• No results found

2 Samen tegen Batista: een studentencoalitie

2.1 Historische achtergronden van Latijns-Amerika en Cuba

Latijns-Amerikaanse studenten kennen een lange traditie van betrokkenheid met en inmenging in het politieke debat. De universiteit was in veel Latijns-Amerikaanse landen geen ivoren toren, maar werd gezien als een belangrijk onderdeel van de samenleving, waarin fundamentele zaken voor de nationale politiek bediscussieerd werden die tot beleid moesten leiden. De student moest als het ware tegelijk student en politiek ‘strijder’ zijn. Onderwijs moest worden ingezet voor het verbeteren van politieke, economische en sociale omstandigheden. Op studenten lag een grote verantwoordelijkheid, omdat zij geacht werden de intellectuele elite te zijn die een kritische geest en kennis van zaken had.61 Politiek

activisme onder studenten had zijn wortels in de universitaire hervormingsbeweging in het Argentijnse Córdoba, die in 1918 belangrijke resultaten boekte. De Argentijnse studenten protesteerden tegen de lage kwaliteit van het onderwijs, de politieke bemoeienis met de aanstelling van professoren en het gebrek aan vertegenwoordiging van studenten in het bestuur van de universiteit.62 Een essentiëler punt van kritiek was dat er op de universiteit

weinig tot geen aandacht was voor de bredere politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. In colleges werd het verband met de wereld buiten de universiteit nauwelijks gelegd.63

Het protest verspreidde zich naar de rest van Latijns-Amerika en resulteerde vrijwel overal in de invoering van cogobierno, de medezeggenschap van studenten in academische aangelegenheden. Ook werd de universitaire autonomie wettelijk vastgelegd, waardoor de politieke invloed op de intra-universitaire ontwikkelingen minder groot werd. De autonomie van de universiteit leidde ook tot de ontwikkeling van de studentengemeenschap tot een politieke factor, waar serieus rekening mee gehouden moest worden. Doordat de studenten meer een eigen stem kregen, werd politiek en maatschappelijk engagement langzaam een primaire eigenschap van de universiteit. Waar het protest begon met bezwaren tegen de universitaire praktijk en het verdedigen van de eigen belangen, groeide het al snel uit tot een inmenging in de nationale politiek. Studenten begonnen steeds meer naar zichzelf te kijken als ‘agents of change’, die de universitaire en maatschappelijke status quo zelf probeerden te veranderen door invloed uit te oefenen op de regering. Zij hadden de positie, de contacten, het organisatietalent en de toegang tot informatie, die het hen mogelijk maakten voor hun eigen rechten op te komen en structureel de gevestigde macht te beïnvloeden.64

61 Kevin Lyonette, ‘Student organisations in Latin America’, International Affairs 42 (1966) 655-661, aldaar 655.

62 Lyonette, ‘Student organizations in Latin America’, 655-656.

63 Robert Scott, ‘Student political activism in Latin America’, Daedalus 97 (1968) 70-98, aldaar 74. 64 Scott, ‘Student political activism in Latin America’, 74-78.

De meeste Latijns-Amerikaanse universiteiten kregen zodoende een andere functie dan zij voorheen hadden. De nadruk kwam meer te liggen op de vorming van politieke vaardigheden en leiderschapskwaliteiten en op de voorbereiding van studenten op de latere praktijk in de politieke arena. Deze politieke functie verdreef volgens Robert Scott de wetenschappelijke taken van de universiteit langzaam naar de achtergrond. Discussie, beschouwing en analyse maakten langzaam plaats voor directe politieke actie, serieuze studie voor politiek activisme.65 In de jaren dertig radicaliseerde dit naar aanleiding van het

aantreden van verschillende militaire en repressieve regimes in Latijns-Amerika. Universiteiten ontwikkelden zich tot oppositionele en revolutionaire bolwerken, van waaruit de regeringen weerstand geboden werd. Studenten organiseerden vanuit de universiteit stakingen en demonstraties en verspreidden propagandamateriaal gericht tegen de overheid. In sommige gevallen veroorzaakten ze ook rellen op straat of trokken ze zich zelfs terug in de bergen om zich voor te bereiden op een guerrilla-oorlog. In de decennia daarna ontstonden de meeste Latijns-Amerikaanse politieke bewegingen die een radicale verandering voorstonden en vanuit de universiteit oppositie voerden tegen repressieve of niet-representatieve regeringen. De studentenunies of –federaties waarin de studenten zich verenigden vormden aldus één van de belangrijkste katalysators van protest.66

