• No results found

Zorg voor het verhaal

In document VU Research Portal (pagina 181-184)

In de wereld zijn Wat nu?

6 METHODISCHE MODELLEN IN DE GEESTELIJKE VERZORGING

6.2 Formele modellen

6.2.3 Zorg voor het verhaal

In het handboek voor pastoraat Zorg voor het verhaal van Ganzevoort & Visser is heel deel twee geheel gewijd aan de methodiek. In hun methodische overwegingen oriënteren de auteurs zich conform hun hermeneutisch-narratieve pastoraatsconcept op de narratieve gestalte en het theologische gehalte van zingeving. Ik geef eerst aandacht aan de narratieve gestalte en daarna aan het theologische gehalte.

Mensen bestaan in en door de verhalen die ze vertellen, waardoor ze betekenis ge-ven aan hun lege-ven. Ze laten aan zichzelf en anderen zien wie ze in deze wereld zijn en willen zijn. Ganzevoort & Visser definiëren pastoraat als ‘zorg voor het verhaal van mensen in relatie tot het verhaal van God’. Daarbij staat ‘God’ zowel voor de persoonlijk opgevatte God als voor het goddelijke of het ultieme. Het ‘verhaal van God’ staat metaforisch voor verhalen die vertellen hoe de werkelijkheid anders zou kunnen zijn (Ganzevoort & Visser, 2007:100-102).

Omdat het zingevingsproces een narratief karakter heeft, biedt een narratieve analy-se van de vertelde verhalen methodische handvatten voor de begeleiding. We vin-den bij Ganzevoort & Visser helaas geen expliciete omschrijving van het praktijk-doel. Die kunnen we wel afleiden uit de beschreven aard en functie van narrativiteit. Zingeving vindt plaats in verhalende vorm. In een sociale context en door middel van sociale interactie construeren mensen verhalen om te laten zien wie ze door de tijd heen en levend in de ruimte van deze wereld zijn. Dat verhaal is nooit af en wordt telkens hernomen. Zo is het vertellen van verhalen een vorm van leven (112): niet verteld is niet geleefd. Het sociaal-constructivistische uitgangspunt van deze visie leidt tot de gedachte dat men in contact met de ander een andere kijk op het leven kan ontwikkelen en dus het levensverhaal in elke situatie anders kan vertel-len.37 In het volgend citaat komt dat naar voren:

“De manier waarop mensen dat verhaal vertellen, brengt een positieve of een ne-gatieve kijk op zichzelf aan het licht, kan bijdragen tot een creatief sociaal functi-oneren, maar ook leiden tot sociale disfunctie en sociaal isolement. De levenslijn kan als positief of negatief, als vloeiend voortgaand of blokkerend beschouwd worden. Wie het oor te luisteren weet te leggen, hoort vele van zulke verhalen met hun opgaande en neergaande lijnen. In dit alledaagse dient ons inziens het pasto-raat zich te bewegen en te zoeken naar nieuwe mogelijkheden. Immers, het gaat erom mensen te ontmoeten en waar nodig hen bij te staan, om wanneer men vast-gelopen is een nieuwe andere kijk op het leven te ontwikkelen, waardoor men zichzelf vindt en niet verliest.” (57).

Begeleiding is nodig waar - om wat voor reden dan ook - het verhaal stokt en niet op een vruchtbare manier verder verteld kan worden. Omdat een mens bestaat in zijn verhalen, betekent dit tegelijk dat het leven stokt en de ander niet vruchtbaar en heilzaam verder kan met zijn leven. Hij is het auteurschap van zijn verhaal en daarmee ook het auteurschap van zijn leven kwijt. Hij ‘wordt geleefd’. Doel van de ‘zorg voor het verhaal’ is uiteindelijk dat een mens het auteurschap van zijn levens-verhaal terugkrijgt of behoudt en zijn levens-verhaal verder kan vertellen op een manier

37 Dit accent op de betekenisgestalte van zingeving ligt in de lijn van de visie van Gerkin die het doel van het pastoraat geformuleerd heeft als ‘mensen bijstaan om wat hen overkomt te interpreteren en te herinterpreteren’ (Ganzevoort & Visser, 2007:96).

