• No results found

Solidaire studenten. Nieuwe perspectieven op de internationale studentenorganisaties IUS en ISC (1956-1962)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Solidaire studenten. Nieuwe perspectieven op de internationale studentenorganisaties IUS en ISC (1956-1962)"

Copied!
129
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Solidaire studenten

Nieuwe perspectieven op de internationale

studentenorganisaties IUS en ISC (1956-1962)

Joppe Schaaper Masterscriptie

Begeleider: Dr. Niek Pas Tweede lezer: Dr. Rimko van der Maar Onderzoeksmaster Geschiedenis 23 juni 2015

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

1 De internationale studentenpolitiek door een nieuwe bril

1.1 Historische achtergronden van IUS en ISC 7

1.2 De Koude Oorlog en het top-down-perspectief in de historiografie 12

1.3 Een nieuwe benadering 16

1.3.1 Continuïteit: een voorgeschiedenis 17

1.3.2 Conceptueel en theoretisch kader: transnationalisme en cultuurtransfer 19

1.3.3 Historiografie: New Cold War History 23

2 Samen tegen Batista: een studentencoalitie

2.1 Historische achtergronden van Latijns-Amerika en Cuba 29 2.2 Cubaanse studenten en de International Student Conference 34 2.2.1 De toetreding van de FEU tot de International Student Conference 34

2.2.2 The Student en Cuba 38

2.2.3 Functies en verhoudingen: congres, secretariaat en nationale unies 41

2.2.4 Verpersoonlijking van de strijd 45

2.2.5 De Research and Information Committee 47

2.3 Het einde van de strijd 49

3 ‘Patria o muerte!’ Studenten en de Cubaanse Revolutie

3.1 Historische achtergronden van de Cubaanse Revolutie 51 3.2 De Cubaanse Revolutie en de International Student Conference 54

3.3 Castro’s inlijving van de FEU 58

3.4 Cubaanse studenten en de International Union of Students 61 3.4.1 De toetreding van de FEU tot de International Union of Students 61 3.4.2 Voorgeschiedenis: World Student News en het vijfde congres 63 3.4.3 Beeldvorming: IUS’ rol in de Cubaanse Revolutie 66 3.5 Nieuwe oppositionele bewegingen en hun verhouding tot de ISC 67 3.6 FEU en de concurrentiestrijd tussen de IUS en de ISC 72

3.7 Koude Oorlog: de Cubacrisis 76

4 De neergang van de internationale studentenorganisaties 79

Conclusie 83

Bronnen- en literatuurlijst 91

(3)
(4)

Inleiding

‘We have come here to demonstrate our solidarity with the Cuban Revolution, and to assure you that we are by your side in your fight. We have come here so that we may show the whole world that the students of many lands consider the Cuban Revolution as their own, that they are ready to defend it with you and that your slogan “Patria o Muerte – Venceremos” is also their slogan’1

Met deze mooie woorden opende Jiri Pelikan, de voorzitter van de International Union of Students in mei 1961 de vergadering van het Uitvoerend Comité ten overstaan van Cubaanse hoogwaardigheidsbekleders en studenten. Ter gelegenheid van het toetreden van de Cubaanse Federación Estudiantil Universitario (FEU) twee jaar eerder, had het comité besloten één van zijn vergaderingen in Havana te houden. Als uiting van solidariteit, maar niet minder als symbool van een steeds hechter wordende band. Het leek alsof de situatie nooit anders was geweest. Alsof de IUS de Cubaanse studentenunie al decennialang gesteund had in haar strijd tegen opeenvolgende dictators – waarvan de laatste, Fulgencio Batista, op 1 januari 1959 gevlucht was. Niets was minder waar. Ruim voordat de Cubaanse studentenunie zich aansloot bij de IUS, was zij al lid van de International Student Conference, de tegenhanger van de IUS.2 In hun zoektocht naar steun voor de escalerende politieke strijd tegen Batista, besloten

Cubaanse studenten vanaf 1956 gebruik te maken van het internationale podium en netwerk dat de ISC bood. En deze keuze legde hen bepaald geen windeieren: materiële en immateriële steun van de internationale studentengemeenschap sterkten de Cubaanse studenten in hun strijd. Toen Batista verslagen was en Fidel Castro de macht overnam werd ISC’s steun echter snel vergeten. De IUS was de nieuwe bondgenoot.

De veranderende verhouding tussen de Cubaanse studentengemeenschap en de internationale studentenkoepels is een voorbeeld van hoe het er in de internationale studentenpolitiek in de praktijk aan toe ging. Nationale studentenunies, zoals de FEU, vertegenwoordigden hun studentenpopulatie op internationaal niveau door zich aan te sluiten bij één van beide studentenorganisaties. Deze keuze werd voornamelijk ingegeven door eigenbelang: solidariteit met en materiële steun voor de eigen politieke strijd en een groot internationaal netwerk van studenten waren vaak doorslaggevend. Ook de koepels zelf waren actief bezig zoveel mogelijk studentenunies aan zich te binden, voornamelijk uit de gedekoloniseerde wereld. Onderlinge concurrentie speelde hierin een belangrijke rol, maar oprechte solidariteit met de vrijheidsstrijd van de studenten was niet minder van belang. Daarnaast kwamen er politieke aspecten bij kijken: op het moment dat Castro banden

1 FEU en IUS, IUS Executive Committee meeting Havana, May 23 to June 2, 1961 (Havana 1961) 17.

2 Brief COSEC aan nationale studentenunies: ‘Invitations to the sixth ISC’, 4 juli 1956, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), Archief International Student Conference (ISC), inv. nr. 755.

(5)

aanknoopte met de Sovjet-Unie, bijvoorbeeld, ging ook de FEU in zee met de door communistische studenten gedomineerde IUS.3 Al met al was er sprake van een

wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding tussen politieke krachten, IUS en ISC en de nationale studentenunies. Op het eerste gezicht lijkt dit niet zo’n spannende en opzienbarende conclusie, maar tegen de achtergrond van de bestaande historiografie van de internationale studentenpolitiek is het vernieuwend, nodig en bovendien geheel in lijn met de actuele ontwikkelingen in de geschiedwetenschap.

Tot nu toe is de geschiedenis van de IUS en de ISC sterk van bovenaf geschreven. De nadruk ligt op de organisaties en hun acties, interne aangelegenheden en onderlinge concurrentie. De agency van nationale studentenunies en individuele studenten wordt niet onderkend, zodat zij geen enkele rol van betekenis spelen in deze geschiedenis.4 Dit

top-down-perspectief is grotendeels voortgekomen uit een dominante focus op de aspecten van de Koude Oorlog. De IUS werd vrij snel na haar oprichting in 1945 gedomineerd door communistische studentunies en de ISC bestond uit Westerse unies die zich in 1950 uit onvrede met de koers afscheidden van de IUS.5 Achteraf bleek bovendien dat de organisaties

financieel gesteund werden door de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten.6 Dat verklaart

waarom beide organisaties voornamelijk zijn beschouwd als marionetten van de twee machtsblokken, die werden ingezet om zoveel mogelijk studentenunies uit de gedekoloniseerde wereld in de eigen invloedssfeer te krijgen. Dit perspectief leidde tot waardevolle publicaties7, die voornamelijk in het Koude-Oorlogsdebat van belang zijn

geweest. Maar het had ook tot gevolg dat er een eenzijdige focus op de monolithische en top-down bestuurde studentenkoepels ontstond. De sterke aandacht voor de politiek-ideologische en financiële betrokkenheid van de twee grootmachten heeft er voor gezorgd dat andere facetten en benaderingen niet aan bod kwamen en dat het debat over de studentenpolitiek is vastgelopen.

Deze studie richt zich, algemeen geformuleerd, op de ontwikkeling van zowel de nationale studentengemeenschappen als de internationale studentengemeenschap, evenals de weerslag die deze ontwikkelingen hadden op de onderlinge relaties. Specifieker richt het

3 Rapport uitvoerend comité van de IUS: ‘On the experiences and the development of the international student movement since the 5th congres of the IUS’, zesde IUS, oktober 1960, IISG, Archief International Union of Students (IUS), inv. nr. 16, p. 33.

4 Philip Altbach, ‘The international student movement’, Journal of Contemporary History 5 (1970) 156-174; Philip Altbach en Norman Uphoff, The student internationals (Metuchen 1973); Joël Kotek, Students and the

Cold War (Basingstoke 1996); Karen Paget, ‘From Stockholm to Leiden: the CIA’s role in the formation of the

ISC’, Intelligence and National Security 18 (2003) 134-167.

5 Altbach, ‘The international student movement’, 161; Kotek, 86-87, 174-180. 6 Kotek, 222-223; Paget, ‘From Stockholm to Leiden’, 134.