De situatie op Cuba kwam in grote mate overeen met de hierboven geschetste Latijns- Amerikaanse omstandigheden. Ook daar had de universiteit een grote mate van autonomie en de studenten een lange traditie van politiek engagement. Al in de laatste decennia van de negentiende eeuw was de grootste universiteit van het land, de Universiteit van Havana, een broeinest van activisme tegen de Spaanse overheersing van het eiland.67 Veel studenten

ondersteunden de strijd van de intellectueel José Martí, die het Cubaanse volk verenigde tegen de Spaanse machthebbers en de Cubaanse Revolutionaire Partij oprichtte. Hij stond aan het begin van de Tweede Onafhankelijkheidsoorlog, die hij wilde ontketenen door een massale opstand onder het volk te creëren. Hij moest zijn idealen van een onafhankelijk Cubaans volk in 1895 echter bekopen met de dood. In de loop der jaren is hij de martelaar en vader des vaderlands van de Cubanen geworden. Uiteindelijk werd Cuba, met behulp van Amerikaanse militairen, in 1898 onafhankelijk. Maar in dat machtsvacuüm sprongen de Verenigde Staten, die in de decennia daarna regelmatig militair en diplomatiek intervenieerden in Cubaanse

65 Ibidem, 87-8.

66 Lyonette, 656; Scott, 83, 87-8. 67 Suchlicki, ‘Cuba’, 315.

conflicten en ook economisch stevig voet aan de grond kregen. Veel Amerikaanse bedrijven vestigden zich op Cuba en er ontstond een levendige handel tussen de twee landen.68

De Verenigde Staten kennen een lange geschiedenis van politieke, economische en militaire bemoeienis met Latijns-Amerika in het algemeen en Cuba in het bijzonder. De Amerikanen beschouwden het zuidelijke continent als hun natuurlijke achterland en meenden een alleenrecht te hebben op inmenging in Latijns-Amerikaanse en Caribische aangelegenheden. Al in 1823 formuleerde president James Monroe een programma (de zogenaamde Monroe Doctrine), waarin hij het ‘Amerikaanse systeem’ van economische en burgerlijke vrijheden wilde exporteren naar Zuid-Amerika en tegelijkertijd Europese koloniale mogendheden buiten de deur wilde houden. Deze doctrine is lange tijd de leidraad geweest van de Amerikaanse buitenlandse politiek ten opzichte van Latijns-Amerika. Door de lange koloniale overheersing was er in veel Zuid-Amerikaanse en Caribische landen sprake van een slecht functionerende staat, waardoor de Verenigde Staten in het vacuüm konden springen. Bovendien hadden de Amerikanen een grote economische overmacht, die ze konden aanwenden voor investeringen in onafhankelijk geworden landen. Deze hechte economische banden resulteerden zowel in een grote Amerikaanse invloed op de ontwikkelingen in die landen als in een aanzienlijke Latijns-Amerikaanse afhankelijkheid van de Verenigde Staten.69

In eerste instantie was er onder veel Zuid-Amerikanen weinig aversie tegen de Noord- Amerikaanse inmenging in interne aangelegenheden. De formele onafhankelijkheid die in veel landen in de loop van de negentiende eeuw was uitgeroepen verhulde lange tijd deze nieuwe vorm van paternalisme en beïnvloeding van buitenaf. Maar in de periode na de Eerste Wereldoorlog begon dit langzaam te veranderen. Steeds meer Latijns-Amerikaanse intellectuelen ontwikkelden anti-Amerikaanse ideeën en droegen deze uit. Onder invloed van deze ‘anti-Yankee’ sentimenten en geïnspireerd door de protesten van de studenten op de Argentijnse Universiteit van Córdoba, besloten ook Cubaanse studenten weer van zich te laten horen. Studenten op de Universiteit van Havana begonnen te protesteren tegen de Amerikaanse bemoeienis met hun land en te betogen voor een nieuw Cuba, vrij van corruptie en buitenlandse inmenging. De studenten grepen veelvuldig terug op de onafhankelijkheidsidealen van de vrijheidsstrijder José Martí, waarmee zij hun protesten probeerden te legitimeren. Om hun verzet kracht bij te zetten en te bestendigen richtten de

