• No results found

Beïnvloeding en doel

In document VU Research Portal (pagina 170-177)

In de wereld zijn Wat nu?

6 METHODISCHE MODELLEN IN DE GEESTELIJKE VERZORGING

6.1 Relationele modellen

6.1.1 Contextueel Pastoraat

6.1.2.3 Beïnvloeding en doel

Bijzonder is de wijze waarop in de presentiebenadering de beïnvloeding plaatsvindt. Die vindt niet primair plaats door het uitvoeren van specifieke handelingen en/of het aanwenden van verbale of non-verbale technieken, maar door de mogelijkheid te bieden tot hechting aan de persoon van de begeleider. Dit wordt gedaan in een contact van mens tot mens waarin men de ander opzoekt op de plaats waar hij zich letterlijk en figuurlijk bevindt en waarin men aansluit bij zijn belevingswereld. De begeleider biedt zichzelf aan met al het sociaal-cultureel kapitaal waarover hij be-schikt. De begeleider participeert in de leefomgeving van de ander zodat de ander zich kan hechten aan de begeleider en zo via de menselijke relatie deel kan krijgen

14 Het woord betrokkenheid neemt Baart taalkundig letterlijk: men laat zich trekken in de kring van de ander en men kijkt vanuit diens perspectief.

aan dat sociaal-cultureel kapitaal.15 De inhoud van de begeleiding ligt niet vast. Wat de begeleiding concreet inhoudt, wordt niet bij voorbaat bepaald door de specifieke expertise van de begeleider, maar ligt vanuit het verloop van de relatie open. De begeleider is in de relatie ‘inschrijfbaar’: welke kant het opgaat met het contact en wat daarin wordt verlangd en gegeven, wordt bepaald door de ander en het appel dat de begeleider vanuit de ander ervaart. De concrete ander en zijn actuele situatie heeft absolute voorrang bij de uitoefening van de praktijk.16 Toch is de presentiebe-nadering niet doelloos. In de relatie is men net als in de vriendschap gericht op het ‘bonum’, het goede, voor de ander. Dat goede kan allerlei gestalten hebben en wordt door prudentie in het oog gevat. Toch is dat ‘goede’ achteraf wel te omschrij-ven. Achteraf, op empirische gronden dus, formuleert Baart waar het ‘bonum’ - waar de presentiebenadering op gericht is - op neer blijkt te komen:

‘…de presentiebeoefening beoogt inhoudelijk een bijdrage te leveren aan het goede (dat is: het gelukkige) leven van de betrokkenen. Dat goede of gelukkige leven is niet storingvrij of onproblematisch, maar behelst vooral

x bevredigend jezelf kunnen zijn (of: vredig met jezelf kunnen zijn) x bij betekenisvolle anderen behoren (of: betekenisvol bij anderen

beho-ren)

x een zinvolle toekomst vóór je zien (of: een zinvolle toekomst voor je-zelf zien)

x metterdaad voldoende invloed en rechten hebben

x en je leven zeker zijn en je nuttig weten” (Baart, 2004b:807). 6.1.2.4 Ethisch fundament

Dit methodisch model komt neer op een zodanig beheer van de begeleidingsrelatie, dat er via hechting en participatie een bekrachtigende werking vanuit gaat die leidt tot het ‘bonum’ voor de ander.17 Het is een relatie die in zijn werking en effect een zekere verwantschap vertoont met een vriendschapsrelatie, mits men een zakelijke (=niet-emotionele) opvatting heeft van vriendschap: een relatie van mens tot mens, waarin men gericht is op het goede voor de ander. Het heeft een sterk ethisch fun-dament: de bekommernis om de ander. Het persoonlijke aanbod van de begeleider blijft aanwezig, ook als de ander zijn problemen niet ziet, daarin verzuipt, of er op een totaal verkeerde manier mee omgaat.

6.1.2.5 Kritiek

De presentiebenadering heeft zowel weerklank gevonden als ook vragen en verzet opgeroepen (Bootsma, 2008). Er is – zoals bij elke theorie – immanente kritiek te leveren. In hoeverre is het mogelijk volstrekt open te staan voor wat de ander heeft en geeft? In een ontmoeting zijn altijd interpretatie en betekenisgeving in het spel. Wat een relatie met mensen doet, hangt af van de wijze waarop die relatie waarge-nomen wordt en welke betekenis er aan gegeven wordt. Dat geldt zowel voor de

15 Men kan hier een parallel zien met de christelijke heilsleer. Daarin komen goederen als vrijheid, heelheid, vrede naar je toe door een band (gemeenschap) met de figuur van Jezus.