(6)

onderzoek zich op de ontwikkelingen van en de verhoudingen tussen de IUS, de ISC en de Cubaanse studentengemeenschap ten tijde van de regeerperiodes van Fulgencio Batista en Fidel Castro (1956-1962).8 De Cubaanse studenten dienen zo als voorbeeld van studenten uit

de ‘Derde Wereld’. De studie begint in 1956, omdat de studentenstrijd tegen Batista in dat jaar escaleerde en de Cubaanse studentenunie voor het eerst contact legde met de internationale studentengemeenschap. Het onderzoek eindigt in 1962, het moment dat de FEU definitief de ISC verliet. Vragen die centraal staan zijn: hoe veranderden de Cubaanse studentengemeenschap en haar relatie met de internationale studentenkoepels toen Castro de macht overnam van Batista? Welke invloed hadden de politiek geëngageerde Cubaanse studenten op de van oorsprong apolitieke ISC? En andersom: welke rol speelde de ISC in de Cubaanse strijd tegen Batista? Op welke manier uitte de solidariteit van de ISC (en later de IUS) met de Cubaanse studenten zich en was dit oprechte solidariteit of kwam het vooral voort uit het streven naar een zo groot mogelijke machtsbasis? Vervulden de twee studentenkoepels, ondanks de concurrentie, niet eigenlijk dezelfde faciliterende en bemoedigende rol ten opzichte van de Cubaanse studentengemeenschap? En, ten slotte, hoe hebben Koude-Oorlogsconflicten, zoals het Varkensbaai-incident en de rakettencrisis, hun weerslag gehad op de ontwikkelingen binnen en tussen de internationale studentenorganisaties en de Cubaanse studentenunie?

Om de perspectiefwisseling gestalte te geven, maak ik gebruik van het concept van het transnationalisme en de daarbij behorende theorievorming van cultural transfer. Kort gezegd verlegt de cultural transfer de aandacht van statische eenheden naar de dynamische interactie tussen die eenheden. De historiciteit van de bestudeerde objecten komt naar voren, zodat een synchrone benadering plaatsmaakt voor een diachrone benadering. Cultuurtransfertheoretici betogen dat interacties tussen entiteiten, in dit geval studentenorganisaties, de betrokken entiteiten zelf diepgaand kunnen beïnvloeden.9 Niet de onveranderlijke studentenorganisaties

staan centraal, maar de zich ontwikkelende interactie en wederzijdse invloeden tussen die organisaties. Cultuurtransfertheorie is verbonden met transnationale geschiedschrijving, die ook een perspectiefverschuiving voorstaat. Het zwaartepunt van de historiografie lag decennialang bij de natiestaat en het transnationalisme brengt daarin verandering met haar

8 Jaime Suchlicki, ‘Cuba’, in: Donald Emmerson ed., Student and politics in developing nations (Londen 1968) 315-336.

9 Martijn van der Burg, Nederland onder Franse invloed. Cultuurtransfer en staatsvorming in de

(7)

focus op natie-overstijgende processen.10 Studentenorganisaties IUS en ISC beschouw ik dan

ook als transnationale platformen voor contacten, discussies en onderlinge solidariteit.

Een historiografische tendens die deze ontwikkelingen weerspiegelt is de New Cold War History. Een sleutelpublicatie in dit verband is Global Cold War. Third world interventions and the making of our times (2005) van Odd Arne Westad. Westad benadert de Koude Oorlog niet volgens de klassieke Oost-Westtegenstelling (Sovjet-Unie vs. Verenigde Staten) maar als een tegenstelling tussen het Noordelijk en het Zuidelijk Halfrond. De tegenpolen uit het klassieke Koude Oorlogsbeeld zijn in deze invalshoek juist min of meer gelijken, die allebei dezelfde positie innemen ten opzichte van de Derde Wereld. Zij zijn allebei als het ware in het vacuüm gesprongen dat de Europese koloniale machten hebben achtergelaten tijdens de grote dekolonisatiegolf. Ze knoopten politieke, militaire en economische contacten aan met gelijkgezinde (anti-)revolutionaire krachten in landen waar bevrijdingsoorlogen waren uitgebroken. De gedekoloniseerde landen krijgen in deze historiografie dus een centrale rol toebedeeld. Ze worden bovendien niet gezien als speelbal van de twee machtsblokken, maar als onafhankelijke spelers in het internationale machtsveld.11 De parallel met de internationale studentenpolitiek is natuurlijk niet volledig,

maar de achterliggende gedachte van een perspectiefverschuiving met meer aandacht voor de relatie tussen de ‘noordelijke’ studentenkoepels en de ‘zuidelijke’ studentenunies, met beide een even grote invloed op de loop van de ontwikkelingen, is op dit onderzoek goed toepasbaar.

Deze studie is vrijwel geheel gebaseerd op een kwalitatieve analyse van primaire bronnen. In het Amsterdamse Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) liggen omvangrijke archieven van zowel de International Union of Students als de International Student Conference. Deze schier onuitputtelijke bron van alle mogelijke aspecten van de internationale studentenpolitiek is relatief weinig geraadpleegd. Dat geldt zeker voor het niet geïnventariseerde archief van de ISC, terwijl het maar liefst honderdtwaalf meter aan waardevolle archiefstukken beslaat.12 Congresresoluties, -notulen en -samenvattingen, brieven

en telegrammen van de beide secretariaten en van nationale studentenunies, rapporten van

10 Akira Iriye, ‘The transnational turn’, Diplomatic History 31 (2007) 373-376, aldaar 375; Pierre-Yves Saunier, ‘Transnational’, in: Akira Iriye en Pierre-Yves Saunier ed., The Palgrave Dictionary of transnational history,

from the mid-19th Century to the present day (Basingstoke 2009) 1047-1055, aldaar 1047.

11 Odd Arne Westad, Global Cold War. Third world interventions and the making of our times (Cambridge 2005). ; Mark T. Berger., ‘The real Cold War was hot: The global struggle for the Third World’, Intelligence

and National Security 23 (2008) 112-126, aldaar 113, 117-118.

12 Op deze plaats wil ik dan ook graag de medewerkers van de studiezaal van het IISG bedanken die heel behulpzaam waren en mij hebben gefaciliteerd in mijn onderzoek. Een aantal keer mocht ik met hen mee om het ongeïnventariseerde ISC-archief te bekijken en de stukken te pakken en in te zien die relevant waren.

(8)

onderzoekscommissies, solidariteitsbetuigingen en andere verklaringen van zowel de IUS en de ISC als de nationale studentenunies, toespraken van internationale en nationale studentenleiders en persoonlijke brieven van individuele studenten geven samen een heel ander, veel complexer beeld van de studentenpolitiek dan de bestaande, gesimplificeerde voorstelling.

Naast primaire bronnen heb ik gebruik gemaakt van publicaties van IUS, ISC en Cubaanse studenten, die te vinden zijn in het IISG. De maandelijks uitgegeven tijdschriften van de organisaties, respectievelijk World Student News en The Student, zijn belangrijk voor een reconstructie en analyse van de ontwikkeling van (de relatie tussen) de studentenkoepels en de Cubaanse studentengemeenschap. Ook losse publicaties van de betrokken organisaties hebben inzicht verschaft in de achtergronden en de dagelijkse praktijk van de internationale studentenpolitiek. Ten slotte heb ik me voor de achtergronden van Latijns-Amerika en Cuba en voor de internationale context, evenals de voorgeschiedenis van de studentenkoepels, gebaseerd op secundaire literatuur.

Het eerste hoofdstuk is een contextueel hoofdstuk. Hierin komt eerst uitgebreid de oprichtingsgeschiedenis van de IUS en de ISC aan bod. Daarna ga ik in op het dominante geschiedbeeld dat er in de loop der jaren van de internationale studentenpolitiek is ontstaan. Ik bespreek, analyseer en contextualiseer de betreffende publicaties en hun waardevolle bijdragen, maar ook de historiografische lacunes. Vervolgens zal ik dieper ingaan op zowel de historiografie van de New Cold War History, als de theorie van cultural transfer en het concept transnationalisme. Hoofdstuk 2 en 3 bestaan uit de kwalitatieve analyse van de besproken bronnen, in hun context geplaatst met behulp van de secundaire literatuur. De natuurlijke cesuur tussen de twee hoofdstukken ligt op 1 januari 1959: de overgang van Batista naar Castro. Het onderzoek eindigt met een klein, afsluitend hoofdstuk over de neergang van de studentenorganisaties en een conclusie. Om de praktijk van de internationale studentenpolitiek goed te weerspiegelen, verspringt het onderzoek voortdurend van analyseniveau: zowel politieke actoren, de twee internationale studentenorganisaties, verschillende studentenunies en -bewegingen (met een nadruk op de Cubaanse FEU), als individuele betrokkenen komen aan bod. Op die manier hoop ik een veelzijdiger beeld te geven van de internationale studentenpolitiek tussen 1956 en 1962.

(9)
(10)

1 De internationale studentenpolitiek door een nieuwe bril

1.1 Historische achtergronden van IUS en ISC

Staande ovaties en een daverend applaus volgden op de openingsspeech van Klement Gottwald op het eerste Praagse congres van de International Union of Students in augustus 1946. De Tsjechoslowaakse minister-president liet zijn kans niet voorbij gaan om op deze speciale gelegenheid eens flink de vloer aan te vegen met alle ‘fascisten’ en ‘reactionairen’ die zijn land moeilijke tijden hadden bezorgd. Het was de taak van de hier bijeengekomen studenten, zo zei hij, om een terugkeer van het fascisme in de toekomst op alle mogelijke manieren te bestrijden en te werken voor internationale vrede. Deze boodschap werd meermalen herhaald door andere sprekers en versterkt door liederen van een Tsjechoslowaaks arbeiderskoor, parades van de verschillende aanwezige studentendelegaties en een felicitatietelegram van de Joegoslavische minister-president Josip Tito. Het gehele congres draaide om het uitdragen van de antifascistische boodschap en had weinig van doen met studentenzaken.13 Hoe kon dit zover komen? Was iedere aanwezige het wel eens met deze

politiek geëngageerde en partijdige inslag van het congres? Hoe definieerde men ‘studentenzaken’ eigenlijk? Hoorde het congres zich te beperken tot de student as such en zijn praktische problemen of moest rekening gehouden worden met zijn positie in de maatschappij?

