dan gisteren •.. dan alle dagen, die Toempak zich herinneren kan! Niets lieflijks of vre- digs is er meer aan. Eerder lijkt het een verbeten vijand, die op weg is, om zijn moordplannen te vol- voeren. De golven lopen hoog en brullen in hun nederstorten. tt Schuim vliegt tegen de oever op. Nog flitst 't in de verte en rommelt de donder tussen de

(24)

't't

bergen. Toempak kijkt om zich heen, de kop van de grootste prauw stevig omklemd.

"Dat kun je niet doen," zegt zijn verstand. "Neen, dat kun je niet doen. Eén persoon in een prauwen dan met dit weer/'

"En als die oom Pormalim nu eens gelijk heeft?

Als de bégoe's van het boze meer eens op je loerden?

Als ze je eens te pakken kregen en je mee sleurden naar hun vreselijk land? Als ••. als het eens waar was, wat die oom zegt .•. en wat alle oude Bataks geloven. •. als het eens waar was, dat van de bé-

,

"

goe s .•...

"Maar moeder dan? Moeder, die wie weet in hoe erge nood verkeert! Op ditzelfde ogenblik!"

Opeens begint er dwars tegen het verstand in een andere stem te spreken.

"Denk aan de school, aan gistermorgen in school.

Weet je nog, wat meneer de Jong zei?" Dienstknecht des Heren" moest je zijn in deze vacantie. 't Is een grote eer, wanneer een zondig mens iets mag doen voor den Here van Hemel en aarde. Nu vraagt de Here Jezus jou om een boodschap voor Hem te doen in Balige, en nu durf je zeker niet! Bah! wat een dienstknecht ben jij!"

"Vooruit, we gaan," zegt Toempak tegen zijn prauw. "Ho-hop! daar gaat-ie dan!"

't Is niet de eerste maal, dat hij met een prauw hanteert. De jonge bewoners der meeroevers oefenen zich al met prauwvaren en zwemmen, wanneer ze

45

nog maar juist even op hun beentjes kunnen staan.

Van moeders slendang... in de prauw... zo gaat het dikwijls en Toempak gaat met het vaartuigje dan ook niet onhandiger om, dan een volwassen man het gedaan zou hebben.

Ook heeft hij te voren wel eens storm meegemaakt op het Tobameer. Die stormen kunnen daar zo plot- seling op komen zetten; valwinden tussen de bergen zijn het en geen visser kan zich voor zo' n plots~­

ling losbarsten in veiligheid brengen. Maar nog nOOlt is de jongen alleen in de storm geweest en zeker nog nooit in 't nachtelijk duister. Daar wordt de boot al aangegrepen door de golfslag. Omhoog, omlaag, om- hoog, omlaag. Verder en verder wijkt de vaste oever; als een rusteloos dier wipt en springt de prauw op de brandinggolven.

Als ik maar eerst op de grote vlakte ben," denkt

"

.

Toempak, terwijl hij zich schrap zet, de korte rO~.l- spaan in de hand gekneld. "Midden op h.et meer Z1Jn de golven niet zo gemeen. En daar kan 1k ook beter richting bepalen/'

Hij komt er door, door de boze branding. 't Zweet loopt hem langs hoofd en schouders, zijn handen trekken blaren, zijn benen krijgen kramp van 't schrap zetten ••• maar hij komt er door en 't is pre- cies zoals hij al had uitgerekend: 't grote watervlak is veel minder hevig bewogen, veel minder woest van golfslag.

Hij kijkt eens om zich heen. Heel ver, aan de andere

(25)

46

meer-oever, pinkelen een paar lantaarns roodachtig door het duister. Natuurlijk, dat moet Balige zijn.

Balige is een voorname plaats; er wonen toewans van de reaering. Er staan lantaarns, die de gehele nacht

blijve~

branden. Nu daar dus maar naar toe geroeid, dan is het doel bereikt. Hoe de terugtocht zal zijn, daar bekommert hij zich niet over. Met zuster Jo- hanna is het einde van zijn gedachten bereikt; wat daarna zal komen, mag een ander beslissen.

't Is alleen maar zo ongelukkig, dat je al zo moe bent, na zo'n worsteling door de branding. Zwaar last T oempak de afmatting in armen en benen. Hoe kan je met zulke lamme ledematen nog verder roeien! En zijn hoofd! Wat is dat hoofd toch moe! Denken kan hij eigenlijk helemaal niet meer. Behalve de ene ge- dachte: ik moet naar Balige, leeft er niets meer in zijn hoofd. Pets... Pets... doet de l'ceispaan op het watu." Ik moet naar Balige .•. ik moet naar Balige ...

Pets . .. Pets... Pets... langzamer steeds. Ho- hop! Ho-hop! gaat de prauw op en neer. Opge- heven door een golf, neergezakt langs een waterhel- ling, opgeheven opnieuw ..• om daarna weer te dalen.

In ijzige regelmaat voeren de golven de prauw mee en de roeiriem gaat langzamer steeds. Pets •.• pets ..•

pets. .. "Ik moet even rusten" denkt Toempak.

"Straks valt mijn arm van mijn lijf af. Hij zit al lOSt

geloof ik."

Voorzichtig trekt hij zijn arm binnen boord en

wrijft met d andere hand de overspannen spieren.

47

Dat is een prettig gevoel; de verstijving wijkt. ~ e ,zou er bijna slaperig van worden. "Ik moet naar Bahge: ••

ik moet naar Balige .. . ,t' denkt Toempak nog flauwtjes.

't Is als een versje, dat zachter en zachter gezongen wordt.