16 Deze benadering beweegt zich inhoudelijk dus in het spoor van het denken van Levinas voor wie het ontologische appel van de ander primair is.

17 Het ‘bonum’ moet hier in aristotelische zin worden verstaan als dat wat voor de ander goed is en in een situationele afweging (prudentie) kan worden gevonden.

begeleider als voor de ander. Krijgen deze hermeneutische aspecten van de relatie wel de aandacht die ze verdienen? In verband hiermee: is er niet een grens aan de verlangde uitzuivering van eigen inzichten en vooroordelen? Vereist een waarachti-ge ontmoeting niet ook dat eiwaarachti-gen inzichten, opvattinwaarachti-gen, waarachti-gevoelens in de relatie worden ingebracht? Is volledige inschrijfbaarheid in de begeleidingsrelatie wel vol te houden? Ook van de presentiepraktijk geldt dat die niet voor niets beoefend wordt. Er is hoe dan ook een sturend principe aan het werk, anders begint men er niet aan. Daarbij loopt ook een presentiewerker tegen zijn eigen grenzen aan. Een presentiewerker is in hoge mate ‘bedonderbaar’ (taalvondst van Baart), maar hoeft zich ook weer niet voor alles te lenen. Een vraag is ook of de presentiebenadering door zijn fenomenologische inslag (de verschijning van de ander volstrekt serieus nemen) niet voorbijgaat aan de psychodynamische kanten van iemands persoon-lijkheid.18 Als het in de presentie gaat om de hele mens, moeten dan niet ook de verborgen lagen en drijfveren van iemands persoon aangeraakt worden? Als dat zo is moet dan juist ter wille van de kwaliteit van de presentie niet een grotere plaats worden toegekend aan diagnostiek, gezonde argwaan, kritische zin en tegenspel? Naast immanente kritiek is ook kritiek van buitenaf mogelijk. Wie de presentiebe-nadering integraal zou willen overnemen als een model van pastorale of geestelijke zorg, zal vragen hebben bij de wijze waarop het vakinhoudelijke aan de orde komt. Geestelijke verzorging kent immers niet alleen een zingevingsmotief, maar ook een zingevingsfocus: een inhoudelijke gerichtheid op zingeving. Die wordt in de presen-tiebenadering niet gethematiseerd maar blijft impliciet als verborgen aanjager en intrinsiek doel19. Tenslotte is in wijder verband de vraag relevant in hoeverre de presentiebenadering ‘te doen’ is in de context van eigentijdse instellingen en institu-ten (Bootsma, 2008). De context van het vrije werken in een buurt is heel anders dan het werken in bijvoorbeeld een ziekenhuis of detentie-inrichting. Deze vraag kan men ook algemener formuleren: in hoeverre is een ‘van mens tot mens-relatie’ mogelijk binnen een functionele setting? Baart is zich terdege bewust van de moei-lijkheden die samenhangen met de implementatie van de presentiebenadering. Hij ziet in verschillende begeleidingspraktijken zowel ruimte voor een presentiebenade-ring als een interventiebenadepresentiebenade-ring (Baart, 2004b:758). De combinatie van die twee hangt af van context, aard en doel van de desbetreffende praktijk. Ook voor de geestelijke verzorging is het dus een nog te beantwoorden vraag in hoeverre de presentiebenadering – die ontwikkeld is op basis van observatie van het buurtpasto-raat – een mogelijke, preferente of zelfs geboden methodiek is en hoe de verhou-ding van presentie en interventie zal zijn.

18 Dat was Pruysers bezwaar tegen de Rogeriaanse gesprekstechniek en dat bezwaar kan ook tegen de presentiebenadering worden ingebracht (Pruyser, 1978).

19 VandenHoeck benadrukt dat pastoraat een specialisatie is en ziet presentie in navolging Van der Kolm als voorwaarde voor goede pastoraatsbeoefening (VandenHoeck, 2007:224). Smeets ziet de pre-sentiebenadering als een benadering van mens tot mens en benadrukt dat geestelijke verzorging een eigen professionele oriëntatie kent (Smeets, 2006:8). Beide auteurs reduceren hier m.i. de betekenis van presentiebenadering. Vandenhoeck vat het op als authentieke betrokkenheid en Smeets ziet als een benadering van mens tot mens. De presentiebenadering omvat echter zoveel meer: het is een ander agogisch praktijktype.