Aan het eerste congres van de International Union of Students (IUS) gaat een lange geschiedenis vooraf. Terwijl de Tweede Wereldoorlog nog in volle gang was, dachten studenten al na over de toekomst. Hoe moest de nieuwe internationale studentengemeenschap vormgegeven worden en door wat voor type organisatie moest zij vertegenwoordigd worden? De vooroorlogse, apolitieke International Conference of Students was blijkbaar niet in staat geweest de opkomst van het fascisme te beteugelen. Het moest anders, maar hoe? Voor veel studenten die actief betrokken waren geweest bij de oorlog, sommigen in het verzet, stond vast dat politieke kwesties nu belangrijker waren dan ooit. Dit moest dan ook naar voren komen in een nieuw op te richten internationale studentenorganisatie. Toch was zeker niet iedereen het hiermee eens. Er waren ook studenten die aan het traditionele apolitieke karakter wilden vasthouden. De Britse National Union of Students organiseerde daarom in maart 1945 een bijeenkomst voor studenten uit de geallieerde landen. Er werd gediscussieerd over de invulling van de toekomstige organisatie, maar de voor- en tegenstanders van een politiek

(11)

geëngageerde inslag kwamen er niet uit. Zij besloten het oneens te zijn en schoven de kwestie door tot na het (verwachte) einde van de oorlog.14

De oorlog was inderdaad snel afgelopen, dus werd er opnieuw een congres in Londen georganiseerd. Honderdvijftig afgevaardigden uit achtendertig landen kwamen op 10 en 11 november 1945 bijeen om de oprichting van een nieuwe internationale studentenorganisatie voor te bereiden. Er heerste een grote vastberadenheid om na de verschrikkingen van de oorlog eensgezindheid uit te stralen. Er werd geprobeerd de genoemde meningsverschillen over het karakter van de toekomstige studentenkoepel opzij te zetten ten behoeve van de ‘antifascistische eenheid’. Desondanks kristalliseerde dit verschil in opvatting zich juist verder uit. De conservatievere ‘Westerse’ studenten waren traditioneel gekant tegen een politieke invulling van de internationale studentenorganisatie: deze moest voornamelijk richten op dingen die de student-as-such aanging, ofwel praktische, studiegerelateerde onderwerpen. De aanwezige communistische studenten – voornamelijk uit de Sovjet-Unie en Oost-Europese landen – waren juist voor een organisatie die zich met alle maatschappelijke facetten van het studentenleven bezig zou houden. Om de goede vrede te bewaren besloten beide partijen om één sterke internationale organisatie op te richten en de discussie over de invulling daarvan opnieuw te verschuiven naar een later tijdstip. Maar deze schijnbare eenheid duurde niet lang.15

Een week later al kwamen de studenten weer bijeen, nu in Praag. Het congres was met ruim zeshonderd studenten uit eenenvijftig landen veel groter dan in Londen. De samenstelling verschilde ook in grote mate van de bijeenkomst in Londen, wat essentieel zou blijken voor de uiteindelijke koers van de studentenorganisatie. Er waren meer Oost-Europese studenten, waardoor voorstanders van een politiek geëngageerde organisatie een meerderheid verwierven. Ondanks felle tegenstand van een aantal West-Europese studenten, besloot het congres aldus dat de op te richten studentenkoepel een politiek karakter zou krijgen. Een ander besluit dat deze politisering zou bestendigen, was het aanstellen van een uitvoerend comité bestaande uit zeventien leden. Omdat zij op hetzelfde congres gekozen werden, domineerden van meet af aan communistische studenten het comité. Dat verzekerde hen van de controle over de IUS nog vóór de officiële oprichting in 1946. Dat was ook de reden waarom er voor Praag in plaats van Parijs gekozen werd als vaste zetel van dit uitvoerend comité.16

14 Ibidem, 87.

15 Altbach, The student internationals, 17-19.

(12)

Het eerste conflict tussen de communistische meerderheid en de ‘Westerse’ minderheid ging over de agendabepaling van het eerste congres. Op de originele agenda, die al een paar maanden van tevoren was verstuurd, hadden onderwerpen als democratisering in het onderwijs en studiebeurzen een belangrijke plaats. Toen het congres begon werd echter duidelijk dat het eerste gedeelte van de openingssessie gewijd zou worden aan het gevecht tegen het fascisme en de rol van studenten in de strijd voor vrede. Pas nadat dit soort politiek-ideologische problemen bediscussieerd waren, zou er, als er nog tijd over was, ruimte zijn voor praktische zaken. De minderheid diende tevergeefs een resolutie in om de volgorde om te draaien. Deze gang van zaken viel bij veel aanwezige West-Europese studenten in het verkeerde keelgat. De Nederlandse vertegenwoordiging, de Nederlandse Studenten Raad (NSR) verklaarde ‘onder doodse stilte’ dat zij de dominantie van de communistische studenten geen democratie vond. Zij sprak van een partijdig politiek debat en klaagde over de eenzijdigheid van de besproken onderwerpen, om te besluiten met: ‘We want to live in friendship with all of you, but we need another basis of cooperation than the one which the constitution of IUS now gives us. Therefore I have no choice to declare that the Dutch Union of Students will not become a member of the IUS.’17 Vooralsnog was de NSR echter de enige.

In het volgende jaar vestigde de IUS zich, ondanks de interne strubbelingen, stevig als de enige internationale studentenorganisatie. Het publiceerde een tijdschrift, World Student News, dat diende als medium tussen het uitvoerend comité en de leden en tussen de studenten onderling. In de loop van de jaren zouden artikelen over de antikoloniale strijd van ‘Derde Wereld’-studenten18 hierin een steeds grotere plaats krijgen, maar vooralsnog lag het

zwaartepunt bij artikelen over studeren en vrije tijd.19 IUS begon jaarlijkse conferenties en

festivals te organiseren met delegaties uit meer dan vijftig landen. Ze sponsorde reizen naar de Sovjet-Unie voor buitenlandse delegaties en verschillende projecten in het buitenland.20 De

oprichting van de IUS leidde er ook toe dat in verschillende landen nationale studentenunies opgericht werden, waaronder de National Student Association (NSA) in de Verenigde Staten. Bovendien bracht de politieke insteek van de IUS voor het eerst grotere aantallen studentenunies uit de ‘Derde Wereld’ ertoe actief deel te nemen aan een internationale studentenorganisatie. Zo was de Indiase studentenunie All-India Student’s Federation vanaf het begin zeer actief in de IUS. Ook een aantal Latijns-Amerikaanse studentenunies, voornamelijk links georiënteerd, namen actief deel aan de congressen. Met de meeste

17 Kotek, 100-101.

18 Achter de term ‘Derde Wereld’ schuilt een debat, waar ik later op terug zal komen. 19 Altbach, The student internationals, 23, 39.

(13)

Europese studentunies en een groeiend aantal unies uit de ge(de)koloniseerde landen, werd de IUS langzamerhand werkelijk representatief voor de wereldwijde studentengemeenschap.21

Een cruciaal gegeven, dat de representativiteit van de IUS nuanceert, is echter dat was bepaald dat er maar één studentenunie per land lid kon worden van de studentenkoepel. De legitimiteit van de koepel was dus gebaseerd op studentenunies en niet op individuele studenten. Het interessante hieraan is dat de IUS zelf bepaalde welke nationale groeperingen een plek zouden krijgen. Welke unie of organisatie vertegenwoordigde als beste de studentenpopulatie in het betreffende land? Deze keuze was zeer arbitrair en onderhevig aan allerlei politieke invloeden. In de IUS besloot de – ook door communistische studenten gedomineerde – Credentials Committee wie er op welke congressen en evenementen aanwezig mocht zijn. Voorafgaand aan ieder congres – het congres was formeel de ‘wetgevende macht’ – werd bepaald wie er toegelaten zouden worden. Al snel na de oprichting begon deze commissie in haar keuzes te discrimineren op basis van politieke voorkeuren. Zo werd de bovenstaande All-India Student’s Federation verkozen boven het in aantal leden veel grotere All-India Student Congress. Puur om de reden dat ze er een communistisch gedachtengoed op nahield. En omdat de Nederlandse NSR zich had teruggetrokken, liet de IUS een kleine communistische studentenorganisatie toe.22 In de loop

der jaren hebben controverses omtrent deze toekenning van lidmaatschappen voor zowel de IUS als haar rivaal, de International Student Conference, voor veel problemen gezorgd.23

Al snel na de totstandkoming van de IUS in 1946 werd er gepraat over het oprichten van een nieuwe studentenorganisatie. Het congres en het Uitvoerend Comité werden steeds partijdiger. Een symptoom van deze partijdigheid was de radicalisering van de resoluties en de speeches, die steeds minder met studenten an sich te maken hadden en gelardeerd werden met antifascistische en anti-imperialistische boodschappen. Dit deed Westerse nationale unies kritischer kijken naar de organisatie en hun eigen positie daarin. De eerste jaren stonden zij voor een dilemma: behouden wij de eenheid binnen de studentenwereld of houden we vast aan onze eigen principes en breken wij met de IUS? In eerste instantie bleven ze bij het voeren van constructieve oppositie, naar de opvatting van de Britse, Franse en Amerikaanse studentenunies. Deze wilden koste wat kost de ‘laatste brug tussen Oost en West, de enig overgebleven waarlijk internationale organisatie’, behouden. De op gang gekomen Koude

21 Altbach, The student internationals, 23.

22 Helaas is niet te achterhalen welke studentenorganisatie dit is geweest. 23 Altbach, The student internationals, 19-20, 25-26.

