• No results found

Onderscheid en verwevenheid

In document VU Research Portal (pagina 37-42)

2 ZORG, BEGELEIDING, METHODIEK

2.1.5 Rationaliteit van de zorg

2.1.5.3 Onderscheid en verwevenheid

Belangrijk is het structuurverschil tussen doelrationaliteit en waarderationaliteit. De doelrationaliteit veronderstelt een orde, die de effecten van het handelen voorspel-baar maakt. Het heeft een hoog algoritmisch gehalte: het voltrekt zich procedureel volgens strikte logische wetten en is mede daarom in hoge mate universeel. In de substantiële rationaliteit spelen particuliere factoren als inhoudelijke visies, culture-le tradities, waarden, contingente situaties en intenties een belangrijke rol.12 Niet het redeneren en het tellen is hier de kernactiviteit, maar het wegen, afwegen en kiezen. Belangrijk is de gedachte van Weber dat deze twee rationaliteiten ideaaltypisch zijn: in zuivere vorm komen ze niet voor. Doelrationeel handelen is altijd op een of andere manier ingebed in waarderationeel handelen. Anderzijds kent waarderatio-neel handelen een doelratiowaarderatio-neel element in zoverre afzonderlijke handelingen doel-gericht betrokken worden op de te realiseren waarde. Wanneer we op basis van Vorstenbosch zorgen opvatten als een specifieke configuratie van ‘zorgen voor’, ‘zorgen dat’ en ‘zorgvuldigheid’, wordt zichtbaar dat zorgen zowel een doelrationa-liteit als een substantiële rationadoelrationa-liteit kent. In ‘zorgen voor’ overweegt een substan-tiële rationaliteit, omdat daarin de afstemming op de concrete situatie van zichzelf en de ander centraal staat. In ‘zorgen dat’ overweegt een doelrationaliteit omdat de gerichtheid op een te bereiken doel centraal staat. In zorgvuldigheid komen beide rationaliteiten samen in aandacht en normconformiteit. In aandacht gaat het om substantiële rationaliteit en in normconformiteit om doelrationaliteit. Voor de gees-telijke verzorging betekent dit dat ze zich niet kan baseren op één van deze rationa-liteiten met uitsluiting van de andere. In de zorg – en dus ook in de geestelijke zorg – hebben beide rationaliteiten hun plaats.

11 Mannheim ziet substantiële rationaliteit als een “act of thought which reveals intelligent insight into the inter-relations of events in a given situation” Functionele rationaliteit omschrijft hij als “series of actions organized in such a way that it leads to a previously defined goal, every element in this series of actions receiving a functional position and role.” (Mannheim, 1940:53; Tromp, 2001:248)

12 Dit onderscheid heeft zijn fundament in de geschiedenis van het westerse denken. Voor de klassieke filosofie was rationeel dat wat overeenstemt met de kosmische orde. Het veronderstelt een inhoudelij-ke (substantiële) gerichtheid. Vanaf Descartes is er sprainhoudelij-ke van de ‘onthechte rede’ en krijgt rationaliteit een overwegend procedureel en instrumenteel karakter: rationeel is dat wat volgens de regelen der logische en wiskundige kunst afgeleid kan worden. (Vgl. Taylor, 2009 (1989):226).

2.2 Praktijk

Geestelijke verzorging is te zien als een zorgpraktijk. Het begrip ‘praktijk’ is van een specifieke inhoud voorzien door MacIntyre (MacIntyre, 1981; Van Heijst, 2005:73). In zijn lijn kan een praktijk kortweg gedefinieerd worden als een geheel van sociaal gevestigde handelingen bijeengehouden door een intrinsieke doelge-richtheid. Dit specifieke praktijkperspectief is van belang bij het nadenken over methodiek omdat het handelen van de individuele beroepsbeoefenaar niet op zich-zelf staat maar is ingebed in en deel uitmaakt van een omvattende praktijk. Baart vraagt aandacht voor dit praktijkperspectief, juist als het gaat om methodische vra-gen (Vosman & Baart, 2008).

Ik definieer:

Een praktijk is een samenhangende vorm van sociaal gevestigde activiteiten door mensen in onderlinge samenwerking proberen bepaalde doeleinden en waar-den te bereiken en te verwezenlijken naar intrinsieke kwaliteitscriteria, met een ‘terugslageffect’ op praktijkbeoefenaar, de praktijk als zodanig en de gemeen-schap.13

Aansluitend bij Baart, die vioolspelen en zorgen als voorbeelden van praktijken neemt, maak ik een aantal verduidelijkende aantekeningen bij kernbegrippen uit bovengenoemde definitie.