6.1.2.6 Opbrengst

Al deze mogelijkheden tot kritiek nemen echter niet weg dat Baarts studie heeft aangetoond dat er echt zoiets als een presentiebenadering bestaat: een karakteristie-ke manier van werkarakteristie-ken op een eigen grondslag, een alternatieve werkwijze met een eigen functionaliteit die structureel verschilt van de interventiebenadering. Dit acht ik een belangrijk gegeven dat zowel theoretisch als praktisch in zijn betekenis ge-honoreerd dient te worden. Daarom sluit ik de bespreking van dit methodisch model af met een opsomming van de methodische inzichten en vragen die vanuit de pre-sentiebenadering op de agenda geplaatst worden.20

1. De theorie van de presentie legt een problematiek bloot die eigen is aan

al-le begeal-leidingsvormen: hoe verhoudt zich het persoonlijke tot het inhoude-lijke? Hoe is de begeleidingsrelatie als subject-subject relatie (de ene mens

is gericht op de ander) te verbinden met de begeleidingsrelatie als subject-objectrelatie (de ene mens is gericht op een bepaalde problematiek van de ander)? Als men geconcentreerd is op inhoudelijke problematieken, in hoeverre kan men dan nog gericht zijn op de ander als persoon en omge-keerd? De theorie van de presentie problematiseert deze verhouding en maakt duidelijk dat een goede balans tussen deze twee aspecten niet van-zelfsprekend is en dat onbalans afbreuk doet aan de kwaliteit van de gebo-den hulp en zorg. De keerzijde hiervan is dat de presentiebenadering en – theorie zicht bieden op een mogelijke verbeteringsslag in de begeleiding. Waar zowel recht wordt gedaan aan het subject-subject aspect als aan het subject-object aspect, zal de kwaliteit van de hulpverlening toenemen. ‘Zijn’ en ‘functioneren’ staan niet tegenover elkaar. Een mens - ook een begeleider - bestaat in zijn functioneren.21 Wie een mens benadert met aan-dacht voor zijn functioneren, raakt daarmee tegelijk aan het persoon-zijn dat zich in dit functioneren toont. Omgekeerd: als men voluit gericht wil zijn op de persoon van de ander, houdt dat ook in het serieus nemen van de problemen waarmee de ander worstelt (ook die waarvan hij zich niet be-wust is) en zal men dus zoeken naar mogelijkheden om daar wat aan te doen. Op basis hiervan valt te veronderstellen dat er in begeleidingspraktij-ken een verbeteringsslag gemaakt kan worden als hier een goede balans wordt gevonden (J.D. Smit, 2008).

2. Het blijkt mogelijk om aan problemen van mensen te werken door je er

juist niet op te richten. Uit het onderzoek van Baart bleek dat een manier

van werken waarin men zich niet richt op de problemen, maar op het ‘meer’ van een mens, toch een behoorlijke bijdrage kan leveren aan het verminderen of verzachten van problemen. De vermindering van proble-men is bij de presentiebenadering dus verlegd van streefdoel naar verhoopt doel. Op deze wijze blijkt de presentiebenadering effectief in situaties waar

20 Ten dele zijn ze al verwerkt in de vorige hoofdstukken.

21 Vgl G. Glas op het VGVZ-symposium ‘De binnenkant van het bestaan’: “De geestelijk verzorger is present door te functioneren, dat wil zeggen door te verwijzen naar en gebruik te maken van symboliek uit religieuze en levensbeschouwelijke tradities. Anderzijds: de geestelijk verzorger functioneert juist dan als hij of zij er ook ‘echt is’“ (Glas, 2007:42).

reguliere interventiepraktijken met hun specialisaties geen vat op lijken krijgen.

3. De presentiebenadering laat de zwakke plekken, beperktheden en risico’s

zien van de interventiebenadering. Gebruikelijke interventiepraktijken

kunnen leed verhelpen en doen dat veelal ook, maar kunnen daarnaast leed toevoegen. Dat gebeurt als ze uitgaan van competenties en mogelijkheden die bij de ander niet aanwezig zijn en dus de hulpzoeker overvragen. Ook kan het diagnostisch referentiekader van een professional in bureaucratisch georganiseerde hulpverleningsinstanties zo overheersend zijn dat de ander vervreemdt van zichzelf. Diens verhaal wordt door de hulpverlener immers geïnterpreteerd in termen van diens expertise en zo onteigend.

