• No results found

Intellectuele achtergrond: drie discoursen

In document VU Research Portal (pagina 86-89)

4 DE INFRASTRUCTUUR VAN HET ZINGEVINGSPROCES

4.1 Intellectuele achtergrond: drie discoursen

Het begrip zin had een prominente plaats in het geesteswetenschappelijke klimaat van de 50-ger en 60-ger jaren van de vorige eeuw. Het werd gethematiseerd in de existentialistische filososfieën van van Heidegger, Sartre, en Merleau Ponty (Kenyon, 2000:7). Via onder meer de Duitse theoloog Bultmann (1884-1976) en de Duits-Amerikaanse theoloog Tillich (1888-1965) kregen inzichten uit deze filosofi-sche stroming ook een sterke articulatie in de theologie (Zijlstra, 1989). In kringen van het humanistisch raadswerk vond het begrip zin het eerst weerklank in wat toen ‘geestelijk werk’ werd genoemd.5 Het profiel van dit begrip wordt duidelijk tegen de achtergrond van de overgang van het premoderne naar het moderne en postmoderne denken. In het premoderne denken is zin iets wat in de werkelijkheid aanwezig is. In het moderne en postmoderne denken sinds Descartes wordt zin echter in toenemende mate gezien als iets wat door de mens zelf moet worden aan-gebracht en verleend. Deze overgang wordt kortweg aangeduid als de ontkoppeling van ‘zijn’ en ‘zin’ (Vergeer, 2003 (1997):65-68; Stoker, 1993). Als gevolg van het verlichtingsdenken en de toegenomen seculariteit is de zin van het menselijk be-staan (=ordening van het bebe-staan op basis van reden en doel) in de westerse cul-tuurkring voor steeds minder mensen vanzelfsprekend geworden. Mensen ervaren geen vanzelfsprekende ordening van leven en wereld meer. Sindsdien is de zin van het leven een vraag geworden en voorwerp van een zoektocht en bezinning.6 Deze verandering in ervaren van en denken over zin wordt aan de orde gesteld in drie verschillende discoursen: het metafysisch, het hermeneutisch en het psychologisch discours. In elk van die discoursen komt een andere gestalte van zin naar voren.

4.1.1 Metafysisch discours

In de filosofische discipline van de metafysica wordt ‘het zijn’ gethematiseerd en wordt onder meer de vraag naar de ultieme werkelijkheid gesteld: is er iets wat achter de waarneembare verschijnselen ligt en hoe is die mogelijk achter- of onder-liggende werkelijkheid te duiden? In de geschiedenis van het metafysisch denken wordt met Descartes (1569-1650) het moderne denken ingezet. Met hem begint een ontwikkeling die bij Nietzsche (1844-1900) een voorlopig eindpunt vindt in de ontkenning van de onderliggende orde van het universum. In premoderne tijden ging men - in aansluiting aan het denken van Plato en Aristoteles en de christelijke scheppingsgedachte - uit van het bestaan van een fundamentele orde van de

5 In een brochure over humanistische geestelijke verzorging uit 1953 komt de term zingeving niet voor, maar de zaak wel. In het karakteristieke idioom van die tijd gaat het er in de geestelijke verzorging om dat een mens zelfstandig een levensvisie hanteert, waardoor hij in zijn totale zijn betrokken is op het totaal van zijn bestaansverhoudingen (Van Praag, 1953). Opmerkelijk is dat het hier niet gaat om het hebben of volgen van een levensvisie, maar om het zelfstandig hanteren ervan met het oog op het totaal van zijn bestaansverhoudingen. Wij zouden dat nu zingeving noemen.

6 Op karakteristieke wijze komt dit naar voren in de veranderde plaats van religie. Was voorheen religie vanzelfsprekend en moesten de niet-religieuzen zich verantwoorden, nu is de situatie omgekeerd en is religie een optie geworden, die moet worden verantwoord (Taylor, 2010 (2007):707-767).