- samenhangend

Een praktijk is geen samenraapsel van afzonderlijke handelingen, maar handelingen die bijeengehouden worden door een intern verband, dat be-paald wordt door het doel van de praktijk als geheel.

- gemeenschappelijk/in onderlinge samenwerking

Het gaat om handelingen die een individu doet in samenhang en samen-werking met anderen, waarbij men van elkaar afhankelijk is. De partners in de praktijk hoeven niet per se samen te vallen met de collega-beroepsbeoefenaars.

- sociaal gevestigd

Het gaat om handelingen die ingebed zijn in de sociale werkelijkheid en dus geregeerd worden door overgeleverde en gedeelde regels, gewoontes, routines tradities, al dan niet binnen erkende instituties. Het gaat hier om de ‘regelen der kunst’. Men moet hierin ingewijd worden.14

13 De complexere omschrijving van MacIntyre is: “By a practice I am going to mean any coherent and complex form of socially established cooperative human activity through which goods internal to that form of activity are realized in the course of trying to achieve those standards of excellence which are appropriate to, and partially definitive of, that form of activity, with the result that human powers to achieve excellence, and human conceptions of the ends and goods involved, are systematically ex-tended” (MacIntyre, 1981:175). Onder meer geciteerd en besproken bij Baart (2008:58-64) en Jochem-sen et al. (2006:9),

14 Deze ‘regelen der kunst’ worden in het praktijkmodel dat door Jochemsen, Kuiper en de Muynck op basis van MacIntyres begrip is ontwikkeld uitgewerkt. MacIntyre wijst op de eigen logica van de institu-ties die op gespannen voetkunnen staan met de logica van de praktijk. De logica van de instituinstitu-ties kunnen een corrumperende werking hebben op de praktijken die binnen haar beoefend worden.

- bereiken en verwezenlijken van doeleinden en waarden

In een praktijk wordt het bereiken van doelen opgevat als het verwezenlij-ken van doelen en waarden. Op de achtergrond staat ook hier het aristoteï-sche onderaristoteï-scheid tussen ‘praxis’ en ‘poièsis’ (Van Tongeren, 2008:20-27; Widdershoven, 1987:9-27). Er zijn praktijken waarbij het gaat om ‘poi-èsis’. Er wordt een doel nagestreefd dat buiten de handeling ligt. Voorbeel-den van dergelijke praktijken zijn ‘bouwen’ of ‘repareren’. In een ‘praxis’ liggen die doeleinden en waarden niet buiten de handeling, maar liggen ze besloten in de praktijkhandelingen zelf. In het voorbeeld van vioolspelen zijn dat bijvoorbeeld speelvreugde, esthetische gewaarwording of emotio-nele reiniging. Deze doelen worden niet ná het handelen, maar ín het han-delen, ‘al doende’ gerealiseerd. De doelgerichtheid is niet extravert (gericht op iets buiten de handeling) maar intravert (gericht op de diepte, het wezen van de handeling zelf). De gerichtheid op deze te verwezenlijken doelen en/of waarden wordt de finaliteit of de strekking van de praktijk genoemd. Zorgen (in de zin van ‘zorgen voor’) is een praktijk in de zin van ‘praxis’. - naar intrinsieke kwaliteitscriteria.

Bij een praktijk is het van belang dat je die zo goed mogelijk beoefent. In een praktijk als ‘praxis’ wordt de kwaliteit in eerste instantie gemeten aan de hand van criteria die besloten liggen in de activiteit zelf. Wat het beste vioolspel is, vloeit voort uit de aard en de regels van het vioolspel zelf, en niet uit externe factoren als bijvoorbeeld de hoeveelheid geld die ermee verdiend wordt of de mate waarin het mensen doet lachen of huilen. Daar-bij staat de kwaliteit van de totale ‘praxis’ niet los van de kwaliteit van de afzonderlijke handelingen waaruit het is opgebouwd. Verhoging van de kwaliteit van de afzonderlijke elementen kan leiden tot verhoging van de kwaliteit van de ‘praxis’ als geheel. Op het niveau van de afzonderlijke elementen kunnen gemakkelijk duidelijk omschreven meetbare extrinsieke doelen worden gesteld en nagestreefd. Tegelijk is het zo dat de kwaliteit van een praktijk niet tot de kwaliteit van deze afzonderlijke elementen kan worden herleid. Het technisch volmaakte vioolspel is nog niet meteen het beste vioolspel. Efficiënte kleed- en transfertechnieken betekenen nog niet dat er goed gezorgd wordt. Uiteindelijk is de mate waarin het intrinsieke doel of de bestemming van de praktijk (Cusveller, 2004:115) verwezenlijkt wordt het ultieme criterium voor de kwaliteit van een praktijk.