waardoor hij verder kan met zijn leven in goede relatie met de hoorders van zijn verhaal (publiek).38 Evenals bij het contingentiemodel wordt hier dus een relatie gelegd tussen nieuwe interpretatie en nieuwe handelingsmogelijkheden. Een be-langrijk tussendoel is dat een mens in staat is in zijn verhalen recht te doen aan zijn ‘meerstemmige zelf’, zoals die uitkomt in verschillende situaties.39 Het bevorderen van flexibiliteit in het vertellen van het levensverhaal is daarom een belangrijk tus-sendoel van pastorale begeleiding. De nadruk op het bedreigde en/of gestagneerde levensverhaal leidt tot een zekere probleem-georiënteerdheid in het pastoraat. Hier-bij kan men natuurlijk ook de nadruk leggen op de bevestigende en ondersteunende functie van pastoraat, waarbij het bestaande levensverhaal in een verwarrende en ambigue wereld ondersteund en bevestigd wordt. Maar ook dat is in wezen een probleemoriëntatie, want het probleem zit dan in de bedreiging van de plausibiliteit van het bestaande levensverhaal.40 De weg tot een alternatief en meer vruchtbaar levensverhaal kan geschetst worden via de notie ‘verbinden’. Begeleiding bij zinge-ving is allereerst begeleiding bij het verbinden van de afzonderlijke fragmenten van verhalen tot een levensverhaal dat wijst naar een transcendente samenhang en een-heid (65;112-113). Vervolgens wordt het vertelde verhaal verbonden met niet-vertelde verhalen die als verstekeling meekomen in de niet-vertelde verhalen (189). In een nog wijdere cirkel wordt het verhaal verbonden met verhalen van derden over de ander. In de ruimste cirkel tenslotte wordt het levensverhaal verbonden met de canonieke verhalen over mens en wereld (111).41 Elk van die verbindingen kan nieuwe vertel- en handelingsperspectieven openen.

Als hulp bij de flexibilisering van de narratieve competentie wordt een analysemo-del gepresenteerd. Verhalen van mensen kunnen geanalyseerd worden naar struc-tuur, perspectief, rolverdeling, toon. Men kan nagaan hoe de ander zich met zijn verhaal in relaties positioneert en welk publiek het verhaal legitimeert (160-183). Deze zes factoren dragen alle op een bepaalde manier bij aan een vruchtbaar en heilzaam functioneren van het levensverhaal of belemmeren dit. In de pastorale begeleiding kan geëxperimenteerd worden met mogelijke nieuwe structuren, per-spectieven, rollen, etc. waardoor een andere kijk ontstaat en het vastgelopen verhaal en het vastgelopen leven weer vlotgetrokken kan worden. Hoe dit in de praktijk gaat, wordt niet systematisch aan de orde gesteld.

Behalve op de narratieve gestalte oriënteren Ganzevoort & Visser zich methodisch ook op het theologisch gehalte van de zingeving. Pastoraat is zorg voor het verhaal van mensen in relatie tot het verhaal van God. Dit ‘verhaal van God’ is intrinsiek te vinden in het levensverhaal van mensen en extrinsiek te vinden in religieuze

38 Het gaat volgens de auteurs om een pastoraat, waarin de pastor desgewenst zo kan interveniëren “dat de gesprekspartner tot meer vruchtbare verhalen en levensmogelijkheden (curs. JDS) kan komen, niet in het minst in relatie tot de grond van het leven, het ultieme en God” (Ganzevoort & Visser, 2007:127).

39 Vgl. de bespreking van dit model door Mes (2011:135).

40 De beroepsstandaard van de VGVZ uit 2010 spreekt daarom over hulpverlening en begeleiding. Het eerste is aan de orde als verstoring van het zingevingsproces aan de orde is. Het laatste is aan de orde als het zingevingsproces niet meer vanzelfsprekend is (VGVZ, 2010:11).

41 In termen van narratieve theorie wordt dat de syntagmatische en paradigmatische verbinding van verhalen genoemd (Ganzevoort & Visser, 2007:115).

ties. In navolging van H. Luther wordt gesteld dat levensverhalen van mensen een transcenderende dimensie hebben: ze wijzen in hun breuken en ambiguïteiten naar een transcendente, ordenende samenhang en heilvolle toekomst.

“Het levensverhaal transcendeert namelijk de feitelijke laag van de levensloop zelf en construeert in narratieve zin een leefbare wereld waarin een zekere samen-hang en grond gevonden wordt onder het eigen bestaan. Het schrijven en vertellen van het levensverhaal wordt gedragen door een verlangen naar heil, al verschillen mensen natuurlijk wel in de mate waarin ze dat heil expliciet religieus duiden” (56).

Daarnaast krijgt de methodiek een theologisch stempel door het pastorale omgaan met verhalen van mensen te modelleren naar de gelijkenissen van Jezus (Op basis van Veltkamp, 1988). In die gelijkenissen wordt een proces van herkenning, ver-vreemding, ontsluiting en antwoord weerspiegeld. Zo zoekt ook de pastor in verha-len van mensen niet alleen naar wat herkend wordt, maar ook naar wat vreemd is, prikkelt en vragen oproept. Dat vreemde fungeert vervolgens als breekijzer in het vanzelfsprekende zelf-, wereld- en godsbeeld van de ander en kan ruimte maken voor het transcendente, een nieuwe kijk op de dingen, een alternatieve waardering, een alternatief verhaal. Dit ontsluitings- of openbaringsmoment onttrekt zich aan methodische controle en vindt plaats in de subjectieve ruimte van de vrijheid van ieder mens, die theologisch gesproken de ruimte van de Geest is. Daarop volgt dan de vraag op welke wijze de ander een antwoord kan geven op deze nieuw ontsloten kijk op het leven. Dit antwoord kan dan vervolgens uitgangspunt worden voor een nieuwe cyclus (Ganzevoort & Visser, 2007:124). Opmerkelijk is de notie ‘ant-woord’. Dat wat een pastor doet, is blijkbaar gericht op het antwoord dat de ander op het leven geeft. Dit alles wordt achter de schermen aangestuurd door een herme-neutisch proces waarin de pastor vanuit zijn theologische expertise registreert, ana-lyseert, synthetiseert en symboliseert. Bij registratie gaat het om waarneming van signalen bij de ander en zichzelf, bij analyse gaat het om de analyse van die signa-len op basis van psychologische en theologische concepten, bij het synthetiseren gaat het om het stellen van een pastoraal-narratieve diagnose en het overwegen van mogelijke hulp en bij het vierde gaat het om het inbedden van een interventie in een symbolisch (=betekenisvol) handelen.