Ho-hop! ho-hop! zeggen de golven en beuren ft bootje op in ijûge regelmaat. Maar het lied van de

Ho--hop, ho--hop, gaat de prauw op en neer.

riemen zwijgt. Toempak is weggezakt op de vochtige bodem van de prauwen slaapt. Op zijn gezicht zweeft een lachje van voldoening. Zijn ene roeispaan ligt dwars over hem heen. Ho-hop .•. zeggen de golven.

Ze dragen de prauw weg over 't meer. Maar in de richting van Batige dragen ze hem niet.

Er wordt gewaakt. Er wordt gewaakt en bestuurd, ook wanneer de mensen slapen. Ook, wanneer de

(26)

48

schipper van het bootje in diepe slaap is weggezon- ken, omdat zijn hoofd en zijn armen ten dode toe vermoeid waren. Dan nóg wordt er bestuurd en ge- waakt door Hem, die reeds in overoude tijden de Hoeder Israels heette en van Wien het Christenvolk met nog groter zekerheid mag zingen, dat Hij met hen gaat op alle wegen.

Door dien Wachter alleen komt het, dat de woeden- de golven van het T obameer niet het laatste woord hebben in het leven van den kleinen dapperen Toem- pak. Het bootje drijft af, de verkeerde kant op, zou je zo zeggen. Glad de verkeerde kant op. De wenken- de lantaarnlicht jes van Balige worden kleiner en klei- ner •.• flauwer en flauwer ... groter en groter wordt de afstand .•. De verkeerde kant gaat het op met de prauw. En het meer is zo groot. Wat kan er mi~den op het meer niet allemaal gebeuren, waar men 111 de kustdorpen nimmer iets van hoort! Vermist. + • ver- mist ach, er worden er zovelen vermist ieder jaar.

't Meer opgegaan en nooit terug gekomen •.•

Plotseling schuurt de zijkant van het bootje tegen iets hards en houtachtigs. Er volgt een schok en het heeft de schijn, alsof de prauw nu met-een vastge- meerd zal blijven liggen. Doch er komt een golf aan rollen, die hem nog een paar meter meeneemt op zijn rug. Dan schuurt er weer hout tegen hout, met heviger, raspend geluid. En tegelijk roept een schorre stem ergens van uit de hoogte: Ise disi!"

Een slaperige ruwe stem is het met angst en schrik

49

in de klank van de woorden. "Hé! antwoord! wie is daar! wie ben je, daar beneden!"

Die bekende Batakse woorden doen T oempak met een schok ontwaken. Met gesloten ogen nog, begin- nen zijn gedachten te werken. "Wat is mijn bed vreemd, ' denkt hij. "En 't beweegt onder me. Zou er aardbeving zijn?"

"Ise disi!" schreeuwt de vreemde stem nog eens van boven af.

En dan weet Toempak ineens alles weer. Hij in de boot ... terwille van zijn moeder. De storm op het meer . .• de verlamde arm .. . Waar is hij nu! Wat is er met hem gebeurd. Dit kan toch Balige niet zijn?

"Ik! Toempak! Ik kom uit Oloan!" roept hij uit alle macht. "Kom me helpen, vader! dat mijn prau\

niet weer wegschiet!"

E n rood lantaarnlicht je beeft buiten h t schuil- hu je, en vage gedaante wordt zichtbaar, die naar b ned n tuurt. Dan komt een dik eind rotan touw

aangezwa~id, dat Toempak handig opvangt en aan zijn vaartuig bevestigt.

l1E om boven," zegt de ruwe stem weer en Toem- pak klau ert langs 't wankele bamboe hekwerk om- hoog. Onder hem deint de lege prauw gewillig op de gol en, daaronder is de donkere diepte van het mer. Toempaks handen grijpen het glibbernatte houvast, zijn ten n grijp n ijverig mee. En daarna staat hij in de hut en rijgt opeens zo'n overw ldigend ge oeI van veiligheid, dat hij, de grote dappere kerel,

Storm over Toba

4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Machteld zocht en vond vóór dien tijd een kooper voor haar winkel, en nam, in weerwil van Lionel' snleekbeden, alle maatregelen om zich weder te Zand- voort te

Lucie meende eindelijk Delpont in het vertrouwen te nemen. Maar daar kwam die met alweder een nieuw plan. een zoo groot dat hij voor niets anders meer oog of oor.

e~ Houghton en wreven ~lch gee. t 'Y'as een prachtige ochtend; de meeuwen scheerden, op zoek naar V1Sch~es, ove~ het blauwe water en van de landzijde woei een

I.. om de ranke, meisjes-achtige gestalte en liet de blanke armen bloot zoowel al den teeren, roomkleurigen hals. De welgevormde, ietwat groote handen, bcwog n m.rv&lt;.:us

Even natuurlijk verergerde dit de spann ing tusschen R6zsi en mij. Ik voelde, dat het niet lang meer kon duren, dat eerstdaags de bom ging barsten. Er kwam een verandering

geweld door het geopende cabine-deurtje dringende, zijn woorden overstemmende, - dat de mécano een laatste in- spectie behoorde te maken, om alle onderdeelen van

Mrs. &#34;Vrouwtjelief, de man is nu eenmaal gek - ofschoon niet gek genoeg voor een krankzinnigenge ticht - en Audrey. IIoward zich voor haar vriendin op te komen. Toch

kamertje waar. D rie jaren waren \'oorbij gegaan. Ze wilde niet dat men haar Nonnie noemdc en heete Adèle. De ene was heerlijk.. dat tweede luitenantje van de