- met een terugslageffect op de praktijkbeoefenaar, de praktijk als zodanig

en de gemeenschap.

Dit ‘verwezenlijken van doelen en waarden naar intrinsieke kwaliteitscrite-ria’ heeft een terugslageffect op de degenen die de praktijkhandelingen ver-richten en op de praktijk als zodanig. De deelnemers aan de praktijk en de gemeenschap waarin ze plaats vindt worden er door verrijkt. Degene die erin slaagt een muziekstuk op zijn best te vertolken, zal dat bij een volgend muziekstuk gemakkelijker kunnen doen. Al doende groeit de praktijkbeoe-fenaar in zijn praktijk. Maar tevens wordt de centrale waarde duidelijker in het licht gesteld naar de mate waarin deze gerealiseerd wordt We weten be-ter wat ‘muziek’ is, als er bebe-ter muziek gemaakt wordt. Door de

voortdu-rende beoefening van de praktijk wordt de praktijk als zodanig ook verrijkt. Zo zijn vioolspel, schaakspel, de schilderkunst etc. door de eeuwen verrijkt door de ontwikkeling van allerlei nieuwe technieken, door het ontdekken van nieuwe vormen en wegen en door het ontwikkelen van nieuwe patro-nen. Doordat mensen de praktijk beoefenen ontwikkelt de praktijk zich. Ten slotte: de waarden die worden gerealiseerd, hebben als kenmerk dat ze niet alleen ten goede komen aan de actor en degene ten behoeve waarvan een activiteit verricht wordt, maar aan de gemeenschap. Muziek is iets waar je gezamenlijk van geniet. Zo schept ook zorg gemeenschap. De in de zorg gerealiseerde waarden worden door mensen in gemeenschappelijkheid gedeeld. Er vindt verrijking plaats. Dat komt tot uitdrukking in een gevoel van bevrediging en voldoening.

De geestelijke verzorging kan vanuit actorperspectief en praktijkperspectief be-schouwd worden. Dit onderscheid tussen actor- en praktijkperspectief is van beslis-sende betekenis voor ons onderzoek. Zoals in een volgende paragraaf nader zal worden toegelicht is doelgerichtheid het centrale kenmerk van methodisch hande-len. Wie in het kader van de methodiek nadenkt over de doelgerichtheid van de geestelijk verzorger (actor) moet dat in relatie brengen met de doelgerichtheid van de geestelijke verzorging (praktijk). In het actorperspectief heeft de geestelijk ver-zorger een concreet iemand tegenover zich en in dat contact vraagt hij zich op enig moment af, waar in dit contact naar gestreefd wordt. In het praktijkperspectief is de horizon ruimer. De geestelijk verzorger vraagt zich of op welke wijze dit concrete contact betrokken zal zijn op het doel van de praktijk als geheel.

Een onderzoek naar methodiek van de geestelijke verzorging kan dan ook opgevat worden als een onderzoek naar de wijze waarop een geestelijk verzorger zijn eigen optreden verbindt aan de doelstelling van de praktijk. Omdat zorgen een praxis is, gaat het hier om de intrinsieke doelstelling en dat is hetzelfde als de centrale waarde van de praktijk die de afzonderlijke activiteiten tot een eenheid maakt en zin ver-schaft. Het is dus van het grootste belang om deze centrale waarde helder voor ogen te hebben. In hoofdstuk 5 sta ik stil bij de vraag naar de centrale waarde van de geestelijke verzorging.

2.3 Begeleiding

In geestelijke verzorging gaat het niet om zorg zonder meer, maar om zorg als pro-fessionele begeleiding. Over de kunst en kunde van de propro-fessionele begeleidings-praktijk wordt nagedacht in de discipline van de agologie. Ik definieer:

Professionele begeleiding is een activiteit waarin de ene mens de ander (individueel of groepsgewijs op basis van een specifieke expertise in een functionele relatie beïnvloedt met het oog op (bepaalde aspecten van) diens welzijn.