68 Luis Aguilar, ‘Cuba, c. 1860-1934’, in: Leslie Bethell ed., The Cambridge History of Latin America, Volume

5, c. 1870 to 1930 (Cambridge 1986) 229-264, aldaar 236-248.

studenten in 1923 een eigen studentenverband op, de Federación Estudiantil Universitario (FEU).70

Niet alleen de verregaande Amerikanisering van Cuba zette de studenten aan tot protest. Ook binnenlandse politieke aangelegenheden gaven bij tijd en wijlen aanleiding tot demonstraties. De Cubaanse onafhankelijkheid betekende namelijk allerminst dat er een goed functionerende democratie was ontstaan. Veel regeringen werden gekenmerkt door een autoritaire en repressieve politiek. Gerardo Machado bijvoorbeeld, oud-generaal van de Onafhankelijkheidsoorlog en president vanaf 1925, was via een democratische weg aan de macht gekomen, maar veranderde geleidelijk in een repressieve dictator. Studenten van de Universiteit van Havana waren de katalysator van het protest tegen hem, omdat zij de bevolking opriepen om in opstand te komen. Machado gebood daarom de universiteit te sluiten, waardoor de studenten geen beschikking meer hadden over deze ‘autonome’ uitvalsbasis en ondergronds moesten gaan opereren. Na een lange en felle strijd, waarin ook de Verenigde Staten via diplomatiek en militaire weg ingrepen, werd Machado uiteindelijk afgezet. De studenten hebben in deze laatste fase geen doorslaggevende rol gehad, maar zijn wel een belangrijke factor geweest in het aanjagen van het proces dat tot het einde van Machado’s regime heeft geleid.71

Hierna brak een periode van rust aan, waarin een progressieve politiek de bovenhand kreeg. De universiteit werd weer geopend en de studenten konden zich weer richten op de wetenschap. Na een aantal jaar resulteerde deze politiek in 1940 in een opmerkelijk progressieve grondwet, waarin zaken als referenda, algemeen stemrecht, vrije verkiezingen en andere politieke en burgerlijke vrijheden werden opgenomen. Deze zaken werden uiteindelijk niet allemaal gerealiseerd, maar het feit dat deze doelen werden gesteld was voor de Cubaanse context een mijlpaal en dat werd nadien ook zo beschouwd.72 Het relatief stabiele politieke

klimaat, waarin deze grondwet tot stand kwam, was echter van korte duur. De president Fulgencio Batista, die de grondwet mede mogelijk had gemaakt, vertrok in 1944 naar de Verenigde Staten, waarop andere facties in een machtsstrijd vervielen. In 1952 keerde Batista terug naar Cuba, alwaar hij via een militaire coup weer president werd. Hij schortte per direct de grondwet op en groeide in korte tijd uit tot een dictator, met alle macht in handen. Onder zijn bewind kregen Amerikaanse bedrijven de vrije hand, zodat zij in veel sectoren een

70 Aguilar, ‘Cuba’, 257; Louis Perez, ‘Cuba, c. 1930-1959’, in: Leslie Bethell ed., The Cambridge History of

Latin America Volume 7. Latin America since 1930: Mexico, Central America and the Caribbean (Cambridge

1990) 417-456, aldaar 421. 71 Aguilar, ‘Cuba’, 259-262. 72 Perez, ‘Cuba’, 439.

dominante positie verwierven. De Verenigde Staten groeiden uit tot de belangrijkste handelspartner van Cuba, maar kreeg ook politiek nog meer invloed dan ze al hadden. Bovendien verveelvoudigde het aantal Amerikaanse toeristen in Cuba, wat de zichtbaarheid van de Amerikaanse aanwezigheid sterk vergrootte.73