werkelijkheid. Die orde was weliswaar niet bij voorbaat duidelijk, werd verschillend omschreven en onderbouwd en ook telkens aangevochten, maar men bleef geloven dat die er was. Men zocht ernaar op basis van zowel religieuze tradities als de menselijke rede.7 In dit premoderne metafysisch discours wordt zin daarom als objectieve functionaliteit begrepen. Het staat gelijk aan aan de

geordende plaats en functie in het grote geheel van het universum dat dan ook

‘kosmos’ wordt genoemd. Nietzsche proclameerde evenwel de ‘dood van God’ en daarmee het wegvallen van deze veronderstelde kosmische orde (Stoker, 1993:110-193). Het universum en het menselijk bestaan zijn volgens hem in zichzelf radicaal contingent. Wij dolen volgens hem zonder fundament en bedoeling door een immens heelal, waarvan de zin niet ingezien kan worden. Toch kan een mens zonder zin en de daarin geïmpliceerde geordendheid niet leven. De mens moet daarom zelf de zin van zijn bestaan realiseren door zijn wil tot macht. Dat wil zeggen: de mens moet orde scheppen en zijn plaats in het universum veroveren en veiligstellen op basis van zijn kracht en vermogens. In het moderne bewustzijn wordt zin dus niet ontdekt en onthuld zoals in premoderne tijden, maar door de mens gesticht en aangebracht. In de existentiefilosofie wordt dit besef geradicali-seerd. Het menselijk bestaan is volgens Sartre in zichzelf fundamenteel absurd en zinloos. Zin is iets wat de mens in en aan zijn leven moet realiseren door zijn handelen, door het realiseren van menselijke authenticiteit in de ruimte van de absolute vrijheid.

4.1.2 Hermeneutisch discours

Parallel aan deze veranderingen in de visie op de werkelijkheid loopt een verandering in de visie op de waarheid. In premoderne tijden werd de waarheid als een objectief gegeven beschouwd. Het was de overeenstemming tussen denken en zijn. Kant (1724-1804) analyseerde in zijn transcendentale filosofie de aard van de menselijke kennis en het proces van kennisverwerving. Hij legde de structuren van het kennende bewustzijn bloot en beschreef de vormende en structurerende functie ervan bij de kennisverwerving. Daarbij veronderstelde hij dat deze structuren voor alle mensen gelijk waren. Op die basis kon er onder bepaalde voorwaarden nog steeds van ‘objectieve’ (intersubjectieve) kennis gesproken worden. In de loop van de 19e en 20e eeuw brak in de kennistheorie echter het besef door dat we bij het zoeken naar de waarheid niet alleen nooit boven onze subjectiviteit uitkomen, maar dat deze subjectiviteit bovendien contextueel bepaald is en afhankelijk van cultureel-contingente factoren. Kennis blijkt onlosmakelijk verbonden te zijn met particuliere, contextueel bepaalde menselijke betekenisgeving en interpretatie. In de filosofie werd deze betekenisgeving vervolgens geanalyseerd in de discipline van de filosofische hermeneutiek. Belangrijke denkers in dit verband zijn Schleiermacher, Dilthey, Heidegger, Gadamer, Derrida en Ricoeur (Vgl. Jeanrond, 2002 (1991):44-77). In dit discours ontwikkelt zich een andere spreekwijze over zin. Zin staat hier niet voor functionaliteit in een kosmische orde, maar voor

betekenis als resultaat van menselijke interpretatie. Zin is in dit discours het

7 Voor een uitgebreide beschrijving dit proces waarbij het begrip ‘orde’ een centrale rol speelt, zie (Taylor, 2010 (2007):311-407).

resultaat van een cognitief proces. Betekenis kan in de meest ruime zin opgevat worden als de omschrijving van de relatie van iets tot iets anders. ’Meaning con-nects things’, zegt Baumeister kernachtig (Baumeister, 1991:15-16).8 De kern van de betekenisgeving is de vergelijking. Men ziet het een in het licht van het andere. In dit discours wordt niet uitgegaan van een vooraf gegeven vaststaande betekenis die ontdekt kan worden, maar gaat men ervan uit dat betekenis door mensen verleend wordt vanuit hun particuliere, contingente situatie. Het verschil met zin in het metafysisch discours is dat zinstichting hier niet geschiedt door menselijk handelen, maar door cognitieve activiteiten. Zin is in dit discours iets wat in de menselijke geest geconstrueerd wordt. Een uitloper van deze bezinningslijn is het sociaal-constructivisme dat waarheid - en daarmee ook betekenis en zin - opvat als een sociale constructie: iets wat op basis van sociale realiteiten en sociale interactie door mensen in hun geest geconstrueerd wordt (Berger & Luckmann, 1991 (1966)). Dit sociaal constructivisme ligt op haar beurt weer ten grondslag aan de narratieve benadering in de geesteswetenschappen: mensen maken een verhaal van hun be-staan en geven zo zin aan hun leven (Ganzevoort & Visser, 2007:107-111).

