• No results found

Zijn regionale voer-mestkringlopen beter te sluiten?

In document Milieubalans 2009 (pagina 187-191)

Vanuit verschillende zijden is het idee geopperd om de import van soja te vervangen door teelt van eiwithoudende gewassen – zoals veldbonen en erwten – in Noordwest- Europa. Het doel hiervan is het beter sluiten van kringlopen van voer en mest op nationale en Noordwest-Europese schaal én de vermindering van het landbeslag buiten Noordwest-Europa (Milieudefensie, 2007; LNV, 2008a). Een studie op verzoek van LNV concludeert dat erwten en veldbonen duurder zijn dan soja (Kamp et al., 2008). Hiermee lijkt vervanging van soja een kwestie van geld. Het is echter de vraag of vervanging van soja de gestelde milieudoelen dichterbij brengt.

Zowel het mondiale landbeslag voor het sojagebruik in Nederland, als de hiermee aangevoerde mineralenstroom zijn omvangrijk. In Nederland wordt jaarlijks circa 2-2,5 miljoen ton sojameel gebruikt (PDV, 2008; Kamp et al., 2008). Hiervoor is circa 0,6-0,7 miljoen ha landbouwgrond nodig, circa driekwart van het areaal akkerbouw in Neder- land. Jaarlijks komt circa 30 miljoen kg fosfaat via sojameel naar Nederland (Figuur 6.5.1). In totaal komt van buiten de EU circa 60 miljoen kg fosfaat. Jaarlijks verlaat circa 70 miljoen kg fosfaat de veehouderij door afzet van dierlijke producten.

De soja-importen hoeven niet te stoppen om het fosfaatoverschot van de Nederlandse veehouderij (150-10-90 = 50 miljoen kg fosfaat) weg te werken. Dat kan ook door alle fosfaat dat met Europees veevoer wordt aangevoerd (65) te exporteren. Nu wordt slechts 15 miljoen kg fosfaat geexporteerd c.q. via verwerking verwijderd. Bron: bewerking gege- vens van CBS, 2008 en PDV, 2008.

Figuur 6.5.1 Fosfaatstromen Nederlandse veehouderij, in miljoen kg fosfaat per jaar

Voederfosfaat (10) Soja niet-EU (30) Overige grondstoffen niet-EU (30) Grondstoffen NL (10) Ruwvoer NL (90)

Afvoer via dierlijke producten (70) In mest (165) Naar landbouw- grond (150) Mestexport en -verwerking (15) Veehouderij Grondstoffen EU (65)

dingsgewoonten vergt immers individuele offers waar geen zichtbare individuele voordelen tegenover staan. Die voordelen treden pas op (en dan vaak nog aan de andere kant van de wereld) als veel mensen hun consumptie van dierlijke produc- ten aanpassen.

Uit panelonderzoek (LNV, 2008b) blijkt dat burgers er grotendeels van uitgaan dat de producten in de supermarkt aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Zij zien de overheid als eerstverantwoordelijke partij om deze kwaliteitseisen te handhaven. Voor de meeste consumenten is het niet duidelijk dat de overheid zich beperkt tot kwaliteitseisen voor het product en (vooralsnog) geen kwaliteitseisen kan stellen aan het productieproces. De consument beoordeelt vlees vooral op basis van kwali- teit, prijs, merk, smaak en uiterlijk (Ingenbleek et al., 2006). Dierenwelzijn en andere duurzaamheidskenmerken volgen op afstand. Zij vergroten de waarde, maar de individuele consument is vooralsnog meestal niet bereid hier vrijwillig extra voor te betalen als andere consumenten dat ook niet doen.

Het is de vraag wat sojavervanging betekent voor de Nederlandse mineralenbalans. De teelt van één hectare veldbonen in Nederland ter vervanging van soja kan de invoer vervangen van circa 50 kg fosfaat, dat met soja werd aangevoerd (Kamp et al., 2008). De veldbonen komen waarschijnlijk in de plaats van één hectare wintertarwe (opbrengst 8.700 kg/ha). Deze tarwe moet dan worden ingevoerd en daarmee komt 45 kg fosfaat naar Nederland. De winst bedraagt slechts 5 kg fosfaat per hectare veld- boon. Dat is een zeer beperkte verbetering van de nationale mineralenbalans. Bij de teelt van bonen of erwten elders in Europa (in plaats van invoer van soja) is het bovendien zeer de vraag of de mineralen uit de mest wel worden teruggevoerd. Van de huidige fosfaataanvoer uit Europa van 65 miljoen kg fosfaat, wordt slechts circa 15 miljoen kilo teruggebracht. Mestexport is namelijk relatief duur en kent veel beper- kingen in verband met voorzorgen om verspreiding van dierziekten te voorkomen. Als alle fosfaat uit Europese bronnen zou worden teruggebracht naar het land van herkomst, dan was er in Nederland geen fosfaatoverschot, zie Figuur 6.5.1. Om het mogelijk te maken dat mineralen uit mest worden teruggebracht naar gebieden waar het veevoer vandaan komt, is nieuw beleid nodig.

De sojavervanging heeft ook gevolgen voor het landgebruik. De tarwe die niet meer in Nederland wordt geteeld, moet worden ingevoerd, waarschijnlijk uit Frankrijk of Duitsland. Dit betekent dat deze landen minder tarwe naar elders kunnen exporteren. Uiteindelijk zal de extra graanproductie van elders moeten komen, vermoedelijk uit Zuid-Amerika of de VS. Om daar de tarweopbrengst van een Nederlandse hectare te telen, is waarschijnlijk meer dan 2 ha landbouwgrond nodig. Tegelijkertijd krimpt het soja-areaal (in dit voorbeeld) met slechts 1,1 ha. Vervanging van geïmporteerde soja door Europese peulvruchten leidt dus wereldwijd tot een groter areaal landbouwgrond.