Het repressieve regime van Batista bewoog studenten, voor een groot deel verenigd in de FEU, tot nieuwe acties. De Universiteit van Havana nam in deze acties wederom een centrale plek in. Dat de studenten van deze universiteit konden uitgroeien tot een invloedrijke politieke factor had verschillende oorzaken. Allereerst was de universiteit – zoals eerder vermeld – wettelijk beschermd tegen inmenging en beïnvloeding van overheidswege. De politie had niet de bevoegdheid om de campus te betreden, zodat de universiteit zich kon ontwikkelen tot een veilige haven voor oppositionele activiteiten. Een tweede reden lag besloten in het feit dat de universiteit onvoldoende faciliteiten had en veel docenten in dienst had die weinig aanwezig waren en slechte pedagogische kwaliteiten hadden. Zo was de motivatie om met politiek- in plaats van studie-gerelateerde aangelegenheden bezig te gaan groot. Bovendien plaatste de locatie van de universiteit in het midden van de hoofdstad de studenten in het centrum van de politieke contestatie wat een goede uitgangspositie was om hun standpunten naar voren te brengen. Ten slotte gaf de vertegenwoordiging van meer dan zeventienduizend studenten in één organisatie, de FEU, hen een grote slagkracht en legitimiteit.74

Al vanaf het begin stonden de verhoudingen tussen de FEU en Batista op scherp. De studenten in Havana, maar ook in andere universiteitssteden zoals Santa Clara en Santiago de Cuba organiseerden al snel demonstraties. Deze protesten liepen steeds vaker uit op rellen, waarbij de ordepolitie in 1953 voor het eerst ook een student doodschoot. Dit incident radicaliseerde het protest nog verder, wat een deel van de studenten er na een aantal jaar zelfs toe bracht om gewapend verzet te organiseren tegen Batista.75 Ondertussen waren er ook

buiten de universiteit allerlei andere groeperingen in verzet gekomen, voor een groot deel overigens voortgekomen uit studentenkringen. Eén van die groepen stond onder leiding van Fidel Castro, zelf ook opgeleid en politiek actief geworden op de Universiteit van Havana. Hij viel op 26 juli 1953 de militaire kazerne Moncada in Santiago de Cuba aan, maar de aanval mislukte en de groep werd opgepakt.76 Hierdoor verwierf Castro wel direct een leiderspositie

in het verzet tegen Batista en toen duidelijk was geworden dat een vreedzame, diplomatieke

73 Ibidem, 445.

74 Suchlicki, ‘Cuba’, 315-316. 75 Ibidem, 316-319.

oplossing van het conflict onmogelijk was geworden, maakte Castro nieuwe plannen voor een gewapende opstand. Na zijn vrijlating voer hij in 1956 vanuit Mexico met het kleine jacht Granma naar Cuba, alwaar hij vanuit de bergen het regime bestookte.77

Kort daarvoor richtte een groepje studenten, in reactie op het steeds hardere optreden van de politie, de ondergrondse beweging Directorio Revolucionario Estudiantil (DRE) op. De leider van de DRE, José Antonio Echeverría, was speciaal naar Mexico afgereisd om een pact te sluiten met Fidel Castro. Dit pact verbond de latere guerrillabeweging van Castro met het stedelijk verzet onder leiding van de studenten. De leden van het Directorio waren, in tegenstelling tot Castro die een massale opstand wilde bewerkstelligen, voorstander van het gebruik van gerichte aanslagen om de regering ten val te brengen.78 Omdat de meeste FEU-

leden op dat moment weinig zagen in een oplossing met geweld, opereerde de DRE overigens los van de studentenunie en de universiteit. Maar ook zij bewonderden en omarmden de nationalistische idealen van José Martí: hun ideale Cuba was een sociaal en raciaal verenigde en economisch onafhankelijke natie. Om deze doelen te bereiken was volgens hen veel geoorloofd, ook het vermoorden van tegenstanders. Door de radicalisering van een deel van de studenten besloten de autoriteiten wederom om de Universiteit van Havana te sluiten. Het doel was om de oppositionele studenten hun vrijplaats te ontnemen, maar het effect was averechts: duizenden andere studenten raakten ook gemotiveerd om tegen Batista in het geweer te komen.79