(14)

Oorlog was, tot dan toe, paradoxaal genoeg juist de reden voor de Westerse studentenunies om zich niet af te scheiden.24

Naast de eigen bedenkingen en gereserveerdheid ten opzichte van een nieuw op te richten organisatie, was er een aantal andere bezwaren om nog niet tot actie over te gaan. Het verschil tussen de Westerse minderheid en de communistische meerderheid was groot in financieel en professioneel opzicht. De meeste communistische studentenunies kregen veel financiële steun van de Sovjet-Unie, evenals de IUS zelf. Daardoor konden zij zich professionele en fulltime medewerkers veroorloven. De Westerse studenten deden het werk veelal naast hun studie en waren dus onervaren. Een afscheiding zou financieel veel onzekerheid met zich meebrengen, waardoor de concurrentie met de IUS op ongelijke basis zou zijn. Een essentiëler punt was echter het imagoprobleem van de Westerse studenten en het bijbehorende gebrek aan steun van studentenunies uit de ‘Derde Wereld’. Een nieuwe, geloofwaardige internationale organisatie zou moeten beschikken over een substantiële machtsbasis onder studentenunies in Latijns-Amerika, Azië en Afrika. De IUS had onder veel van deze studenten een beter imago, omdat zij een duidelijk antikoloniaal en –imperialistisch geluid liet horen en vrijheidsbewegingen in raad en daad steunde. De belangrijkste leden van een potentieel nieuwe Westerse studentenorganisatie, zoals Frankrijk en Nederland, werden juist geassocieerd met dit kolonialisme. Dit stond een grote aanhang onder studenten uit de ge(de)koloniseerde landen in de weg.25

Ondanks deze moeilijkheden, besloten de Deense, Noorse en Zweedse studentenunies gezamenlijk een aparte studentenconferentie in Stockholm te beleggen. Het tweede IUS-congres in 1950 versterkte hen in hun overtuiging dat de IUS geen geschikte plaats meer was voor de Westerse studentenunies. Los van de militante pro-Sovjet-Unie sfeer, waar ze inmiddels wel aan gewend geraakt waren, was het vooral de toelating van verscheidene kleine en niet-representatieve, maar wel Sovjet-gezinde, groeperingen waar zij over vielen. Hierbij kwam nog de affaire met Joegoslavië van het jaar daarvoor: omdat de Sovjet-Unie alle banden met Tito had verbroken, royeerde ook de IUS stante pede de Joegoslavische studentenunie. Door dit alles werd in december 1950 in Stockholm de knoop doorgehakt: eenentwintig Westerse studentenunies scheidden zich af van de IUS en richtten een nieuwe internationale studentenkoepel op: de International Student Conference (ISC). In de lijn der verwachting, besloot het eerste congres dat de ISC een apolitiek karakter zou hebben, gericht op de student as such. Bovendien zouden nationale studentenunies in de ISC een autonomer positie

24 Ibidem, 130-140.

(15)

innemen dan in de IUS. De unies benadrukten dat de ISC niet per definitie een anticommunistische organisatie zou zijn, wat in de praktijk overigens lastig bleek vol te houden. Op het tweede congres in Edinburgh in 1952 werd besloten om in Leiden een coördinerend secretariaat (COSEC) op te richten om zorg te dragen voor de praktische zaken en de continuering van congresresoluties. Hierdoor kreeg ook de ISC een vastere vorm en was de tweedeling een feit.26

1.2 De Koude Oorlog en het top-down-perspectief in de historiografie

De oprichtingsgeschiedenis van beide internationale studentenorganisaties brengt goed in beeld hoe de eenheid in de internationale studentengemeenschap binnen korte tijd afbrokkelde. De Koude Oorlog kreeg steeds meer greep op de studentenwereld, waardoor er in 1950 uiteindelijk één koepel geassocieerd kon worden met het machtsblok van de Sovjet-Unie en één koepel langzamerhand werd geïncorporeerd in het machtsblok van de Verenigde Staten. Maar er is ook te zien dat de studenten een grote bewegingsvrijheid hadden en zelf het initiatief namen tot eerst het opzetten van de International Union of Students en later de International Student Conference. De agency van de studenten was relatief groot: zij richtten zonder al te veel bemoeienis van bovenaf een eigen organisatie op. Dit wordt weerspiegeld in de historiografie van de internationale studentenpolitiek. In de beginjaren was deze min of meer bottom-up, alhoewel er de nodige aandacht was voor politieke beïnvloeding. Vanaf ongeveer 1950 echter, veranderde het historiografische perspectief. Meer en meer werd de geschiedschrijving van de internationale studentenpolitiek gedomineerd door de Koude Oorlog. De politieke toe-eigening van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie van respectievelijk de ISC en de IUS kwamen centraal te staan, evenals de onderlinge ruzies en de strijd om de gunst van de student. De geschiedenis van onderop werd vervangen door een politieke en institutionele geschiedschrijving van bovenaf. Hoewel de Koude Oorlog inderdaad meer ingang kreeg in de studentenwereld, is dit perspectief mijns inziens te overheersend geworden. Daardoor zijn andere interpretaties van de studentenpolitiek verdrongen.

Alle publicaties over de internationale worden in meer of mindere mate gekenmerkt door dit top-down perspectief, waarin de machtspolitiek van de Koude Oorlog en de interne aangelegenheden van de studentenorganisaties centraal staan. De Belgische historicus en politicoloog Joël Kotek is de auteur van Students and the Cold War27, de meest recente (!)

26 Altbach, The student internationals, 31-34; Kotek, 148.

27 In 2003 verschijnt van zijn hand het artikel ‘Youth organizations as a battlefield in the Cold War’,

(16)

publicatie over IUS en ISC. De titel zegt het al: hij bestudeert de studentenkoepels in relatie tot de Koude Oorlog. Kotek beschouwt de IUS en de ISC als vooruitgeschoven pionnen van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. In hun propagandaoorlog, een belangrijk onderdeel van de strategie om een zo groot mogelijke machtsbasis te verkrijgen, waren studenten een belangrijk mikpunt. Zij zouden de latere politieke elite vormen en het was dus interessant om hen voortijdig aan je zijde te hebben. De Sovjet-Unie was al vanaf haar oprichting actief bezig om wereldwijd steun van jeugd te verkrijgen voor het communisme. Zij waren de eersten, zo beweert Kotek, die inzagen dat de jeugd zeer goed ingezet kan worden als politiek-ideologisch wapen. Door zogenaamde ‘front organisaties’ op te richten, die niet openlijk procommunistisch waren maar juist algemeen geaccepteerde waarden als vrede en democratie propageerden, vergaarden ze een grote internationale aanhang.28

Ook de IUS werd al snel door de Sovjet-Unie toegeëigend als ‘front organisatie’, terwijl deze in eerste instantie niet als zodanig gecreëerd werd. Omdat ze ook de World Federation of Democratic Youth (WFDY) domineerde, bekleedde de Sovjet-Unie in 1950 een monopoliepositie in de internationale jeugd- en studentenbeweging, De IUS en de WFDY fungeerden meer en meer als spreekbuis van de Sovjet-Unie. In internationale conflicten werd steeds vaker de lijn van het communistische machtsblok gekozen: zo steunden de organisaties Noord-Korea en ook de machtsovername van de communisten in Praag. En dat laatste gebeurde ondanks luid protest van de Tsjechoslowaakse nationale studentenunie. Er werd ook steeds meer ingezet op het ‘werven’ van zoveel mogelijk studentenunies uit de gekoloniseerde wereld, door hen op allerlei manieren te steunen in hun onafhankelijkheidsstrijd. Zodoende had de Sovjet-Unie een grote voorsprong op haar Amerikaanse tegenstander in de Koude Oorlog.29

Tot aan de jaren vijftig hadden de Verenigde Staten en haar Europese partners geen internationaal beleid ten aanzien van de jeugd. Zij waren zich ervan bewust dat zij actie moesten ondernemen om de balans te herstellen en om invloed te kunnen uitoefenen op de jeugd. Eerst werd de World Assembly of Youth (WAY) opgericht, als tegenhanger van de WFDY, en vervolgens de International Student Conference. Beide organisaties waren, zoals we hebben gezien, aanvankelijk zelfstandig en volgens Kotek ook zonder politieke inmenging ontstaan. Langzamerhand nam de invloed van de Amerikaanse regering echter toe. Maar het lag ingewikkelder dan bij de communistische tegenstrever. Er hing in Amerika een sterk anticommunistische sfeer, veroorzaakt door de republikeinse senator Joseph McCarthy. Dit

analyse. Ik zal hier verder dan ook niet naar verwijzen. 28 Kotek, vi-vii.

