• No results found

De spirituele weg

In document VU Research Portal (pagina 196-200)

In de wereld zijn Wat nu?

6 METHODISCHE MODELLEN IN DE GEESTELIJKE VERZORGING

6.4 Motivationele modellen

6.4.3 De spirituele weg

Van belang is de grondstructuur van de spirituele weg. In christelijk mystagogische tradities wordt al sinds de 5e eeuw onderscheiden tussen drie etappes of stadia op deze weg: de weg van de reiniging, de weg van de verlichting en de weg van de vereniging (Van Dam, 2003:39; Waaijman, 2000:132). In de weg van de reiniging maakt men zich door oefening los van wat vasthoudt en belemmert. In de weg van de verlichting groeit er ontvankelijkheid voor, bekendheid en vertrouwdheid met een andere realiteit en een andere manier van leven. Er gaat een licht op, er wordt iets gezien wat voorheen niet gezien werd en gekend wat voorheen niet gekend werd, er wordt iets geopend wat voorheen gesloten bleef. In de weg van de vereni-ging tenslotte wordt ervaren dat men steeds meer één wordt met het transcendente in een ‘mediaal bestaan’. Een mens ervaart verbinding, ja zelfs een opgenomen-zijn in de heilige sfeer van God/het goddelijke/het transcendente. In geseculariseerde vorm is deze methodische structuur terecht gekomen in bijna alle therapeutische en agogische praktijken.61 Het is bovendien de grondstructuur van alle rituele hande-lingen: het je losmaken van het vertrouwde, het binnengaan van de wereld die door het ritueel wordt opgeroepen, het transformatiemoment dat plaatsvindt door de verbinding met de opgeroepen wereld en het terugkeren in de vertrouwde wereld als een veranderd mens, die in die vertrouwde wereld de rituele ervaring een plaats moet geven. In de rest van deze paragraaf geef ik aandacht aan vier min of meer uitgewerkte mystagogische modellen. Het zijn die van Weiher, Leget, Van Knip-penberg en het model van Islamitische geestelijke verzorging van Ajouaou.

6.4.3.1 Weiher: begeleiding rond het spiritueel geheim

Weiher heeft een gespreksmethodiek voor spirituele zorg ontwikkeld (Weiher, 2004, 2009). Ik neem zijn visie hier op omdat zijn werk als leidraad wordt genomen in de masterclass voor Spiritualiteit en Geestelijke Verzorging in de palliatieve zorg die een aantal malen georganiseerd is onder auspiciën van het Integraal Kankercen-trum Nederland, het Medisch CenKankercen-trum Leeuwarden en de leerhuizen palliatieve zorg. Uitgangspunt voor Weiher is het begrip spiritualiteit, dat hij opvat als een antropologische dimensie van het leven. Daarin gaat het om wat een mens ten

60 Christelijk-theologische termen voor deze transformatie zijn ‘wedergeboorte’, ‘bekering’ en ‘heili-ging’.

61 Een echo vinden we bijvoorbeeld in de trits van Lewin voor geplande verandering: unfreezing, mo-ving, freezing (Lewin, 1947:34-35).

ste inspireert en beweegt. Het is in zijn breedheid te zien als een manier waarop mensen zich tegenover de werkelijkheid van het leven verhouden, in passieve (lij-den, verdragen) of actieve zin (vormen, gestalte geven) (Weiher, 2009:12). Spiritua-liteit is een zaak van het innerlijk.

“Spiritualität is eine innerste Gestimmtheit, ein innerer Geist, die das Alltagsleben transzendiert, aus denen heraus Menschen ihr leben empfinden, sich inspiriert fühlen und ihr Leben gestalten” (22).

Van methodisch belang is de gedachte dat de spirituele dimensie geen dimensie is naast de lichamelijke, het emotionele, mentale en sociale, maar de integrerende dimensie die daaronder ligt. Uitgedrukt in het beeld van een omgekeerde pyramide (46).62

In een antropologisch discours kan men dit de dimensie van de ziel noemen. Weiher gebruikt het gothische motief van het klaverblad om de verhouding van de verschil-lende dimensies van het mens-zijn aan te geven (71). Hij onderscheidt de dimensies van het lichaam, de psyche (gewaarwordingen van het bewustzijn) en de geest (het denken, de mentale produkten). De ziel is het verborgen midden van deze gronddi-mensies.