Deze methodische overwegingen zijn diepgravend, maar tegelijk complex en moei-lijk samen te denken. Hoe verhouden de motieven van de narratieve gestalte zich tot die van het theologische gehalte? Wat is nu de concreet te volgen werkwijze in het pastoraat, die leidt naar het gewenste doel? In dit methodisch model ligt een sterk accent op de betekeniscomponent van zingeving. De relationele component wordt weliswaar gethematiseerd als intentionele dimensie van het vertellen en het vertelde (‘relationele positionering’ en ‘verantwoording voor publiek’), maar daarbij blijft toch het vertelde verhaal in het centrum staan en blijft het dus gaan om de beteke-nisgestalte van de zingeving. De dynamiek van de begeleidingsrelatie krijgt geen aparte aandacht.Het is in de gepresenteerde vorm meer een interventiepraktijk dan een presentiepraktijk.

Aan de bespreking van het model van Ganzevoort & Visser voeg ik een aantal me-thodische bouwstenen toe die Muthert in haar beroepsprofiel beschrijft. Zij biedt weliswaar geen uitgewerkt methodisch model, maar op basis van casuïstiek en par-ticiperende observatie in een psychiatrische context, schetst zij in haar onderzoek een beroepsprofiel van geestelijk verzorgers. Dat bestaat uit de beschrijving van een aantal acties waarvan sommige een formele oriëntatie hebben en specifiek narratief van karakter zijn. Deze acties kunnen beschouwd kunnen worden als bouwstenen voor een methodiek die zich oriënteert op narratieve aspecten (Muthert, 2007:128-131).

1. Het verhaal centraal stellen. De geestelijk verzorger biedt allereerst ruimte aan het levensverhaal of een deel ervan. Andere beroepsdisciplines raken aan het levensverhaal en instrumentaliseren het met het oog op het doel van hun eigen praktijk. De geestelijk verzorger stelt het centraal. Het mag ruimte krijgen en telkens opnieuw verteld worden. Bijzondere aandacht heeft de geestelijk verzorger voor de duiding, de samenhang en de draag-kracht ervan en de verschuivingen daarin.

2. Een tegenverhaal bieden. Uit levensbeschouwelijke tradities wordt een verhaal naast het verhaal van de ander gezet, waardoor het verhaal van de ander in een ander, groter perspectief wordt geplaatst en op een of andere manier een relatie met ‘het hogere’ wordt gelegd.

3. Het verhaal bewaren. Mensen vertellen hun verhalen soms onsamenhan-gend en eenzijdig. Met name in het werkveld van Muthert, de psychiatrie, is dat het geval. Geestelijk verzorgers slaan de gehoorde verhalen op en dat is een daad van erkenning en honorering van de ander. Bewaren houdt ook in dat je iets opnieuw kunt gebruiken. Zo brengen geestelijk verzorgers de door hen bewaarde verhalen in stelling als mensen hun eigen verhalen geten, delen van hun al vertelde verhaal ontkennen, zich in fragmenten ver-liezen of als hun verhalen zich eenzijdig gaan ontwikkelen.

4. Verbinding maken. De geestelijk verzorger zoekt naar mogelijkheden om mensen de verbinding te laten aangaan met (delen van) hun eigen verhaal, dat hen gemaakt heeft tot wie ze zijn. Naast deze narratieve verbinding met zichzelf gaat het ook om verbinding met anderen en het transcendente. Naast deze formeel-inhoudelijk georiënteerde acties onderscheidt Muthert nog een aantal acties met een andere oriëntatie, die goed geordend kunnen worden met be-hulp van de indelingscategorieën van dit hoofdstuk. Relationeel georiënteerd zijn de volgende: afstemmen, openheid tonen voor wat de ander te geven heeft,’ bevat-ten’ en een houding van veelzijdige partijdigheid. Spiritueel georiënteerd zijn: uithouden van zwaarte, leegte, lijden en doodsverlangen, besef voor ogen houden van de gebrokenheid van het bestaan, een lange adem hebben. Functioneel geori-ënteerd is: respectvol sleutelen aan antwoorden op het leven.

In document VU Research Portal (pagina 181-184)