(17)

maakte openlijke steun van de regering aan links-progressieve organisaties als de WAY en de ISC lastig. Daarom besloot de CIA een systeem op te zetten van geheime financiële donaties aan de organisaties, buiten medeweten van het Amerikaanse congres en publiek om.30 Zo kon

de paradoxale situatie ontstaan dat de Amerikaanse regering financiële hulp verleende aan een internationale organisatie die het Amerikaanse buitenlandse beleid in bijvoorbeeld Vietnam veroordeelde. Deze progressieve houding kwam deels voort uit oprechte antikoloniale en anti-imperialistische opvattingen van de betrokken studenten, maar is volgens Kotek vooral te verklaren door strategische overwegingen van de kant van de CIA: hoe minder anticommunistisch en hoe meer gericht tegen het impopulaire Amerikaanse imperialisme, hoe groter de kans dat studenten uit gedekoloniseerde landen zich zouden aansluiten bij de ISC. Het doel was immers vooral om het monopolie van de Sovjet-Unie te doorbreken en zelf meer invloed te kunnen uitoefenen op de internationale ‘jeugd’. Desondanks heeft de Verenigde Staten nooit zo’n absolute controle gehad over de ISC en de WAY als de Sovjet-Unie had over haar front organisaties.31

De Amerikaanse politiek wetenschapper Karen Paget betwijfelt dit, blijkt uit haar artikel ‘From Stockholm to Leiden: the CIA’s role in the formation of the ISC’. Hierin onderzoekt ze de oprichting en de beginfase van de ISC en de invloed die de CIA daarop gehad heeft. In tegenstelling tot Kotek betoogt zij dat de CIA een grote rol heeft gespeeld in de vorming van de ISC. Al in de jaren voor de oprichting bemoeiden de Verenigde Staten zich volgens haar actief met het bijeenbrengen van de Westerse studenten en het formeren van een verenigd front tegen de IUS. Dit deed zij grotendeels via de nieuw ontstane Amerikaanse studentenunie NSA en haar bestuursleden. De voorzitter van de NSA, Allard Lowenstein, gaf bijvoorbeeld een buitengewoon anticommunistische speech op het eerste IUS-congres in Praag. Daarin opperde hij direct al het idee van een concurrerende studentenorganisatie, die onafhankelijk zou zijn en niet beïnvloed zou worden door machtspolitiek. Dit van het begin af aan gepolijste imago ziet Paget ook als een van de redenen waarom de CIA de ISC per se in het geheim wilde financieren. Maar de CIA benaderde ook andere dan Amerikaanse studenten. Olof Palme bijvoorbeeld – de voorzitter van de Zweedse studentenunie en de latere minister-president – werd in een later stadium onder druk gezet om de leiding van het coördinerend secretariaat op zich te nemen. Een Scandinaviër werd hiervoor het meest geschikt geacht, vanwege het gebrek aan koloniaal verleden. Dat was belangrijk, omdat

30 Ibidem, x-xi. 31 Ibidem, 220-221.

(18)

COSEC’s primaire functie volgens de CIA het beïnvloeden, steunen en ‘inlijven’ van studentengroeperingen in postkoloniaal gebied was.32

Ook Philip Altbach is duidelijk in zijn stelling: ‘The history of the IUS and the ISC is, in microcosm, a history of the Cold War.’33 Hij betoogt in zijn boek The student

internationals (1973) dat de inmenging van de politiek al vrij snel zichtbaar was. Beide studentenkoepels waren voor negentig procent afhankelijk van financiële hulp van politieke instanties. De CIA gaf volgens Altbach het geld bovendien niet als blanco cheque, maar per individueel project dat vooraf goedgekeurd moest worden. Zo wilde het een seminar in Latijns-Amerika niet sponsoren omdat er te veel ‘radicale elementen’ aanwezig zouden zijn. Bovendien ontving de CIA regelmatig ‘briefing documents’ van de ISC, waarin informatie over wereldwijde studentenleiders en organisaties stond. De CIA beschouwde de ISC tevens als een goede pion in het beïnvloeden van de toekomstige elites in de ‘Derde Wereld’. Maar, betoogt Altbach net als Kotek, het zou te ver gaan om de ISC als een ‘simple tool’ van de CIA te beschouwen. De ISC had een grote onafhankelijkheid in het opstellen van haar resoluties en verklaringen en een groot deel van haar programma’s initieerde zij zelf. Bovendien waren de meeste niet-Amerikaanse leden van COSEC niet op de hoogte van de banden met de CIA, zodat zij daar niet in directe zin door beïnvloed zijn geweest.34

Altbach ziet de geschiedenis van de IUS en de ISC dus als een ‘kleine’ variant van de Koude Oorlog, maar erkent ook hun agency. Hij heeft aandacht voor de eigen initiatieven van de studentenorganisaties en hun invloed op interne en externe ontwikkelingen. Een groot deel van zijn boek The Student Internationals is gewijd aan de geschiedenis, structuur, functie, ontwikkelingen, bezigheden en plannen van de organisaties zelf. Hun wereldwijde publicaties en de effecten en het bereik daarvan worden geanalyseerd. De technische en financiële steun aan studenten in de ‘Derde Wereld’, evenals studiebeurzen zijn onderwerp van uitgebreide studie. Ook regionale en internationale congressen, seminars en andere evenementen passeren de revue. Altbach geeft zodoende een aantal aanzetten tot een benadering die het Koude Oorlogsperspectief loslaat en de studentenkoepels meer op hun eigen uiteenlopende merites beoordeelt. Dit betekent overigens geenszins dat de reële context en invloed van de Koude Oorlog genegeerd of ontkend wordt. Deze waardevolle aanzetten en analyses van Altbach heb ik dan ook veelvuldig gebruikt ter inspiratie en contextualisering van mijn onderzoek.

32 Paget, ‘From Stockholm to Leiden’, 140-154. Zie ook: Hugh Wilford, The mighty Wurlitzer. How the CIA

played America (Cambridge USA 2008) 129-134.

33 Altbach, The student internationals, 4. 34 Ibidem, 51-55.

(19)

Ondanks de gedateerdheid (1973), is het voor zover ik weet tot dusver de enige publicatie die de internationale studentenpolitiek vanuit deze optiek bestudeerd heeft.

Toch wordt ook Altbachs methode nog gekenmerkt door een eenzijdig, top-down-perspectief. Zijn analyse laat dan wel gedeeltelijk het rigide Koudeoorlogsdenken los, maar beperkt zich wel nog steeds tot een intra-institutionele geschiedenis van de internationale studentenorganisaties. In zijn visie waren de IUS en de ISC statische en monolithische entiteiten, die van bovenaf de wereldwijde studentengemeenschap bestierden. Bovendien maakten ze weinig ontwikkeling door en werden ze volgens hem niet of nauwelijks door de hun constituerende studentenunies beïnvloed. Er is in zijn benadering geen sprake van een dynamische en zich ontwikkelende verhouding tussen de organisaties onderling en tussen de organisaties en hun studenten. Er wordt wel aandacht besteed aan de relatie tussen de organisaties en de studentenunies in de ‘Derde Wereld’, maar Altbach beziet deze relatie slechts vanuit de optiek van de IUS en de ISC. Deze eigenschappen gelden ook voor de publicaties van Kotek en Paget. Overigens heeft Paget nog onlangs (maart 2015) een nieuw boek gepubliceerd over de studentenpolitiek, zij het toegespitst op de Amerikaanse National Student’s Association.35 Dit geeft aan dat het onderwerp na een lange tijd van afwezigheid

weer in de belangstelling staat en aan relevantie nog niet ingeboet heeft. Toch wordt ook deze publicatie gekenmerkt door een relatief eenzijdig perspectief, waarin de politieke rol van de CIA, de omstandigheid van de Koude Oorlog en de intra-institutionele ontwikkelingen de meeste aandacht krijgen.

1.3 Een nieuwe benadering

Met dit onderzoek probeer ik dat eenzijdige perspectief te completeren. Er moet nodig op een andere manier naar de geschiedenis van de internationale studentenpolitiek tussen 1956 en 1962 gekeken gaan worden. Er moet enerzijds een omslag plaatsvinden van een te exclusieve focus op de politieke gevolgen en invloeden van de Koude Oorlog op de internationale studentenpolitiek naar een inclusieve benadering die zowel deze aspecten als andere, meer sociaal-culturele aspecten in het onderzoek opneemt. Anderzijds moet de nadruk meer komen te liggen op de dynamiek en ontwikkelingen in de relatie tussen zowel de organisaties onderling als met hun studentenunies. Deze omslag wil ik bewerkstelligen door (1) de continuïteit met de periode van voor de Koude Oorlog meer te accentueren. Daarnaast door gebruik te maken van (2) het concept van transnationalisme en de daarbij behorende theorie

35 Karen Paget, Patriotic betrayal : the inside story of the CIA's secret campaign to enroll American students in

(20)

van cultuurtransfer en ten slotte (3) de historiografie van de New Cold War History. Beide leveren door hun inzichten mijns inziens een relevante en nuttige bijdrage aan een nieuw perspectief op de internationale studentenpolitiek.

