• No results found

De status van deze benadering

In document VU Research Portal (pagina 163-166)

In de wereld zijn Wat nu?

6 METHODISCHE MODELLEN IN DE GEESTELIJKE VERZORGING

6.1 Relationele modellen

6.1.1 Contextueel Pastoraat

6.1.1.1 De status van deze benadering

Uitgangspunt voor het contextueel pastoraat is de contextuele theorie zoals die is ontwikkeld door de Hongaars-Amerikaanse psychiater en familietherapeut I.B. Nagy (1920-2007). Nagy neemt de relationele context van mensen als uitgangspunt en omvattend perspectief voor zijn therapeutisch werk. Fundamenteel in die theorie zijn de transgenerationele familieverhoudingen. Meulink-Korf & Van Rhijn achten het gedachtengoed van Nagy van bijzonder belang voor de toerusting en ‘bewerk-tuiging’ van pastores en geestelijk verzorgers (Meulink-Korf & Van Rhijn, 2005:7). Het centrale idee van Nagy is dat de relationele werkelijkheid waarin men-sen leven bestaat uit vier niveaus: de zakelijke dimensie van de feiten, de psycholo-gische dimensie van de gevoelens, de sociale dimensie van de interacties en transac-ties en de dimensie van de relationele ethiek. Een mens leeft in met het bestaan gegeven relaties die ethisch gekwalificeerd zijn. Hij heeft de verantwoordelijkheid zich daarin ethisch te gedragen. Deze dimensies zijn met elkaar vervlochten: men kan aan de ene dimensie geen aandacht geven zonder de ander in rekening te bren-gen. In deze vier dimensies lijkt ook iets van een hiërarchie te zitten. De relationele ethiek is gebouwd op de werkelijkheid van de transacties en die weer op de psycho-logische beleving en die weer op de historische feitelijkheid.

In zijn therapeutische methodiek gebruikt Nagy de relationele ethiek als het per-spectief van waaruit de andere dimensies betekenis krijgen. In deze dimensie draait het om loyaliteit, rechtvaardigheid, eerlijkheid en billijkheid in existentiële relaties. In die relaties ontwikkelen mensen wederzijds ‘gerechtvaardige aanspraken’ op zorg van anderen (verdiensten). Deze ‘verdiensten’ functioneren als bronnen van vertrouwen. Het hulpverlenend handelen houdt rekening met de plaats die iemand in dit weefsel van transgenerationele en horizontale relaties (‘textuur’) inneemt en probeert mensen hierin te bevestigen. Het doel van de hulpverlening wordt als volgt geformuleerd: “Contextuele hulpverlening wil mensen, waar nodig, bijstaan in het

constructief verwerven van deze gerechtigde aanspraak op de zorg van anderen” (Meulink-Korf, 2007:88). Gebeurt dat niet, dan gaan mensen hun recht halen op een destructieve manier door de rekening van hun leven bij derden neer te leggen (‘rou-lerende rekening’).

Het is niet verwonderlijk dat deze therapeutische theorie door veel pastores en gees-telijk verzorgers als methodisch instrument is omarmd. Het kenmerkende (en wel-licht unieke) van deze theorie is dat het de ethische dimensie van het leven bij de hulpverlening betrekt. Relationaliteit en ethiek zijn op antropologische en theologi-sche gronden belangrijke noties in de geestelijke verzorging. (Bouwer, 1998a:16; Mes, 2011:225). Als zin wordt beleefd in relaties2 is een verkenning van de beteke-nis en invloed van die relaties van groot belang voor de begeleiding.

De nadruk op de relationele ethiek geeft deze therapie bovendien een opening naar een levensbeschouwelijke en religieuze inbreng. Rechtvaardigheid, billijkheid, betrouwbaarheid en vertrouwen zijn immers ook leidende waarden in levensbe-schouwing en religie. Ook in meer algemene zin raakt de contextuele theorie aan religie en levensbeschouwing. Geven en ontvangen, gave en opdracht, verplichting en schuld, erkenning en appel (kernconcepten in de contextuele theorie) zijn mani-festaties van de dialectische structuur van het leven zelf (Vgl. de rol van het offer in veel religies). De contextuele theorie kan dus helpen om de grote levensbeschouwe-lijke thema's te vertalen naar concreet gedrag in menselevensbeschouwe-lijke relaties en omgekeerd het gedrag in menselijke relaties te plaatsen binnen de wezenlijke structuren van het bestaan.

