• No results found

Diagnostische modellen

In document VU Research Portal (pagina 190-193)

In de wereld zijn Wat nu?

6 METHODISCHE MODELLEN IN DE GEESTELIJKE VERZORGING

6.3 Functionele modellen

6.3.3 Diagnostische modellen

Al in zijn oratie in 1998 heeft Bouwer aandacht gevraagd voor de methodiek van de geestelijke verzorging (Bouwer, 1998a:33-43). Om als geestelijke verzorging te overleven in de moderne gezondheidszorg acht hij het werken vanuit een levensbe-schouwelijk diagnostisch kader onvermijdelijk en geboden. In een artikel in het

Nieuw handboek voor geestelijke verzorging vat hij zijn eerder gepubliceerde

in-zichten samen (Bouwer, 2006). Zijn visie impliceert een kijk op geestelijke verzor-ging als een vorm van hulpverlening. Zoals een arts de lichamelijke nood lenigt, een psycholoog de psychische, een maatschappelijk werker de sociale, zo lenigt de geestelijk verzorger de spirituele nood. Die nood moet goed onderscheiden en in beeld gebracht worden (gediagnosticeerd), alvorens die door specifieke interventies kan worden gelenigd. De diagnose wordt zowel door de pastor/geestelijk verzorger achter de schermen uitgevoerd, als samen met de patiënt in een ‘diagnostisch bond-genootschap’ ontwikkeld (Pruyser, 1978). Bouwer definieert levensbeschouwelijke diagnostiek als volgt: “

Levensbeschouwelijke diagnostiek in de geestelijke zorgverlening is een activiteit waarbij de geestelijk zorgverlener probeert te achterhalen wat de spirituele nood, behoefte of pijn van de gesprekspartner is opdat zijn/haar interventie er op ade-quate wijze op afgestemd kan worden met doel (sic) de leniging of verwerking van die nood” (Bouwer, 2006:777).

Of: wat uitgebreider:

“Levensbeschouwelijke diagnostiek in de context van de geestelijke zorgverlening is een taxatie die een geestelijk zorgverlener in de dialoog met een hulpvrager maakt van diens spirituele nood, behoefte of pijn. Een taxatie wel te verstaan met het doel het beleven van de ander te begrijpen met het oog op de leniging of ver-werking van die nood. De geestelijk zorgverlener tracht te komen tot een accurate ‘lezing’ van wat ‘heilig’…is in het ‘levend menselijk document’. Dit met als doel ‘het heilige’ in casu als bron voor de verwerking van de nood te activeren of reac-tiveren.” (776).

Het tweede citaat verschilt van het eerste doordat de notie van ‘het beleven van de ander begrijpen’ (=empathie) wordt ingevoegd. Deze toevoeging geeft aan dat de diagnostische actie is ingebed in de specifiek pastorale begeleidingsrelatie en dat het de hermeneuse van het ‘living human document’ van de ander dient.

Dit is een functioneel methodisch model, omdat het de geestelijke verzorging in dienst ziet staan van de genezing van mensen (Bouwer, 1998a:22-23). De extrinsie-ke functie van de geestelijextrinsie-ke verzorging is het overkoepelend perspesctief. Ook praktijkinhoudelijk is een functioneel perspectief dominant: het gaat om de functio-naliteit van de zingeving. Doet het wat het moet doen, namelijk een bijdrage leveren aan het welzijn van mensen? Als doel van geestelijke zorgverlening wordt geformu-leerd: het ‘activeren van het heilige’ met het oog op de leniging van spirituele nood’47 dat op haar beurt dienstbaar is aan genezing. Vervolgens is dan natuurlijk

47 De notie van het activeren van het heilige vinden we ook bij Smeets en Schipani. Smeets spreekt over het ‘activeren’ van krachten om existentiële problemen op te lossen’ en Schipani over ‘engaging spiritu-alitiy’ (Smeets, 2006:150-151; Schipani, 2013a).