De werkelijkheid van de ziel is een onderliggende en verborgen ‘resonantieruimte’. De ziel is op te vatten als die dimensie waarin een mens in zijn geheim zich ver-houdt tot het geheim van het leven. Weiher definieert dan ook: Spiritualität ist jede – positive wie negative – Erfahrung, bei der sich der Mensch mit dem Geheimnis des Lebens – als heiligem Geheimnis – in verbindung weiss” (27). De gronddimen-sies van lichaam, psyche en geest zijn empirisch direct toegankelijk. Het verborgen en dragende midden van deze dimensies, de ziel, is transcendent en slechts indirect via symboliek toegankelijk. In de begeleiding kan men dit geheimenis ‘aanraken’ door er om heen te cirkelen door de lijnen van de drie ovalen te volgen. Elk van de

62 Weiher concept spoort met de door mij in hoofdstuk 3 en 4 ontwikkelde conceptionalisering,waarbij spiritualiteit gezien wordt als de meest innerlijke kant van het zingevingsproces. Ook in de beschrijving van de verhouding van spiritualiteit tot religie en religiositeit vertoont Weihers visie verwantschap met mijn ontwerp (Weiher, 2009:21-34;117-158).

drie vleugels, psyche, lichaam en geest vertegenwoordigen een eigen wijze van begeleiding, te weten de medemenselijke, de rituele en de betekenis ontsluitende (in gesprek). Als volgt in beeld gebracht (114):

Van deze drie begeleidingsvormen is de medemenselijke begeleiding altijd het fun-dament. De ene mens ontmoet de ander en daarin geschiedt spiritualiteit, door Wei-her ‘ontmoetingsspiritualiteit’ genoemd. De overige twee vormen betekenen niets zonder deze grondleggende vorm.63 De tweede manier om toegang tot de spirituali-teit te verkrijgen is een begeleiding waarin in de vorm van een gesprek de

spiritua-liteit ter sprake wordt gebracht. Dat gebeurt door alledaagse uitspraken te

beluiste-ren op vier lagen: het zakelijke, het gevoelsmatige, het niveau van de identiteit en het niveau van spiritualiteit. Weiher spreekt hier van symbolische communicatie omdat mensen via alledaagse uitspraken en alledaagse objecten toegang geven tot hun spirituele innerlijk, het geheimenis van waaruit ze leven. Het biedt mensen de mogelijkheid hun persoonlijk lot in een grotere samenhang te plaatsen en zo te dui-den en zin te geven.64 In de begeleiding door niet-vakmensen is het genoeg als dit geheimenis wordt aangeraakt: benoemd, aangeduid, gepresenteerd, of in stilte be-mediteerd. Dat alleen al vitaliseert het geheimenis en maakt het tot een krachtbron waardoor mensen het leven gesterkt aan kunnen. Geestelijk verzorgers en pastores zijn toegerust om intensiever in te gaan op en te werken met wat als geheimenis is erkend en gehonoreerd. Zij kunnen helpen bij de wijze waarop mensen hun kracht-bron een plaats kunnen geven in hun leven. De symbolische begeleidingsvorm heeft een verdiepende functie. De derde begeleidinsgvorm is die van de rituele

begelei-ding. Daarin gaat het om het ‘doen’. Rituelen zijn activiteiten die het mogelijk

ma-ken het geheimenis te ‘begehen’. Dat is een moeilijk vertaalbare term die misschien het best vertaald kan worden met ‘uitleven’ of ‘opvoeren’ zoals je een toneelstuk

63 Hiermee doet Weiher recht aan wat ik het relationele karakter van het zingevingsproces noem en de methodische betekenis die dat heeft. Daarmee benadrukt hij op zijn manier het belang van wat Baart presentie noemt.

64 Hiermee doet Weiher recht aan wat ik het het inhoudelijke aspect van het zingevingsproces noem. Het is iets wat als geheimenis gebeurt, maar dat betekent niet dat het niet ter sprake gebracht en dat er niet over gesproken kan worden. Ook via ‘de geest’ is er toegang tot dit geheimenis.

opvoert. (vgl. het Engelse ‘performance’).65 Het gaat hierbij zowel om godsdiensti-ge als alledaagse rituelen die door het handelen iets laten oplichten van het godsdiensti- gehei-menis van het leven. Deze begeleidingsvorm heeft grote bekrachtigende en onder-steunende waarde. Deze drie begeleidingsvormen hebben elk een eigen structuur, maar dienen eenzelfde doel: het raken en vitaliseren van het geheimenis bij de ander tot diens heil en welzijn. Omdat het geheimenis van mens en wereld niet direct toegankelijk is, is het niet mogelijk om rechtstreeks zorg te dragen voor de ziel, maar slechts indirect via de ‘omweg’ van de symboliek in de drie overige dimen-sies. Uiteindelijk doel van de spirituele zorg is een leven vanuit en in verbinding met dit geheimenis, waarbij de ziel werkzaam is en daadwerkelijk als krachtbron functioneert in het leven van mensen. Spirituele zorg is erop gericht dat mensen ook in moeilijke omstandigheden kunnen leven vanuit hun eigen transcendente kracht-bron. De grote kracht van dit model is dat de belangrijke aspecten van zingeving als relatie, betekenisgeving en motivatie hier organisch worden verbonden en ook in een levensfunctioneel perspectief worden geplaatst. Toch is het methodisch gehalte niet zo groot als men zou wensen. Hoe verhouden de drie begeleidingsvormen zich tot elkaar? Wanneer en waarom gaat men over van het een op het ander? Zijn daar redenen voor? Wat verder mist in dit model is de aandacht voor wat Weiher nu juist neerlegt bij de professionele geestelijk verzorger: de manier waarop ‘leven in ver-binding’ een plek kan krijgen in het gewone leven en zijn heilzame kracht kan to-nen. Er wordt een functioneel perspectief verondersteld, maar het wordt niet uitge-werkt. Verder is het nadrukkelijk spreken over ‘ziel’ problematisch in een gesecula-riseerde cultuur die zich hierbij steeds minder voor kan stellen.66

