• No results found

Dynamiek van het zingevingsproces

In document VU Research Portal (pagina 100-103)

4 DE INFRASTRUCTUUR VAN HET ZINGEVINGSPROCES

4.2 Drie gestalten van zin

4.2.4 Dynamiek van het zingevingsproces

Op basis van het onderscheiden van deze zingestalten kan het zingevingsproces beschreven worden als de wederzijdse interactie tussen de drie zingestalten van ervaring van verbondenheid, betekenisgeving en motivatie tot handelen. Er is een nauwe band tussen ervaring van verbondenheid enerzijds en betekenisgeving ander-zijds. Elke cognitieve verbinding wordt gelegd op basis van een ervaren verbon-denheid. Daarom kunnen betekenissen verhelderd, geanalyseerd en vloeibaar ge-maakt worden door de achterliggende verbondenheidservaringen naar boven te halen. Maar men kan ook in omgekeerde richting denken. Verbondenheidservarin-gen creëren betekenissen, van woorden tot en met de overkoepelende beelden van zelfbeeld, wereldbeeld en godsbeeld. Als ik een intense gelukservaring heb denk ik: ‘Zo kan ik ook zijn’ of: ‘Zo kan het leven ook zijn’ of: ‘Zo kan God zijn’. Een goed gesprek, een liefdevolle ontmoeting of verleende zorg dragen op deze manier bij aan zelfbeeld, wereldbeeld en godsbeeld van de ander. Maar tegelijk moet men

36 Mooren: “Ontbreekt die betrokkenheid, dan is dat aanleiding voor een ervaring van gemis en negatie-ve gevoelens” (Mooren, 2011:54).

37 Voor een overzicht van copingtheorieën en de rol van geloof daarin (Ganzevoort, 1994:167-236). Zie ook (Ganzevoort & Visser, 2007:290-322; Van der Lans, 2006; Park, 2010) Coping en zingeving wordt door het College van Zorgverzekeringen naast het bieden van een vrijplaats en ondersteuning bij religie en spiritualiteit als een van de drie pijlers van de geestelijke verzorging beschouwd. Zie de uitvoe-ringstoets geestelijke verzorging 13 juli 2006 in opdracht van het ministerie van VWS. (Hopman & Huyzer, 2007).

38 In de logotherapie (en de daarop gebaseerde Meaning Centered Counseling and Therapy van Wong) is dit een belangrijke notie.

zeggen dat een verbondenheidservaring bestaat op basis van betekenisgeving. Cog-nitief plaatsen wij de dingen die wij waarnemen als vanzelf in een betekenisgeheel dat sociaal-cultureel is overgeleverd en dat al aanwezig is en gevormd wordt sinds onze vroegste jeugd (Berger & Luckmann, 1991 (1966)). Ervaring is immers kort-weg te omschrijven als geïnterpreteerde waarneming.39 Men kan dus niet alleen betekenissen analyseren op basis van verbondenheidservaringen, maar ook verbon-denheidservaringen op basis van betekenissen. Betekenissen zijn veranderbaar en veranderde betekenisgeving kan leiden tot veranderde verbondenheidservaring, zelfs in retrospectief. Zo kan een gesprek over ‘hoe je tegen de dingen aankijkt’ en ‘hoe je anders tegen de dingen zou kúnnen aankijken’ het totale zingevingsproces beïnvloeden. In het zingevingsproces zijn verbondheidservaring en betekenisgeving met behulp van elkaar te verhelderen.