1.3.1 Continuïteit: een voorgeschiedenis

De International Union of Students en de International Student Conference waren geenszins de eerste internationale studentenorganisaties. Al vanaf de negentiende eeuw hebben jeugd-en studjeugd-entjeugd-enorganisaties ejeugd-en belangrijke rol gespeeld in het samjeugd-enbrjeugd-engjeugd-en van jongerjeugd-en uit allerlei landen. Religieuze, culturele, politieke, maar ook ontspanningsmotieven lagen ten grondslag aan de oprichting van allerlei typen internationale verenigingen, zoals bijvoorbeeld de Young Men’s Christian Association (YMCA) en de Scouting. Studenten verenigden zich al vanaf 1889, toen de politiek- en religieus neutrale International Student Federation werd opgericht. Ook al is het niet te achterhalen hoeveel leden deze federatie had, lijkt deze beperkt te zijn geweest in zowel kwantitatieve als geografische zin. Maar door het organiseren van allerlei bijeenkomsten, sportevenementen en uitwisselingsprogramma’s was het wel het belangrijkste internationale verbond voor studenten in die tijd.36 De ISF verdween tijdens de

Eerste Wereldoorlog en daarvoor in de plaats kwam in 1919 de International Conference of Students (ICS). Ook dit verband van studenten was niet politiek georiënteerd en voornamelijk gericht op ‘campus-gerelateerde’ studentenzaken. Zo faciliteerde de ICS sport, reizen, films en tijdschriften. De ICS werd, waarschijnlijk evenals de ISF, gedomineerd door studentenunies uit Europa, plus een klein aantal unies uit Latijns-Amerika en Azië.37

Maar deze twee apolitieke studentenorganisaties waren, ondanks hun ambitie dé internationale te zijn, niet de enige verbonden tussen studenten. Ook christelijke studenten verenigden zich internationaal in de World Student Christian Federation. De groeperingen die voor dit onderzoek van belang zijn echter, zijn die met een uitgesproken politieke inslag en doelstelling. Twee jaar na de Russische revolutie (1919) werd bijvoorbeeld de Communist Youth International opgericht. Deze activistische jeugdbeweging – niet exclusief voor studenten dus – had als doel de revolutie te verspreiden door een wereldwijd netwerk van jongeren op te bouwen. De beweging was vooral actief in het steunen van Aziatische revolutionairen. In Azië zelf, maar ook in Afrika en Latijns-Amerika, ontstonden na de Eerste Wereldoorlog ook politieke studentengroeperingen. Deze ageerden tegen de kolonisering van hun continenten en voor nationale zelfbeschikking. Een belangrijke rol hierin was weggelegd

36 Detlef Siegfried, ‘Youth organizations’, in: Iriye en Saunier ed., The Palgrave Dictionary of transnational

history, 1145-1147, aldaar 1145.

(21)

voor ‘inheemse’ studenten die in Europa een deel van hun opleiding hadden genoten en daar ideeën hadden opgedaan over zelfbeschikking. Grote aantallen studenten sloten zich aan en universiteitscampussen vormden een centrum van politiek verzet. Geen van de organisaties in de gekoloniseerde gebieden sloot zich overigens aan bij de bestaande internationale studentenorganisaties. Deze vonden zij te eurocentrisch en te apolitiek.38

De Tweede Wereldoorlog had een grote impact op zowel de studenten in koloniale gebieden als in Europa. Voor de studenten in de gekoloniseerde gebieden toonde de oorlog eens te meer aan – na eerder al de Eerste Wereldoorlog – dat de Europeanen niet in staat waren hun eigen problemen in de hand te houden. Het hoge niveau van beschaving, waaruit het verheffingsideaal voortkwam dat het kolonialisme legitimeerde, bleek tegen te vallen. Als zij zichzelf al niet konden besturen, wat waren zij dan nog waard in hun koloniën? Het was een stimulans om door te gaan met de strijd voor dekolonisering en nationale zelfbeschikking. Voor Europese studenten kwam het studentenleven stil te staan. Universiteiten werden gesloten en de ICS werd opgeheven: de fysieke vernietiging van haar secretariaat in Brussel stond hiervoor symbool. Studenten in Europa moesten zien te overleven en sommigen van hen namen deel aan het verzet tegen de Duitse overheersing. De oorlog had hun politieke bewustzijn aangewakkerd: zij moesten nu verantwoordelijkheid nemen en na de oorlog zouden zij dat ook moeten doen om een nieuw conflict te voorkomen. Zoals we al hebben kunnen zien werden de politiek geëngageerde West-Europese studenten na de oorlog echter al gauw overvleugeld door hun conservatievere apolitieke collega’s.39

Deze beknopte voorgeschiedenis maakt duidelijk dat de eerder geschetste naoorlogse ontwikkelingen ook wortels hebben die buiten de context van de Koude Oorlog liggen. De apolitieke ISC heeft eigen voorgangers en dus een eigen traditie opgebouwd waarop zij kon teruggrijpen na de Tweede Wereldoorlog. En de politiek geëngageerde IUS heeft zijn wortels in de vooroorlogse communistische internationale beweging. Er is kortom meer continuïteit met eerdere periodes dan tot nu toe in de historiografie over de IUS en de ISC naar voren is gekomen. Dat legitimeert op zijn beurt een nieuwe benadering van de internationale studentenpolitiek, die los staat van de Koude Oorlog.

1.3.2 Conceptueel en theoretisch kader: transnationalisme en cultuurtransfer

38 Siegfried, ‘Youth organizations’, 1145-1146; Altbach, The student internationals, 15-16. 39 Siegfried, 1146; Altbach, 16-18.

(22)

De nieuwe benadering die ik voorsta baseert zich op het concept van transnationalisme en de daaraan verwante cultuurtransfertheorie. Transnationalisme en cultuurtransfer zijn relatief nieuwe verschijnselen in de geschiedwetenschap. Pas vanaf de jaren negentig begon deze benadering gemeengoed te worden onder historici. Tot die tijd was de natiestaat nog het primaire kader van de historiografie. Het natie-overstijgende perspectief sloeg wel al eerder aan in de sociale en politieke wetenschappen. Vanaf de late jaren zestig zagen politicologen en sociologen het nut in van een transnationale benadering van hun onderzoek. Dit kwam voornamelijk voort uit de inhoudelijke focus van hun disciplines. De invalshoek was immers inherent aan grensoverschrijdende onderwerpen als migratie, kapitaalstromen, communicatie en multinationals. De wetenschappen maakten zich het transnationale discours dan ook snel eigen. Vanaf de jaren tachtig domineerde dit discours ook de antropologie en de culturele wetenschappen. De toenemende invloed van deze ‘maatschappijwetenschappen’ op de geschiedwetenschap zorgde er vervolgens voor dat transnationalisme ook onder historici langzaam gangbaar werd.40

Eerst waren het de sociologie en economie die, vanaf de jaren zestig, ingang kregen in de geschiedschrijving. De bestudering van sociale en maatschappelijke processen (de geschiedenis van de ‘normale man’) vormde een alternatief voor en won terrein op de traditionele politieke geschiedenis (de geschiedenis van de ‘grote mannen’). In de jaren zeventig en tachtig kregen ook de culturele studies zoals antropologie meer invloed op historici. Deze zogenaamde ‘cultural turn’, die volgens Burke tot een New Cultural History heeft geleid, bracht een grotere nadruk op de alledaagse cultuur, gewoontes en waarden. Cultuur werd beschouwd in de breedste zin van het woord, dus alle zaken die mensen denken, doen, maken en hebben, en zeker niet alleen ‘elitecultuur’. Ook politieke en economische fenomenen werden steeds vaker cultureel beschouwd en verklaard.41 Deze invloeden op de

geschiedschrijving brachten een nieuwe focus met zich mee op menselijke actoren – en dus niet alleen de machthebbers – en hun agency. Niet ‘anonieme politieke en economische structuren’, maar de mensen zelf creëerden de wereld waarin zij leefden, was het leidende principe hierachter.42

Toch hadden deze nieuwe vormen van geschiedbeoefening niet direct tot gevolg dat het zogenaamde methodologisch nationalisme losgelaten werd. Zelfs het veld van de internationale geschiedenis, die betrekkingen tussen staten bestudeert, bleef gericht op de natiestaat als primaire analyse-eenheid. Dat had ook te maken met de dominantie van

40 Saunier, ‘Transnational’, 1047.

41 Peter Burke, What is cultural history? (Cambridge 2004) 30-32, 50.

(23)

politieke en diplomatieke geschiedenis binnen deze discipline. De centrale actoren in dat type geschiedschrijving waren en blijven natiestaten.43 Ditzelfde gold voor de vergelijkende

geschiedenis, een gangbare methode onder historici waarin twee of meer ‘entiteiten’ met elkaar vergeleken worden. Het nationale kader werd als vanzelfsprekend als het beste kader beschouwd waarin relevante en waardevolle vergelijkingen gemaakt konden worden. Strikt genomen, was er dus wel een natie-overstijgend perspectief, omdat er meerdere naties betrokken werden in het onderzoek. Maar op een analytisch en methodologisch niveau bleef het onderzoek beperkt tot de natiestaat. Deze werden bestudeerd en met elkaar vergeleken als ware het geïsoleerde eenheden die niet waren blootgesteld aan externe sociale, politieke en culturele invloeden.44