4. Positief stelt de presentiebenadering de vraag naar goede en effectieve

hulpverlening aan de orde. Wat ervaren mensen als goede hulp en goede

zorg? Het antwoord op die vraag bevat zo goed als altijd het element van erkenning en bevestiging van de ander. Het is een kritische factor. Dat wil zeggen: als erkenning en bevestiging ontbreken, verbleken ook de overige resultaten van de begeleiding en is er ondanks de geboden hulp sprake van lijden onder het motto: ‘Iedereen houdt zich met je bezig, maar niemand kijkt naar je om.’ (Van Heijst, 2006:16).

5. De beschrijving van de presentiepraktijk opent op pregnante wijze de ogen

voor de morele basis onder alle hulpverlening. In integrale vorm lijkt het

uitoefenen van een presentiepraktijk slechts mogelijk door personen met een hoog ideëel of religieus roepingsbesef onder specifieke contextuele condities (Bootsma, 2008). Maar als het waar is dat erkenning van mense-lijke waardigheid een essentieel bestanddeel is van álle goede zorg en hulp, dan is daarmee het belang van een vitale morele basis onder alle hulpverle-ning in het licht gesteld.

Voor de geestelijke verzorging zijn de volgende punten van belang.

6. Een bekrachtigende en erkennende relatie is voor het zingevingsproces van

wezenlijk belang. Zinvragen komen voort uit contingentie-, breuk- en

am-bivalentie-ervaringen en de ervaringen van het mysterie van het leven. De presentiebenadering sluit daarbij aan in haar aandacht voor het onverhelp-bare, tragische en mislukte. Zij laat zien dat met dit onverhelponverhelp-bare, tragi-sche en mislukte uiteindelijk alleen te leven valt als het niet alleen gebor-gen wordt in een net van cognitieve betekenissen (dat helpt ten dele, maar schiet altijd te kort), maar ook in een netwerk van erkennende en bekrach-tigende relaties. Het ontwikkelen en beheren van een erkennende en be-krachtigende relatie – hoe kort en tijdelijk ook – is daarom een fundamen-tele methodische notie in de geestelijke verzorging. Zo wordt duidelijk dat de relatiedynamiek van de begeleidingsrelatie een wezenlijk bestanddeel is van methodische begeleiding bij zingeving, omdat de relatie met de bege-leider zelf zingevend is.22

7. Zingeving is allereerst fundament van geestelijke verzorging, daarna pas

de focus ervan. De presentiebenadering zelf is het antwoord op een

22 Ook Jorna pleit voor ‘relationele methodiek’, zonder dit even wel uit te werken (Jorna, 2008:298-303).

vingsvraag. Het is zingeving ‘in actu’. Wanneer een geestelijk verzorger in de verstandelijk gehandicaptenzorg een kind in het voorbijgaan een aai over de bol geeft, dan is zingeving niet de focus van deze handeling in die zin dat de geestelijk verzorger gericht is op een beter functioneren van het zingevingsproces van het kind. De focus is het kind zelf en het appel dat het op de geestelijk verzorger doet. Maar tegelijk is de handeling in hoge mate zingevend, want bestaansbekrachtigend. De zingevingsoverwegingen hebben hier niet betrekking op de inhoud van het contact maar op het fun-dament ervan. Men laat zich in zijn professionele sociale handelen leiden door zingevingsoverwegingen23. Wat van een aai over de bol geldt, geldt ook voor een begroeting, een praatje, een knipoog, het aanbieden van een papieren zakdoek, het doen van een boodschap, het meebrengen van een bloemetje, het opschudden van het kussen, het repareren van iets wat kapot is, etc. etc.24 Al deze dingen kunnen van existentiële betekenis zijn. De al-ledaagse dingen door dag en tijd worden door geestelijk verzorgers in hun zingevingsgehalte en zingevingsfunctie doorzien, gevitaliseerd en soms ook bewust aangewend.25

8. Geestelijk verzorgers coachen niet slechts het zingevingsproces van de

an-der, maar participeren daarin. Vanuit de aard van de zingevingsvragen

was dat al duidelijk, maar het krijgt in de presentiebenadering een duidelijk gezicht.