Op dezelfde wijze leggen ook ervaring/betekenis en motivatie elkaar uit. Als ik vriendschap als het hoogste doel in mijn leven zie (betekenisgeving) zal ik veel willen doen of laten om die vriendschap te krijgen en/of te behouden. Als dat on-voldoende lukt, heb ik gebrek aan zinvolheidservaring. Omgekeerd zullen mijn diepste motivaties en daaruit voortvloeiende acties iets onthullen over de betekenissen die ik werkelijk aan dingen hecht. Dat hoeft niet samenvallen met dat wat ik hierover beweer. Evenzo is er (via betekenisgeving) een wisselwerking tussen verbondenheidservaring en motivatie. Een intense ervaring van vriendschap zal een krachtige motivatie tot het hebben en onderhouden van vriendschap in mij bewerkstelligen en het gebrek aan vriendschapservaringen kunnen mij alle motiva-tie – en dus zin - in het leven ontnemen. Omgekeerd onthult mijn motivamotiva-tie tot het verkrijgen en/of behouden van vriendschap het verlangen naar en/of het gemis van vriendschapservaringen.

Zowel verbondenheidservaringen als betekenissen kunnen in iemands leven verankerd worden door hem te stimuleren zich de bijbehorende motivaties bewust te worden en in handelen om te zetten. Omgekeerd kunnen bestaande motivaties verstevigd worden door ze te verbinden met bijbehorende betekenissen en verbon-denheidservaringen. In motivaties tot handelen kristalliseren zowel betekenissen als verbondenheidservaringen zich uit. De analyse van de verhouding tussen de drie zingestalten is een belangrijk begeleidingsinstrument.

Ik vraag aandacht voor de bijzondere positie die de betekenisgeving in het model inneemt. De betekenisgeving speelt zowel op de passieve ervaringslijn, als op de actieve handelingslijn een bemiddelende – nader bepaald: een ordenende - rol. De bemiddelende betekenisgeving is specifiek gericht op ‘ordening van de innerlijke en uiterlijke leefwereld’ (Baumeister, 1991; Ter Borg, 2000; Van der Lans, 2006; Westerhof & Kuin, 2007)

Op de ervaringslijn bemiddelt zij tussen verbondenheidservaring en motivatie en op de handelingslijn bemiddelt zij tussen motivatie en verbondenheidservaring. Zo

39 Een heldere uiteenzetting van het belang van het cognitieve/interpretatieve element in de menselijke waarneming vond ik in (McGrath, 2009:105-129), geschreven door de godsdienstpsychologe Joanna Collicot. Kenyon verwijst naar Merleau Ponty volgens wie waarneming intentioneel is: we zijn niet zuiver receptief, we doén iets met wat wij waarnemen: wij geven er betekenis aan. Ons lichaam en de wereld zijn structuren van betekenis (Kenyon, 2000:9).

vervult betekenisgeving een sleutelrol in het hele proces. De bemiddelende rol van de betekenisgeving hoeft niet te betekenen dat ervaren van zin altijd tot stand komt via bewuste betekenisgeving. Een zinervaring kan immers juist ontstaan door het loslaten van de poging altijd betekenis te zoeken zoals Alma betoogt. De bemidde-lende rol van betekenisgeving betekent wel dat bij nadere analyse van de aldus ervaren zin onontkoombaar allerlei betekenissen een rol spelen. Deze positie van de betekenisgeving geeft zowel haar belang als haar relativiteit aan. Enerzijds is bete-kenisgeving cruciaal, anderzijds is zij slechts middel tot het doel van het zinge-vingsproces als geheel: het creëren van engagement en participatie.40

Het zingevingsproces kent twee uitkomsten. Bij de pool van de mens komt het tot

engagement met het leven: men wil, kan, durft, mag het leven aangaan. Bij de pool

van de wereld komt het tot participatie: deelname aan het leven.41 De twee elemen-ten van verbondenheidservaring en motivatie tot handelen corresponderen met de twee door psychologisch onderzoek onthulde functies van zingeving namelijk ‘wel-zijn’ en ‘coping’. Welzijn is immers in hoge mate verbonden met de ‘verbonden-heidservaring’ en ‘coping’ is een bijzondere vorm van ‘het leven aankunnen’ en daarom een functie van ‘motivatie tot handelen’.