Voorwaarden voor verduurzaming van veehouderij en visserij

Producenten hebben verschillende mogelijkheden om de efficiëntie in de keten te verbeteren en om biodiversiteitsverlies te vermijden. Ze kunnen de gewasopbreng- sten verhogen. Vooral in de voormalige Sovjet-Unie, Zuid-Amerika en Afrika zijn nog forse verhogingen van de gewasopbrengsten mogelijk. Hiervoor zijn uitwisseling van kennis, landbouwkundig onderzoek, verbetering van onderwijs, infrastruc- tuur en politieke stabiliteit nodig. Dat zouden mensen onderling moeten kunnen regelen. Daarnaast vergt het extra water en energie; inputs die in toenemende mate schaars worden.

Ander veevoer en betere benutting van het veevoer kan leiden tot minder broei- kasgassen, maar hiervoor ontbreken op dit moment prikkels, anders dan reguliere marktprikkels. In het verleden heeft het mestbeleid in Nederland tot een verbete- ring van de voederconversie geleid.

Diervriendelijker produceren dan wettelijk is vereist, is technisch gezien mogelijk, maar gebeurt op dit moment nauwelijks omdat de meerkosten hiervan veelal niet op de markt worden terugverdiend. Het stellen van extra wettelijke EU-eisen stuit vooralsnog op verschillen in opvattingen tussen EU-lidstaten.

De ketens voor de productie van vlees, vis en zuivel lopen door verschillende landen. Mondiale coalities of internationale afspraken tussen landen en bedrijven zijn nodig om de ketens te verbeteren voor biodiversiteit en klimaat. Momenteel ontbreekt de regie over een hele keten en belemmert internationale wet- en regelgeving de optimalisatie van de ketens.

Ook is de eiwitproductie voor sommige landen een oplossing voor heel andere pro- blemen dan milieu-aantasting. Zo hebben Latijns-Amerikaanse landen de inkomsten uit de soja-export gebruikt om hun schulden af te lossen.

Belemmeringen voor nationale overheden

Bedrijven kunnen eigen kwaliteitseisen stellen voor labels en keurmerken, zoals MSC. De nationale overheid heeft weinig middelen in handen om eenzijdig harde kwaliteitscriteria op te leggen. Door handelsafspraken in het kader van de EU en de WTO kan de Nederlandse overheid niet eenzijdig producten belasten of van de markt weren waarvan zij vindt dat deze niet duurzaam zijn geproduceerd. Dit leidt ertoe dat duurzaam geproduceerd vlees over het algemeen een stuk duurder is dan gangbaar geproduceerd vlees, waarvan het effect op natuur en milieu niet in de prijs is doorberekend.

Overheden zouden mondiaal kunnen afspreken ieder in eigen land natuurgebieden te beschermen. Een belemmering hierbij is, dat natuurgebieden niet gelijkmatig over landen zijn verspreid en ook veelal buiten de EU liggen. Dit vraagt om interna- tionale afspraken, waarbij betaling door Westerse landen voor de bescherming van waardevole biodiversiteit in ontwikkelingslanden onderdeel van de afspraak kan zijn.

De Nederlandse overheid heeft in de Nota Duurzaam voedsel (LNV, 2009a) onlangs drie speerpunten gekozen voor verduurzaming van de voedselketen: a) stimuleren

van duurzame innovaties, b) consumenten beter voorlichten over de beschikbaar- heid van duurzamer en gezond voedsel en c) pleiten voor strengere internationale normen en ambities op het gebied van dierwelzijn, milieu, voedselzekerheid en arbeidsomstandigheden. De Beleidsagenda Duurzame voedselsystemen (LNV, 2009b) richt zich op de Nederlandse bijdrage aan de verduurzaming van het mondi- ale voedselsysteem, met een focus op het eiwitvraagstuk.

6.5.4 Opgaven voor de toekomst

Negatieve effecten nemen zonder beleid toe

Veehouderij en visserij hebben een grote, meestal negatieve invloed op de kwaliteit van de leefomgeving. Vooral de invloed op de biodiversiteit is groot, zowel op het land als in het water. De productie van vlees en zuivel per hectare is de afgelopen 50 jaar met een factor twee tot acht toegenomen. Maar omdat tegelijkertijd de consumptie van dierlijke producten nog sterker toenam, is het mondiale landge- bruik voor veehouderij per saldo gestegen. Dat zorgde voor verlies van biodiver- siteit en forse uitstoot van broeikasgassen. De verwachting is bovendien dat de wereldwijde consumptie van dierlijke producten tot 2050 nog zal verdubbelen, met name als gevolg van een stijgende vraag en een groeiende bevolking in de opko- mende economieën. Daardoor zullen de negatieve effecten op biodiversiteit en klimaat nog verder toenemen.

Duurzaam dieet nodig voor 9 miljard wereldburgers

De opgave voor de toekomst is derhalve om de milieudruk door veehouderij en visserij te beperken. Alleen technologische oplossingen zijn daarbij niet voldoende. Het verlies aan biodiversiteit gaat door en emissies van broeikasgassen blijven stijgen als gevolg van de groeiende consumptie van vlees, vis en zuivel. Consump- tieverandering is daarom nodig, maar ook lastig te realiseren. Het huidige westerse consumptiepatroon is echter geen duurzaam dieet voor 9 miljard wereldburgers in 2050.

Luchtkwaliteitsnormen:

In document Milieubalans 2009 (pagina 187-191)