6.4.3.2 Leget: Innerlijke ruimte

Leget biedt een methodisch model in het kader van de palliatieve zorg. Ook hij vertrekt vanuit het begrip spiritualiteit, omdat in de WHO definitie van palliatieve zorg expliciet wordt gesproken over de spirituele dimensie van de mens. Evenals bij Weiher, naar wie hij verwijst, verwijst de spirituele dimensie naar een verborgen integrerende realiteit, die aan elk mens eigen is. Leget geeft geen harde definitie, die zegt wát spiritualiteit is, maar biedt veeleer een zoekontwerp waarmee we kun-nen opmerken wáár spiritualiteit is (Leget, 2008:63-66). Leget maakt de spirituele dimensie van het mens-zijn toegankelijk via de metafoor van de ‘innerlijke ruim-te’.67 Die al sinds Augustinus bestaande metafoor dringt zich bij hem op op basis van participerende observatie van een verpleeghuispraktijk. Onder innerlijke ruimte verstaat hij een “gemoedstoestand waarin iemand in staat is om zich in alle vrijheid en rust te verhouden tot directe emoties en houdingen die door een situatie opgeroe-pen worden” (Leget, 2003:44). Het is de ruimte waarbinnen men zich tot ‘het leven zelf’ kan verhouden.68 Het is in feite een metafoor waarin het beschouwend

65 In het Duits: ‘begehen’, dat zowel begaan (lopen over), plegen, langslopen en vieren betekent.

66In methodische modellen die hun uitgangspunt nemen in het begrip ‘ziel’ wordt het opgevat als een antropologische ‘ruimte’, waarin mensen zich verhouden tot zichzelf, het leven en God. Minder belang-rijk dan de naam van die ruimte is wat er in die ruimte gebeurt.

67 Deze metafoor vertoont verwantschap met onder meer Andriessen, Weiher en Van Knippenberg die over ‘ziel’ spreken als over een ruimte om te antwoorden, een resonantieruimte, een ruimte waarin verbinding ervaren wordt met het heilige.

gen van de mens, zoals Aristoteles dat heeft gezien, gearticuleerd wordt. In een te kleine innerlijke ruimte vullen de directe gedachten emoties en houdingen de hele existentie. Een mens kan zich in een te kleine innerlijke ruimte daarvan niet losma-ken: er is weinig of geen ruimte voor emoties en houdingen los van de directe erva-ringen. De waarneming van zichzelf en de wereld en de communicatie daarmee zijn daardoor bevangen. In een grote innerlijke ruimte daarentegen is naast de directe gevoelens en houdingen ruimte voor andere gedachten, emoties en houdingen. Ie-mand is dan in staat om de directe ervaringen, die in eerste instantie beeldvullend zijn, in een breder perspectief te zien (45). Die innerlijke ruimte moet in sommige situaties ‘veroverd’ worden op basis van het beschouwend vermogen van de mens. Spirituele zorg begeleidt daarbij. Doel van de spirituele zorg is het vergroten van de innerlijke ruimte waar die te klein is geworden, zodat een mens zich kan verhouden tot wat hem overkomt. Een belangrijk inzicht is dat dit begint met het verkennen van de eigen innerlijke ruimte als zorgverlener. In een ontmoeting worden twee innerlijke ruimtes op elkaar betrokken en communiceren ze met elkaar (J. Smit, 2011; Kievit-Lamens, 2011). Op basis van een eigentijdse herlezing van de middel-eeuwse ars-moriendi literatuur stelt Leget vervolgens dat de innerlijke ruimte ge-vonden wordt, door een evenwichtige positie in te nemen op vijf spanningsvelden: ik en de ander, doen en laten, vasthouden en loslaten, vergeven en vergeten en ge-loven en weten. Het overhellen naar de ene of andere pool verkleint de innerlijke ruimte. Voor huisartsen heeft Leget zijn model voor spirituele zorg vertaald in een handzaam luisterraster dat in het kader van het vergroten van de innerlijke ruimte in het zicht van de dood een methodische functie kan krijgen als diagnostisch kader (Leget, 2008:141-164).

Fig. 6.7 Luisterraster volgens Leget (2008)

Dit model is sterk geënt op de praktijk van de palliatieve zorg. Van de inzichten die worden ontwikkeld mag op voorhand verondersteld worden dat ze ook buiten die

In document VU Research Portal (pagina 196-200)