de vraag wat spirituele nood is, hoe je die op het spoor kunt komen en hoe kun je daar adequaat op kunt reageren. Om de spirituele nood te detecteren is diagnosti-sche arbeid nodig en voor diagnostidiagnosti-sche arbeid is een referentiekader nodig. Bou-wer geeft in aansluiting bij Amerikaanse auteurs veel aandacht aan modellen die men bij deze diagnostische arbeid kan gebruiken. Minder aandacht heeft hij gege-ven aan de vragen welke intergege-venties passen bij welke nood. De kennis voor de juiste interventies wordt bij de geestelijk zorgverlener bekend verondersteld. In die zin hebben we hier dus maar een half methodisch model. In zijn boek ‘Pastorale diagnostiek’ onderscheidt Bouwer op basis van Amerikaanse literatuur een vijftal typen diagnostische modellen. Het zijn modellen met een historisch-biografische, medisch-klinische, theologische, structureel-ontwikkingspsychologische en holisti-sche oriëntatie. Elk van deze modellen verschaft een soort landkaart op basis waar-van men het geestelijk terrein waar-van de ander kan overzien en ordenen en storingen kan detecteren. Het meeste gewicht geeft hij aan het holistische 7x7 model van Fitchett, omdat hij die het meest kansrijk acht in de pluralistische West Europese situatie (Fitchett, 1993). Dat model wordt weergegeven in het volgende schema:

Holistische dimensies Geestelijke dimensies

Medisch Psychologisch Gezinssysteem Psychosociaal Etnisch en cultureel Maarschappelijk Geestelijk Geloof en betekenis Roeping en gevolgen Ervaring en emoties Moed en groei Ritueel en praktijk Gemeenschap Gezag en leiding

Fig. 6.3 Dimensies van spiritualiteit volgens Fitchett. Bron: J. Doolaard (red.) Nieuw Handboek Geestelijke Verzorging, 785.

Volgens het model het model van Fitchett worden verhalen van mensen eerst geïn-terpreteerd volgens de categorieën in de linkerkolom. Daarna wordt specifiek aan-dacht aan de geestelijke dimensie gegeven volgens de categorieën van de tweede kolom. Schema’s als deze kunnen zowel een rol spelen bij intake en screening (wie komt in aanmerking van voor geestelijke zorg?), bij individuele diagnostiek (wat is hier geestelijk aan de hand en wat moet/kan ik als pastor doen?), bij het invullen van het zorgplan (waar gaan als we zorgdisciplines gezamenlijk aan werken?), bij registratie en verantwoording en bij onderzoek naar de effecten van geestelijke verzorging. Een casus van werken op deze basis van dit model biedt Vossenaar (Vossenaar, 2003).

Een ander model is bijv. dat van Pruyser Hij onderscheidt op theologische basis de volgende categorieën

- Besef van het heilige - Waarvoor wordt ontzag gevoeld?

- Voorzienigheid - Is er mogelijkheid tot het hebben van vertrouwen? - Geloof - is er bevestigende of ontkennende houding t.a.v. het leven?

- Genade en dankbaarheid - Kan vriendelijkheid, weldadigheid, de schoonheid van geven en ontvangen worden ervaren?

- Bekering - Is een proces van verandering (van zondigheid in heiligheid) bekend?

- Gemeenschap - Zijn er gevoelens van verwantschap met de hele keten van ‘het zijn’ aanwezig?

- Roepingsgevoel – Zijn er tekenen van ijver, energie, levendigheid en toewijding aan te wijzen? (Pruyser, 1978:55-73).

Een in Nederland ontwikkeld model is dat van een VGVZ-werkgroep van geeste-lijk verzorgers die werkzaam zijn in de psychiatrie (Bos e.a., 2003). Het is geba-seerd op het werk van de theoloog D. Capps. Hun ‘kaart’ bestaat uit een 8 tal ‘le-venscategorieën’ of ‘geloofsvragen’ of ‘thema’s. De categorieën zijn negatief ge-formuleerd, omdat we ze meestal in die hoedanigheid ontmoeten. Maar ook de positieve keerzijde ervan moeten meebedacht worden. Het gaat om zaken die spe-len rond: hopeloosheid, schaamte, schuld, zinloosheid, onvermogen tot engage-ment, isoleengage-ment, apathie en wanhoop. Aan elk van die thema’s worden indicato-ren van allerlei aard gekoppeld. Het resultaat is een matrix van geestelijke feno-menen: een soort schaakbord, waarin men zijn positie kan bepalen: waar zit ik er-gens? Het helpt als een koppeling gelegd kan worden met één van de acht hoofd-categorieën. Daarop kan de pastorale interventie gebaseerd worden.