2.3.1 Expertise

Professionele begeleiding is een begeleiding die als beroep op basis van specifieke expertise wordt uitgeoefend. Begeleiding kan in een één op één situatie plaats vin-den, maar begeleider en begeleide kunnen beide ook een groep zijn. De relatie tus-sen begeleiders en hun cliënten functioneert weliswaar op persoonlijke wijze (het zijn personen die met elkaar interacteren), maar de grond van de begeleiding is niet gelegen in verwantschap en emotionele verbondenheid, maar in wat mensen functi-oneel van elkaar verwachten. Dit laat onverlet dat het persoonlijke en functionele nooit te scheiden zijn: elke functionele begeleider is een persoon en staat in een persoonlijke relatie tot de begeleide en elke persoon met wie men zich verbonden voelt, heeft tegelijk voor de ander een bepaalde functie. Dat het in een begelei-dingspraktijk gaat om een professionele praktijk houdt op zijn minst in dat men in de begeleiding niet willekeurig te werk gaat, maar zich laat leiden door de

specifie-ke expertise die de beroepsgroep als exclusieve specialiteit claimt. Het gaat daarbij

om kennis, vaardigheden en houding op het werkelijkheidsdomein waarop de be-roepsbeoefenaar zich deskundig acht. In hoofdstuk 3 sta ik stil bij het specifieke domein van de geestelijke verzorging.

2.3.2 Veranderen

De kern van de begeleiding wordt gevormd door het beïnvloeden of veranderen. De vraag is hoe men dit ‘veranderen’ ziet. Ik sluit me aan bij Donkers die een verander-theorie presenteert vanuit sociaal-constructivistisch perspectief (Donkers, 2010:13-33). Dat is een perspectief op het menselijk handelen vanuit de innerlijkheid van mensen (betekenisconstructie). Veranderen (in transitivieve zin) is niet alleen ge-richt op het aanbrengen van wijzigingen in uiterlijk gedrag of omgevingscondities, maar ook op wijzigingen in de opvattingen en ervaringen van mensen (17). Donkers ziet zelfregulering als de kern van het menselijk veranderen. Hij geeft de formule: ‘‘Veranderen = de omgeving sturen + zichzelf sturen = zelf sturen.’ (16). Verande-ren is eigen aan het menselijk bestaan en regulering (= sturing + afstemming) is daarin het werkzame element. In een begeleidingsrelatie interfereren twee zelfregu-lerende actoren op een specifieke manier met elkaar met het oog op het verwezen-lijken van bepaalde waarden. Deze visie contrasteert met een sociaal-technologische visie op veranderen, waarbij veranderen wordt opgevat als een ob-jectief proces van omgevingsbeïnvloeding (24). Het verschil komt naar voren in de positie en rol van de begeleider. In een sociaal-technologische visie wordt door de begeleider een buitenperspectief (toeschouwersperspectief) ingenomen en daarom staan vooral uiterlijke, zichtbare en meetbare gedragsveranderingen centraal. Daar-bij functioneert de begeleider vooral als coach. In een sociaal-constructivistische kijk op veranderen wordt de wijze waarop zowel begeleider als begeleide de werke-lijkheid innerlijk waarnemen en waarderen nadrukkelijk meegenomen. De begelei-der neemt vooral een deelnemersperspectief in: in de begeleidingsrelatie neemt men

deel aan elkaars zelfregulatie.15 Deze visie op veranderen is intrinsiek relationeel. Het bevestigen van de status quo moet overigens ook als verandering worden ge-zien. Wij leven in een wereld waarin voortdurend van alles verandert zonder ons toedoen. In het licht van het gegeven dat alles om ons heen verandert, is het ‘beves-tigen van wat is’ een verandering, omdat men weerstand biedt aan dynamiserende omgevingsfactoren. Het werkwoord ‘bevestigen’ betekent ‘vaster maken’ en dat is een verandering. In dit licht kunnen bijvoorbeeld karakteristieke acties van geeste-lijk verzorgers als ‘troosten’, ‘geruststellen’ en ‘bevestigen van identiteit’ als veran-deringen worden gezien (Donkers, 2010:15).

Deze visie komt overeen met de visie op professioneel werken van de socioloog N. Luhmann (1927-1998). Volgens Luhmann is een professional iemand die be-roepshalve met een cliënt interacteert. Aan deze interactie nemen zowel de profes-sional als de cliënt deel. Het verschil tussen de cliënt en de profesprofes-sional ligt in de expertise van de professional. De professional laat zijn optreden mede bepalen door zijn expertise, waardoor hij de interactie kan richten op een gewenst doel. Dat doel is het bewerkstelligen van een verandering bij de cliënten op het gebied van een specifieke waarde of leefdomein. Kenmerkend voor professionele activi-teiten is de spanning die bestaat tussen de professionele kennis en de toepassing ervan: het kan mislukken. Die spanning is gegeven met de vrijheid van de cliënt. Die kan op de professionele interventie reageren met afwijzing. Daarom bestaan er in het professionele handelen geen probleemloze recepten (Flierman, 2012:17).

In document VU Research Portal (pagina 37-42)