Het duurde tot eind jaren tachtig voordat sommige historici de traditionele, nationale invalshoek begonnen in te ruilen voor een transnationaal perspectief. De eerste zelfbewuste transnationale agenda in de geschiedschrijving werd geïnitieerd door de American Historical Review (AHR). Dit Amerikaanse tijdschrift zette tussen 1989 en 1991 een onderzoeksprogramma op, specifiek gericht op transnationale geschiedschrijving. Naast bovenstaande externe invloeden waren ook de val van de Berlijnse muur en de Sovjet-Unie invloedrijk in de keuze van de AHR voor transnationale geschiedschrijving. Deze gebeurtenissen vestigden de aandacht op processen die boven het exclusieve kader van de natiestaat uitstijgen en toch een grote invloed kunnen hebben op de loop van de geschiedenis. Daarnaast werd er ingespeeld op de mondialisering die steeds meer aanwezig was in het dagelijks leven van de ‘wereldburger’. Door deze ontwikkelingen gingen historici zich afvragen wat de effectiviteit van de analyse op het niveau van de natiestaat nog was. De transnationale geschiedschrijving verwerpt de natiestaat echter niet geheel als relevante historische actor. De natiestaat maakt nu deel uit van een serie van historische actoren, naast multinationals, internationale organisaties en vooral mensen die op allerlei manieren interactie hebben over natiegrenzen heen.45 Het transnationalisme definieert zich zowel letterlijk als

figuurlijk in de natie.46

Vanaf de jaren negentig nam transnationale geschiedschrijving een grote vlucht en het heeft tot op heden een dominante positie ingenomen onder historici van verschillende

43 Akira Iriye, Global and transnational history: the past, present and future (Basingstoke 2013) 7-8. 44 Matthias Middell en Lluis Roura, Transnational challenges to national history writing (Basingstoke 2013) 24; Chris Bayly e.a., ‘AHR Conversation: On transnational history’, American Historical Review 111 (2006) 1441-1464, aldaar 1448.

45 Ian Tyrrell, ‘History’, in: Iriye en Saunier ed., The Palgrave Dictionary of transnational history, 493-495, aldaar 495; Iriye, ‘The transnational turn’, 375.

(24)

disciplines. Maar wat doen transnationale historici nu precies en van welke methode maken zij gebruik? De Duits-Britse historicus Kiran Klaus Patel ziet het transnationalisme als ‘ein Forschungsperspektive, die den unterschiedlichen Graden der Interaktion, Verbindung, Zirkulation und Verflechtung nachgeht, die über den Nationalstaat hinausreichen.’47 De

nadruk ligt op processen, fenomenen en stromingen, die de natiestaat overstijgen. Ofwel transfers: de verbindingen en de wisselwerking tussen mensen, instituties, organisaties en culturen. De theorie van de cultuurtransfer kwam in de jaren tachtig voort uit een kritiek op de al genoemde vergelijkende methode. Deze werd volgens Martijn van der Burg ‘in toenemende mate vereenzelvigd met historisch materialisme, kwantitatieve methoden en meer in het algemeen de sociale wetenschappen. Vooral de geringe aandacht voor culturele aspecten in de geschiedenis werd steeds sterker als een gemis ervaren.’48 Er was dus sprake van een spanning

tussen de twee ‘nieuwe’ benaderingen sociale en culturele geschiedenis, die opgelost kon worden door een ‘radicale wijziging van perspectief’.

Dit kon bereikt worden door niet de te vergelijken ‘entiteiten’ (natiestaten, culturen en in mijn geval organisaties) het centrale object van de historische studie te laten zijn, maar de interactie tussen die entiteiten. Een zogenaamde pure vergelijking zoals die gebruikelijk gemaakt werd, waarbij de eenheden statisch en geïsoleerd van elkaar en hun context bestudeerd werden, werd afgewezen.49 In plaats daarvan kwam de nadruk te liggen op de

historiciteit van de vergelijking en van de entiteiten die vergeleken werden. De voorstanders van de transfer studies betogen dat interacties en contacten tussen culturen, natiestaten en organisaties de ontwikkeling van alle betrokken eenheden diepgaand kunnen beïnvloeden. De synchrone vergelijking moest daarom vervangen worden door een diachrone vergelijking, die gericht is op de ontwikkeling van een bepaald fenomeen, proces of uitwisseling door de tijd heen. Tegelijkertijd moet de zogenaamde ‘basiseenheid’ van de vergelijking opnieuw worden gedefinieerd. De natiestaat werd daartoe door twee cultuurtransfertheoretici, Michel Espagne en Michael Werner, vervangen door het brede begrip aires culturelles of Kulturräumen. Zo’n cultuurruimte kan overigens een natiestaat zijn, maar sluit ook regio’s, sociale netwerken en grensoverschrijdende organisaties niet uit.50

Om meerdere redenen zijn de transnationale benadering en de cultuurtransfertheorie uitermate geschikt voor dit onderzoek. Allereerst om de simpele reden dat de studieobjecten geen

47 Patel, ‘Transnationale Geschichtsschreibung’, 1. 48 Van der Burg, Nederland onder Franse invloed, 7. 49 Ibidem, 7.

(25)

natiestaten zijn, maar grensoverschrijdende organisaties en bovendien sociale netwerken. Deze organisaties definieerden zich wel min of meer in de natie, omdat zij hun bestaansrecht baseerden op nationale studentenunies, maar tegelijkertijd kwamen zij daar los van te staan door de ontwikkeling van een vaste organisatiestructuur, die natie-overstijgend opereerde. Belangrijker is echter de manier waarop de organisaties benaderd worden. Zoals ik heb laten zien, is de geschiedenis van de internationale studentenpolitiek tot nu toe vooral geanalyseerd vanuit een politiek gezichtspunt. De IUS en de ISC worden beschouwd als politieke organisaties, die aan de ideologische en financiële leiband liepen van de twee grootmachten. Ze worden geplaatst in een Koude Oorlogscontext en zodoende wordt voornamelijk de rivaliteit tussen de twee organisaties uitgebreid geanalyseerd. Dit politieke perspectief brengt een vorm van methodologisch nationalisme met zich mee, omdat de organisaties min of meer als verlengstuk en onderdeel van de twee natiestaten beschouwd worden en daardoor niet als op zichzelf staande objecten worden geanalyseerd.51

Dit onderzoek heeft als doel dat wel te doen. Met behulp van de cultuurtransfertheorie streef ik naar een omslag in het perspectief die de organisaties meer als transnationale platformen voor discussies, contacten en solidariteit met de Derde Wereld gaat beschouwen. De cultuurtransfer kan hierbij helpen doordat het de interactie tussen de beide organisaties en met hun studentenpopulaties centraal stelt. Het brengt een dynamische benadering, door meer nadruk te leggen op de ontwikkeling door de jaren heen en op de historiciteit van de organisaties. De IUS en de ISC hadden een veranderende rol ten opzichte van elkaar, de nationale studentenunies en de politiek. Het waren geen statische, geïsoleerde entiteiten, die gedurende hun bestaan dezelfde standpunten, samenstelling en kenmerken hadden. Er was juist sprake van constante wederzijdse beïnvloeding, wisselende contacten en interne ontwikkelingen. Het gaat niet primair om de verschillen tussen de IUS en de ISC, die voornamelijk benadrukt zijn door de politieke benadering. Het gaat om het proces van toe-eigening, afstoting, beïnvloeding en uitwisseling waarin beide partijen een gelijkwaardige positie innamen.

Maar het draait in dit onderzoek niet alleen om deze twee internationale studentenkoepels. Ook de Cubaanse studentengemeenschap, vertegenwoordigd door verschillende organisaties door de jaren heen, krijgt een belangrijke plek toebedeeld. In bestaande historiografie wordt de rol en de agency van studenten zelf, en ook van de hen

51 Ten behoeve van de overzichtelijkheid, behandel ik de Sovjet-Unie hier als ‘natiestaat’, terwijl het eigenlijk een verzameling is van verscheidene naties onder één politiek stelsel. Omdat het methodologisch nationalisme het best uit te leggen is aan de hand van de natiestaat, houd ik hier aan vast. Hiervoor in de plaats zou het ook

(26)

vertegenwoordigende studentenunies niet of nauwelijks onderkend. Er wordt, naast politieke geschiedenis, voornamelijk institutionele geschiedenis geschreven. De studentenpopulatie zelf komt niet aan bod, terwijl zij mijns inziens een heel belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van de studentenkoepels. Nationale studentenunies worden gepercipieerd als de speelbal van de IUS en de ISC, net als zij zelf de speelbal zouden zijn van grotere politieke machtsstructuren. Terwijl ik er van overtuigd ben dat zij via allerlei kanalen een invloedrijke rol hebben gespeeld in de twee organisaties. Het is hoog tijd dat de geschiedenis van de internationale studentenpolitiek meer van onderop geschreven wordt: hoe heeft de interactie tussen de studentengemeenschap op Cuba met de beide koepels de drie partijen veranderd?