Onhelder blijft hoe de verbinding moet worden gelegd tussen het klinisch-rationele diagnosticeren van de geestelijke nood enerzijds en de empathische ‘lezing van het heilige’ en het activeren daarvan anderzijds. Is de empathisch-hermeneutische be-zigheid van de ‘lezing van het heilige’ te zien als onderdeel van de diagnostiek of is de diagnostiek onderdeel van de ‘lezing van het heilige’? Of is lezing en activering van het heilige het therapeutisch antwoord op de diagnostiek?48 Een relevante vraag bij dit model is verder hoe om te gaan met de veelheid aan mogelijke modellen. Wat is de waarde van een model, als er evengoed andere modellen mogelijk zijn? Als niet alle modellen even goed zijn, wat is dan het criterium? Moet er een inhou-delijk ‘gesprek der modellen’ komen (om tot een voor ieder overtuigend model te komen) of moet ieder dat model kiezen dat hem past? (Menken-Bekius, 2000). Een andere mogelijkheid is dat men zich eclectisch bedient van de modellen, maar dat veronderstelt weer een kader waarin dat mogelijk is.

Net als de overige functionele methodische modellen biedt deze manier van werken maximale mogelijkheden tot integratie in een zorginstelling, die dan ook de ont-staanscontext vormt van dit methodisch model. Het is duidelijk dat dit pastoraal-diagnostisch methodisch model in veel opzichten de tegenhanger is van de presen-tiepraktijk. Alles is immers gericht op het doen van een beredeneerde interventie met betrekking tot het lenigen van een gediagnosticeerde spirituele nood. Niet de subject-subject relatie overweegt, maar de subject-objectrelatie: de betrokkenheid op het zingevingssysteem van de ander. Toch is de relatie tot de ander in dit metho-disch model niet afwezig. Alle auteurs die zich op dit terrein bewegen, zijn het er over eens dat diagnostiek ingebed dient te zijn in een pastorale relatie. De bedoeling is dat de ontwikkelde diagnostische schema’s een hermeneutische functie vervullen en werken als interpretatiehulp om toegang te krijgen tot wat Bouwer noemt ‘de

48 Levensbeschouwelijke diagnostiek is gericht op het blootleggen van geestelijke nood. Maar als geeste-lijke nood is gedetecteerd, betekent het nog niet dat het heilige is gelezen. En als het heilige is gelezen, is het nog niet geactiveerd. Daar zijn specifieke acties voor nodig die boven de diagnostiek uitgaan.

beleving van de ander’ om zo de ander te verstaan. De theoretische grondslag daar-voor is dat elke ontmoeting van mens tot mens gepaard gaat met interpretatie van de ander op grond van aanwezige kennis van de ontmoetingspartners. Explicitering van die kennis en het bewust hanteren daarvan (waarbij ook ruimte gegeven kan worden aan de aanwezige kennis van de ander) kan de professionaliteit van de gees-telijk verzorger alleen maar vergroten en de ontmoeting verdiepen. Toch moet de vraag onder ogen worden gezien of diagnostische arbeid de ontmoeting en het bele-ven van spiritualiteit niet ook in de weg kan zitten. Het valt op dat deze relationele inbedding wel telkens wordt benoemd, maar dat daarop nauwelijks wordt gereflec-teerd. Het lijkt bijna een pro memorie post. Daarom is het risico niet denkbeeldig dat de belevingsdimensie van de ander overgeslagen wordt en direct op basis van inschaling in het diagnostisch raster op een sociaal technologische wijze tot inter-ventie wordt besloten. Dan wordt het een ‘werken vanuit de diagnostiek’ in plaats van een ‘werken met diagnostiek’. Als dat gebeurt, wordt het verhaal van de ander inderdaad ontbonden in factoren op basis waarvan interventies worden gepleegd. Dan zijn we terechtgekomen bij wat Baart de ‘onteigening’ van het verhaal van de ander noemt. Dit risico is echter niet intrinsiek verbonden met de diagnostische instrumenten zelf, maar met de manier waarop ze worden toegepast en geïntegreerd in het geheel van de praktijk.

In document VU Research Portal (pagina 190-193)