Maar met dit alles hebben we nog geen pastorale methodiek, zoals Meulink & Van Rhijn zelf ook stellen. In therapie gaat het om behandelen, in pastoraat gaat het om meeleven, aldus de auteurs (Meulink & Van Rhijn, 2005:57). Mensen zijn ‘raakba-re’ mensen en contextueel pastoraat “wil mensen bijstaan opdat zij in die raakbaar-heid staande kunnen blijven of zich herstellen” (57). Dit heeft een religieuze diepte die al dan niet geëxpliciteerd kan worden. In het relationele bestaan van mensen speelt ook de relatie met God een rol. De triade ‘mens-God-medemens’ (de volgor-de kan wisselen) is volgor-de meest fundamentele triavolgor-de (51,248). Pastoraat is ‘bewaren bij het Woord’(67). Het doel van het contextuele pastoraat loopt vervolgens parallel aan de doelstelling van de contextuele hulpverlening. De hulpverlening beoogt mensen in hun unieke betekenis te handhaven in al hun relaties. Het contextueel pastoraat beoogt “de mens in zijn of haar unieke betekenis te handhaven in de be-trekking tot de heiligheid van God” (67). Via de categorieën uit de theorie van Nagy - die sterk door Buber beïnvloed is - aangevuld met noties uit de filosofie van Levi-nas (over het appel en recht) - worden bijbelse noties van rechtvaardigheid, barm-hartigheid, betrouwbaarheid vertrouwen en liefde langs de lijnen van de contextuele theorie in stelling gebracht (Meulink-Korf & Van Rhijn, 2005: 67-72;81-82). In het appel dat de ander op ons doet komt het appel van God naar ons toe. De auteurs stellen dat in de door hen ontwikkelde pastoraatsvorm de contextuele theorie voort-durend een impliciete rol blijft spelen.

Conclusie moet zijn dat de methodiek van het contextueel pastoraat stuructureel en inhoudelijk bepaald wordt door de contextuele hulpverleningstheorie van Nagy.

2 Vgl. mijn notie van de relationele verbondenheid (4.2.1 ) en de wijze waarop Riemslagh spreekt over ‘zinre-laties’ . Zie 5.4.5.

Ook de relatie tot God wordt langs de lijnen van die theorie benaderd. Het pastoraat laat hier dus geen eigen methodisch geluid horen. Levensbeschouwing en religie lijken hier eerder een duidende, legitimerende en eventueel corrigerende functie uit te oefenen. Misschien is het daarom niet toevallig dat de religieuze traditie in deze publicatie verschijnt als ‘zijlicht’ (150;219).

Dit alles betekent dat slechts in afgezwakte zin van contextueel pastoraat gesproken kan worden. Contextueel pastoraat is niet de naam voor een beroepseigen metho-diek, maar voor een vorm van pastoraat waarin men gebruik maakt van de methodi-sche benadering van de contextuele hulpverleningstheorie. Als zodanig vraagt het om criteria op basis waarvan men deze benadering kan inzetten in de geestelijke verzorging. Op de website van de Stichting contextueel pastoraat staat het zo: “De contextuele hulpverlening van Nagy is een psychotherapeutische stroming. Pasto-raal werk heeft een eigen hiervan te onderscheiden opdracht, die verbonden is met geloof, theologie en religieuze gemeenschap. De toepassing van de contextuele benadering in pastoraal werk vraagt daarom om bezinning en bewerking”.3 In mijn eigen woorden: ze vraagt om een basismethodiek waarbinnen deze benadering kan functioneren.

In het licht van het bovenstaande zie ik een aantal kwetsbaarheden van deze bena-dering

x De contextuele theorie wordt door Meulink-Korf & Van Rhijn geplaatst in het specifieke kader van een (protestants) christelijke traditie van pas-toraat, waarin uitgegaan wordt van een persoonlijk Godsbegrip. Geeste-lijke verzorging wordt daarbij uitgewerkt in het traditionele paradigma van een levensbeschouwelijke activiteit op publiek erf. In de context van de geestelijke verzorging zijn dit beperkingen.

x God wordt nogal onproblematisch ingevoegd in de relationele structuur van het mens-zijn. Daarmee wordt onvoldoende rekenschap gegeven het eigen fundament van de religieuze beleving: het gegrepen zijn en vormd worden door een ervaring van transcendentie. Gegrepen zijn, ge-vormd worden, getransformeerd worden zijn categorieën die het relatio-neel-ethische doorbreken en overstijgen.

x Omdat de contextuele theorie de eigenlijke methodiek verschaft en de religieuze traditie als zijlicht verschijnt is het gevaar niet denkbeeldig dat pastoraat in deze benadering toch meer de gestalte krijgt van hulp-verlening dan van ‘meeleven’.

x In de contextuele theorie wordt een beroep gedaan op de ethische poten-tie (de innerlijke kracht) van elk mens om relapoten-ties te herstellen. Maar heeft de theorie ook wat te bieden als een mens uitgeput is en met lege handen staat? Op welke wijze geeft het hulp bij hopeloosheid, wanhoop en tragiek?

x Vergeleken met veel psychologische therapeutische theorieën is de con-textuele therapie een verrijking: de ethische dimensie wordt erbij be-trokken en dat biedt openheid naar levensbeschouwelijke en religieuze benaderingen. Maar vergeleken met wat traditioneel in pastoraat en geestelijke verzorging aan de orde komt is er eerder sprake van een re-ductie. Bij Nagy gaat het om een formele ethiek. Alles cirkelt om de ba-lans van geven en ontvangen in menselijke relaties. Maar hoe die baba-lans er uitziet is afhankelijk van de situatie, de eigenheid en de relaties van de personen in kwestie. Welke waarden mensen nastreven, welk beeld

van de werkelijkheid men heeft, waardoor men geraakt is etc. wordt in de hulpverlening wel geëxploreerd, maar niet beïnvloed. Dat zijn nu juist de dingen die de aandacht hebben in pastoraat en geestelijke ver-zorging.

In document VU Research Portal (pagina 163-166)