Het resultaat van deze conceptualisering staat formeel niet ver af van de opvatting die Mooren heeft over bestaansoriëntatie (zingeving). Hij sluit aan bij een defini-tie van Kruithof die zingeving beschrijft als “…de activiteit van de mens waarbij hij met behulp van beginselen zichzelf als totaliteit structureert, in het leefmilieu waarin hij geplaatst is situeert en tegenover de ontwikkeling van dit milieu oriën-teert” (Kruithof, 1968:505; Mooren, 2011:45). Zo stelt hij dat het zingevingspro-ces bestaat uit drie deelprozingevingspro-cessen, namelijk structurering als het creëren van sa-menhang, situering als het plaatsen in een context en oriëntatie als het bepalen van plaats en richting. Wat Kruithof structurering noemt, kan verbonden worden met het ‘geven van betekenis’, wat Kruithof situering noemt, kan verbonden worden met het ‘ervaren van verbondenheid’, en wat hij oriëntatie noemt, kan verbonden worden met ‘motivatie tot handelen’. Als twee meest kenmerkende aspecten van zingeving noemt Mooren vervolgens ‘samenhang’ en ‘betrokkenheid’ (Mooren, 2011:53). Dit correspondeert met de twee polen van ‘ervaring van verbondenheid’ en ‘motivationele betrokkenheid’ in mijn model. Mijn bezwaar tegen de concep-tualisatie van Kruithof/Mooren is echter dat het dialectisch karakter van het proces onvoldoende naar voren komt. Het receptief/passieve aspect is onderbelicht. Het gaat in hun concept vooral over het actieve structureren, situeren en oriënteren. Nu hoort dat er ook bij, maar het is nooit zonder het gegeven dat je jezelf aantreft als op een bepaalde manier gestructureerd en gesitueerd en gestuurd. In verband hiermee krijgt ook het spirituele moment (radicaal gevormd wórden) niet die plaats in het zingevingsproces die het verdient. Moorens beschrijving ademt dan ook een tamelijk cognitieve sfeer.42 Het benadrukt vooral de zingestalte van de

40 Een hermeneutische competentie voor geestelijk verzorgers is noodzakelijk maar niet genoeg. Als mijn infrastructurele zingevingsmodel adequaat is, moet het geflankeerd worden door een zorgethische competentie om te kunnen interveniëren op het terrein van de verbondenheidservaring en een agogi-sche competentie om te kunnen interveniëren op het terrein van de motivatie tot handelen.

41 In levensbeschouwelijke taal wordt het creëren van engagement be-moed-iging genoemd: het ver-schaffen van moed om te leven. Het creëren of versterken van participatie heet in levensbeschouwelijke taal ‘troosten’.

42 Karakteristiek is dat Mooren het ‘je eigen maken van aanwezige systemen’ vooral ziet lopen via het ‘lezen van wat er door anderen over geschreven is’ (Mooren, 2011:47). In mijn optiek gaat aan dit ‘lezen’ een fundamenteler proces vooraf namelijk dat wat er gebeurt als gevolg van daadwerkelijke

‘betekenis’. De modelmatige beschrijving van levensbeschouwingen en religies als formele ‘oriëntatiekaders’ (Mooren, 2011:61)– hoe instructief ook – weerspie-gelt een individuele cognitieve oriëntatie.43 Religies bieden immers niet alleen kaders waarin men actief dingen kan ‘plaatsen’, ze zijn niet slechts leveranciers van denkbeelden die je weg kunt sturen nadat ze hun product hebben afgeleverd. Religies zijn manieren van omgang met het leven zelf en het transcendente, die functioneren in een gemeenschap. Men participeert in religies, daarin wordt het hart beroerd en verandert de gesteldheid van een mens, daarin worden levenspa-tronen aangereikt en ingeoefend. En dat alles op een manier die boven bewuste individuele cognitieve processen uitgaat.

In document VU Research Portal (pagina 100-103)