Deze perspectiefverschuiving betekent echter niet dat mijn onderzoek politieke en institutionele dimensies uitsluit. De achtergronden van de Koude Oorlog en de politieke invloed van de twee grootmachten op de studentenorganisaties waren reëel en een factor van belang in de ontwikkeling van beide. Ook de politieke omstandigheden op Cuba zijn onmogelijk te negeren in dit onderzoek. Nationale politiek had een dusdanig invloedrijke rol in de geschiedenis dat deze nog steeds aandacht zal moeten krijgen in transnationaal onderzoek, zoals bijvoorbeeld de Belgische historicus Kim Christiaens betoogt.52 Het is dan

ook niet mijn bedoeling om een puur sociaal-culturele geschiedenis te schrijven. Transnationale geschiedschrijving neigt er nog wel eens naar politieke dimensies te negeren. Dit onderzoek zal juist een hybride vorm van cultuurgeschiedenis en politieke geschiedenis zijn, omdat deze elkaar versterken in het historisch begrip. Kortom, ik verleg het perspectief naar onderlinge interactie en beïnvloeding en benadruk de historiciteit en de dynamiek van de organisaties, zonder hierbij de politieke achtergronden uit het oog te verliezen.

1.3.3 Historiografie: New Cold War History

Een historiografie die goed aansluit op deze theoretische inzichten is die van de New Cold War History. De kerngedachte van deze aanpak is dat de Koude Oorlog niet meer vanuit een Oost-Westperspectief bekeken moet worden, maar vanuit een Noord-Zuidperspectief. Sinds de jaren tachtig zijn er steeds meer historici die de centrale rol van de zogenaamde ‘Derde Wereld’ in de Koude Oorlog benadrukken. Zij betogen dat de Koude Oorlog meer was dan alleen een ideologisch, politiek en militair conflict tussen Moskou en Washington, zoals de klassieke literatuur het veelal deed voorkomen.53 Geconstateerd wordt dat de historiografie

52 Kim Christiaens, ‘States going transnational. Transnational state civilian networks and socialist Cuba and Sandinista Nicaragua solidarity movements in Belgium (1960s-1980s), Revue Belge de Philologie et d’Histoire 89 (2011) 1277-1305.

(27)

over de Koude Oorlog en de literatuur over de ontwikkelingen in de ‘Derde Wereld’ waardevol, maar te zeer gescheiden zijn. De literatuur over interventies van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in de ‘Derde Wereld’ is omvangrijk (denk alleen al aan de oorlog in Vietnam) en ook de revolutionaire bewegingen aldaar zijn diepgaand geanalyseerd. Wat de New Cold War History wil bewerkstelligen, is een verbinding tussen deze twee historiografieën.

De sleutelpublicatie in deze breed gedragen herijking van het Koude Oorlogsdebat is Global Cold War van de Noorse historicus Odd Arne Westad. Om een goed beeld te krijgen van de New Cold War History is een uitgebreide analyse van zijn argumenten op zijn plaats. Westad betoogt dat de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in het machtsvacuüm in de ‘Derde Wereld’ zijn gesprongen dat de Europese koloniale machten hebben achtergelaten. In hun militaire, economische en politieke ondersteuning van facties in deze dekoloniserende landen, waren zij opvallend identiek. Hij ontkent niet de politieke realiteit van vijandschap tussen de twee grootmachten, maar wil de nadruk leggen op een andere relatie: die tussen de ‘ontwikkelde’ wereld en de ‘ontwikkelende’ wereld. In dat perspectief wordt de gelijke rol van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten ten opzichte van de ‘Derde Wereld’ beklemtoond.54 Westad voert twee hoofdargumenten aan waarom hij vindt dat de analyse van

de Koude Oorlog ook ‘het Zuiden’ erbij moet betrekken. Ten eerste hebben de bemoeienissen of interventies van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in de gedekoloniseerde landen in grote mate het internationale en binnenlandse kader geschapen waarin de politieke, culturele en sociale veranderingen van die landen plaatsvonden. De landen waren voor hun ontwikkeling grotendeels afhankelijk van steun van de twee machtsblokken. Maar het was geen eenrichtingsweg: de politieke elites in de betreffende landen stemden hun beleid ook actief af op de ‘ontwikkelingsmodellen’ die de twee grootmachten hen aanreikten. Hun keuze voor een alliantie met één van beiden, bepaalde niet alleen de ideologische weg die het land in zou slaan, maar ook en vooral de daarbij behorende politieke en economische inrichting van het land.55 Ze konden bovendien kiezen voor een positie, ongebonden van beide landen,

hoewel dat in de praktijk vaak een lege huls bleek te zijn.56

Hiermee erkent Westad niet alleen de agency, maar ook de vormende rol van de ‘Derde Wereld’ in het kader van de Koude Oorlog. In plaats van slechts een speelbal te zijn van de machtspolitiek van de grote mogendheden, hebben zij een invloedrijke rol gehad in

54 Westad, Global Cold War, 1-7. 55 Ibidem, 3.

56 Voor meer achtergronden en context van deze Non-Aligned Movement, zie: Nataša Mišković, The

(28)

zowel hun eigen ontwikkeling als die van de Koude Oorlog. Dit inzicht wordt ondersteund door het debat dat achter de term ‘Derde Wereld’ schuil gaat. Het concept van de tiers monde werd in 1952 door de Franse socioloog Alfred Sauvy bedacht, waarna het vrij snel een algemeen geaccepteerde term werd voor de ge(de)koloniseerde wereld. De naam kwam van het Franse tiers état, dat de naam aanduidde van de grootste, maar slechtst gerepresenteerde en meest uitgebuite sociale groep in het Frankrijk van voor de revolutie. De ‘Derde Wereld’ op haar plaats stond dus voor de meerderheid van de wereldbevolking, die de slechtste economische positie innam en jarenlang gebukt was gegaan onder de koloniale onderdrukking van de minderheid. Maar tegelijkertijd, en daar komt het overeen met Westads positie, stond het voor een weigering nog langer de ‘slaaf’ te zijn van het ontwikkelde deel van de wereld en de wens een eigen rol op te eisen.57

Toch houdt de New Cold War History geen ontkenning van de machtspolitieke dimensie van de Koude Oorlog in. De militaire interventies in en het aangaan van economische banden met landen op het Zuidelijk Halfrond waren onmiskenbaar een belangrijk onderdeel van de strategie van de grootmachten in hun onderlinge machtsstrijd. In de Verenigde Staten lag de angst voor een wereldwijde verspreiding van het communisme ten grondslag aan deze militaire en economische betrokkenheid. Als de uitbreiding van de machtspositie van de Sovjet-Unie in de ‘Derde Wereld’ niet gestopt zou worden, dan zouden het Amerikaanse liberalisme en kapitalisme op termijn het onderspit delven. In eerste instantie bleef de steun beperkt tot militaire steun en was het hoofddoel het voorkomen van een machtsgreep van door de Sovjets gesteunde facties. Vanaf de jaren zestig, onder Kennedy en Johnson, veranderde dit meer in een ‘battle for hearts and minds’. Via democratisering, economische maatregelen en het aangaan van culturele banden werd getracht gedekoloniseerde landen blijvend achter de Verenigde Staten te krijgen. Voor de landen in Latijns-Amerika bijvoorbeeld werd de Alliance for Progress opgericht, die technische, economische en educatieve hulp bood via duizenden vrijwilligers.58

Voor de Sovjet-Unie gold in eerste instantie minder dat zij handelde uit een concurrentiestrijd met de Verenigde Staten, puur om de reden dat haar offensief al in 1917 begon en zij dus een grote voorsprong had op de Verenigde Staten. Om revoluties in Europa en in de ‘Derde Wereld’ te bevorderen en te steunen werd in 1919 al de Communistische Internationale opgericht. Dit moest het middel worden van waaruit zij opstanden tegen het kolonialisme kon aanjagen. De belofte van steun aan revolutionaire bewegingen in de

57 Westad, Global Cold War, 2. 58 Ibidem, 25, 35.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

instellingen een eventueel verlies aan Nederlandse studenten door demografische krimp willen compenseren door een even grote buitenlandse extra instroom hebben wij bij ons

De internationalisering van het hoger onderwijs heeft volgens Altbach en Knight (2007) een aantal redenen zoals een commercieel voordeel, kenniswerving, volgen

In bovenstaande afbeelding is het conceptueel model weergegeven. Het bovenste gedeelte van de afbeelding was al eerder toegelicht. Zoals te zien in het conceptueel model is per

Vorig jaar is veel tijdelijke huisvesting gerealiseerd voor internationale studenten, in totaal 415 kamers, o.a.. op de locaties Suikerlaan

Bij de vaststelling van het Meerjarenprogramma Structuurvisie Wonen op 31 januari 2018 is door uw raad de motie "Nee, je hebt nog geen huis vannacht' aangenomen, In deze

Op basis van een eerste analyse van de ontwikkeling van vraag en aanbod van en voor internationale studenten verwachten wij dat er tot 2025 circa 1.500 extra eenheden extra nodig

Hoeveel andere panden in de Gemeente Groningen waarin kamers verhuurd worden, hebben de bestemming ‘maatschappelijke dienst’?. Is het college met ons van mening dat het hier, ook

In relatie tot de theorie over het gebufferde zelf, kunnen we een moeilijkheid aanwijzen voor het individu dat de eigen onafhankelijkheid nastreeft: “De meest vrije mens is niet