4.1.3 Psychologisch discours

Een derde manier van spreken over zin heeft zich op basis van existentiefilosofische vooronderstellingen ontwikkeld in de psychiatrie. De Weense psychiater Frankl (1905-1997) ontwikkelde zijn zogenaamde ‘logotherapie’ rond het begrip zin (Frankl, 1978 (1946)). Hij baseerde zich op zijn ervaringen in het concentratiekamp waar hij het belang van zingeving voor het menselijk overleven bij zichzelf en an-deren had gezien. Een mens blijkt niet (verder) te kunnen leven zonder zingeving. De mens is noodzakelijk een zinzoekend wezen. Dat inzicht maakte hij vruchtbaar in zijn therapie, waarbij hij uitging van de gedachte dat veel psychische problemen begrepen kunnen worden als verstoorde zingeving en dat herstel van zin en beteke-nis bij mensen psychische problemen kan (helpen) oplossen. Hij stelt: “Er ligt grote wijsheid besloten in de woorden van Nietzsche: “Hij die een reden tot leven heeft, kan vrijwel alle levensomstandigheden verdragen” (Frankl, 1978 (1946):130). Zijn leerlingen hebben over de hele wereld centra voor logotherapie opgezet. Zijn publi-caties hebben de interesse van de psychologen en psychotherapeuten voor ‘zin’ en ‘zingeving’ gewekt en daarom geldt Frankl als een van de vaders van het onderzoek naar zin en zingeving in de psychologie. Voor hem is gerichtheid op een transcen-dent doel de essentie van zin. Een mens desintegreert als hij zijn leven niet richt op een transcendent, buiten hem zelf liggend doel. Zijn visie op zin is inmiddels genu-anceerd en gerelativeerd (Debats, 2000:94-95; Wong, 1998c:399-400), maar zijn

8 Het engelse ‘meaning’ wordt door mij afwisselend met ‘zin’ en ‘betekenis’ vertaald. The ‘oxford dictio-nary’ geeft drie aspecten van ‘meaning’. Het eerste aspect is semantisch (‘Wat is de inhoud?). Het twee-de aspect is semiotisch (Welke boodschap draagt het over?’). Het twee-dertwee-de aspect wordt geformuleerd als ‘significance’ (Wat betekent het in een groter geheel?). Vgl.

http://www.oxforddictionaries.com/definition/english/meaning. Dit laatste aspect maakt ook de vertaling ‘zin’ mogelijk, omdat het ook in ‘zin’ gaat het om de plaats in een groter geheel. Het begrip ‘betekenis’ wordt door mij inhoudelijk gedefinieerd als ‘formulering van een ervaren relatie’ (Zie hierna 4.2.2) en is daarmee een cognitief gekwalificeerd begrip (‘formulering’). Betekenisgeving zal daarom in straks in mijn model gelijk staan aan hermeneutische activiteit.

onderzoeken en reflecties onthullen een dimensie, die aan het zuiver hermeneutisch perspectief ontbreekt, namelijk de motivationele dimensie en daarmee de intrinsieke verbinding van zin met menselijk handelen.9 Zin heeft alles te maken met een doel in je leven hebben en je daaraan verbinden. Zo blijkt zin zich te manifesteren als een vitale, werkzame, motivationele kracht die niet herleid kan worden tot de gedachten van het verstand, de impulsen van het gevoel of de intenties van de wil, maar die alle drie omvat en een motivationele (=tot handelen leidende) functie krijgt.10 Frankl noemt dit de ‘wil tot betekenis’, die fundamenteel is voor het mens-zijn, fundamenteler nog volgens hem dan de ‘wil tot lust’ (Freud) en de ‘wil tot macht’ (Adler) (Frankl, 1978 (1946):123). Zin leidt tot menselijk handelen en kan worden gezien als intrinsieke eigenschap van dat handelen.

In document VU Research Portal (pagina 86-89)