9. De relatie van de geestelijk verzorger en de ander kent een bijzondere

ver-houding van het evenmenselijke en functionele. In de door Baart

onder-zochte presentiepraktijken worden de contacten met de begeleider in hoge mate ervaren als vriend-achtig, dat wil zeggen als een relatie van mens tot mens, waarin sprake is van hechting van de ene mens aan de ander. Nu kan dit in de geestelijke verzorging en de meeste andere professionele praktij-ken slechts beperkt worden gerealiseerd. De geestelijk verzorger is welis-waar mens, maar altijd ‘mens in functie’. Aan deze functionele relatie is zowel een inhoudelijke focus als een machtsfactor inherent, die de begelei-der te allen tijde eindverantwoordelijk maakt voor de relatie. Dit zorgt voor een niet weg te poetsen asymmetrie, die de metafoor van de vriendschap problematisch maakt. Dit alles neemt niet weg dat zich inhoudelijk een contact op evenmenselijk niveau kan ontwikkelen. De dingen van het leven

23 In dit licht moet de nadruk worden gezien die de beroepsstandaard uit 2010 legt op het belang van de eigen spirituele verworteling van de geestelijk verzorger (Vgl. ook Riemslagh, 2011:225-226;229).

24 Dit is met name van belang voor geestelijke verzorging aan mensen met dementie en verstandelijke beperking. Hier geldt dat het zingehalte van deze alledaagse dingen niet bestaat zonder de betekenis die aan deze dingen gehecht wordt. Een hermeneutische competentie is dus ook in deze alledaagsheid vereist. De ene aai over de bol is de andere niet.

25 Zingeving kan beschouwd worden als het fundament van alle zorg. Zo spreekt Jukema over ‘bewarende zorg’ als een zorg waarin de eigenheid van de ander behoed wordt en werkt Van der Leer aan een project over zingevingsgericht werken in het verpleeghuis (Jukema, 2011;Van der Leer, 2014). Het is duidelijk dat alle zorgverleners op deze wijze geestelijke zorg verlenen, zij het gefilterd door de specifieke eisen van hun be-roep. Bij geestelijk verzorgers is de band tussen zingeving en praktische handelen krachtens hun expertise directer en intenser.

worden besproken en naarmate dat dieper gaat, gaat het evenmenselijke een grotere rol spelen.26

10. De werkvorm van het ‘bezoek’ heeft grote zingevende betekenis. Een van de meest in het oog springende kenmerken van de presentiepraktijk is dat de ander niet de begeleider opzoekt, maar dat de begeleider de ander op-zoekt. Hij zoekt de ander op in diens leefwereld en sluit daarbij aan. Dit is tevens een van de meest in het oog springende kenmerken van de geestelijk verzorger in vergelijking met andere zorgprofessionals. Weliswaar kunnen ook geestelijk verzorgers werken binnen een verwijzingsstructuur, maar daarnaast werken ze vaak in een bezoekstructuur, waarin men vanuit zich-zelf contact zoekt met de ander op de plek waar hij zich op dat moment ruimtelijk en geestelijk bevindt (Vgl. Rebel, 1994). Deze werkvorm vindt zijn vakinhoudelijke legitimatie in de grote zingevende betekenis van ‘ge-zien worden’, ‘aandacht’ en ‘erkenning’. Wie bezocht wordt is immers ‘gezien’. Het vindt zijn organisatorische bedding in de ‘vrijplaats’ die de geestelijk verzorger binnen de organisatie aan de ander kan bieden.27 Het contact met de geestelijk verzorger kan via deze praktijkstructuur door de ander ervaren worden als onverwacht geschenk en symboliseert en beli-chaamt zo de gratuïteit die in het leven ervaren mag worden en tot dank-baarheid leidt. De werkvorm van het bezoek symboliseert tevens het trans-cendente: ik word gezien door een of de (A)ander, ik ben van betekenis voor iets wat mij overstijgt, mijn leven ontvangt zin en betekenis van een werkelijkheid buiten mijzelf. Kortom: mijn leven is meer dan wat ik ervan

maak.28 Er wordt van buitenaf zin aan verleend.29 De presentiebenadering geeft in het intermenselijke vlak in de vorm van concreet menselijk

hande-len vorm aan abstracte spirituele noties als gratuïteit (ervaring van het

ge-schenk-karakter van het leven) en transcendentie.

Het grote belang van relatievorming en relatiebeheer in de methodiek van de gees-telijke verzorging wordt onderstreept door de in hoofdstuk 4 geanalyseerde prak-tijkdoelomschrijvingen van Riemslagh en Timmerman. Daar vonden we immers de

In document VU Research Portal (pagina 170-177)