• No results found

Ontwikkeling Nederlandse consumptie vlees, vis en zuivel

In document Milieubalans 2009 (pagina 172-175)

Biodiversiteit en de MSA-indicator

6.3 Ontwikkeling Nederlandse consumptie vlees, vis en zuivel

Consumptie vlees en vis sinds 1960 verdubbeld

Net als in andere rijke landen, zijn Nederlanders in de periode 1960-1990 meer vlees, vis en zuivel gaan eten (Figuur 6.3.1 links). Sinds 1960 is de consumptie van vlees en vis verdubbeld. De consumptie van rundvlees is gelijk gebleven, maar die van varkens- en pluimveevlees is meer dan 2,5 keer zo groot geworden.

De consumptie van eiwitten uit vlees, zuivel, eieren en vis in Nederland is meer dan het dubbele van het wereldgemiddelde (Figuur 6.2.2 rechts). De gemiddelde vleesconsumptie in Nederland is circa 8% lager dan gemiddeld in de EU-15, maar omdat Nederlanders meer zuivel gebruiken, ligt de consumptie van dierlijk eiwit per persoon op het niveau van de EU-15.

In Nederland was de consumptie van eiwitten in 1960 al meer dan aanbevolen (Figuur 6.3.1 rechts). Sinds 1960 is de consumptie van dierlijk eiwit met ruim 60% gestegen. Samen met de consumptie van plantaardig eiwit – uit bijvoorbeeld brood – is de totale eiwitconsumptie 70% hoger dan aanbevolen. Naast wat opgegeten wordt, wordt ook nog eens circa 20% van het eten door de consument weggegooid (Milieu Centraal, 2009).

Ongeveer de helft van een beest is vlees

Behalve vlees, zuivel en eieren levert de veehouderij een ongeveer even grote mas- sastroom van dierlijke bijproducten (Luske en Blonk, 2009). Een rund bestaat voor circa 45% uit vlees; van een kip is circa 65% vlees. Alle bijproducten, zoals organen, huid en botten, worden ook gebruikt. Circa de helft van de eiwitrijke bijproducten gaat op in honden- en kattenvoer en de rest gaat in voeding, mest en technische toepassingen. Zo zijn huiden en beenderen de grondstof voor gelatine, dat bijvoor- beeld gebruikt wordt in snoep, gebak en toetjes, maar ook in technische toepassin- gen zoals fotoprints, medicijnen, zeep en papier. Dierlijk vet wordt gebruikt in koek, sauzen en soepen, maar vooral in ‘non-food’ producten (zoals schoonmaakmid- delen, shampoos, plastics, smeermiddelen) en in diervoeders. Tenslotte wordt met slachtafval dat niet verwerkt mag worden – zoals runderhersenen en afgekeurde dieren – energie opgewekt (dit is circa 6% tot 10% van de geslachte hoeveelheid).

Veel milieudruk van Nederlandse consumptie in het buitenland

Veel van het ruimtegebruik voor Nederlandse vlees- en zuivelconsumptie ligt buiten de Nederlandse grenzen. Via de import van goederen (zoals vlees) en de daarvoor benodigde tussenproducten (vooral veevoer), legt de Nederlandse consumptie beslag op ruimte in binnen- en buitenland (zie Figuur 6.3.2). Dit ruimtegebruik is een indicator voor de druk op de biodiversiteit in de wereld. De Nederlandse consump- tie van vlees en zuivel vraagt ongeveer 2,2 miljoen ha, waarvan een vijfde in Neder- land. Als het ruimtegebruik van de totale Nederlandse consumptie wordt berekend, blijken vlees en zuivel ruimte-intensieve producten. Waar het aandeel van vlees en zuivel in de bestedingen 5% bedraagt, is het aandeel in het ruimtebeslag 20%. Verschil in milieudruk tussen eiwitrijke producten

Consumenten kunnen in een Nederlandse winkel kiezen uit verschillende eiwitrijke producten. Deze producten verschillen aanzienlijk in milieudruk. Ondanks de onze- kerheden in de onderliggende LCA-studies, zijn er conclusies uit af te leiden over de verschillen tussen producten. Zo is volgens Blonk et al. (2008) de broeikasgasemis- sie van Braziliaans rundvlees een factor 20 hoger dan die van kippenvlees en is het ruimtegebruik ruwweg een factor 100 hoger (Tabel 6.3.1) . Het ruimtegebruik voor rundvlees omvat veel grasland. Een aantal graslandgebieden is alleen maar geschikt Vooral de consumptie van varkensvlees en kippenvlees is sinds 1960 sterk gestegen. De eiwitconsumptie is momenteel 70% hoger dan de aanbevolen hoeveelheid. Bron: CBS, 2009a; CBS, 2009b; LEI en CBS, 2008; Voedingscentrum, 2009a.

Figuur 6.3.1 1960 1970 1980 1990 2000 2010 0 10 20 30

40 kg/jaar per persoon

Zuivel (kaasequivalenten) Rund- en kalfsvlees Varkensvlees Pluimvee Vis Eieren Dierlijke producten

Nederlandse voedselconsumptie per persoon

1960 1970 1980 1990 2000 2010 0 10 20 30 40 kg/jaar Eieren Vis Pluimvee Varkensvlees Rund- en kalfsvlees Zuivel Plantaardig eiwit Totale eiwitinname Aanbevolen eiwitconsumptie

voor gras. Daar zijn runderen nodig om grassen om te zetten in voor mensen nuttige voedingsstoffen.

Gekweekte zalm vergt minder ruimte en veroorzaakt minder broeikasgassen dan vlees, maar belast het aquatische milieu. Doordat zalmen steeds meer plantaardig voer krijgen, neemt het ruimtegebruik toe, maar daalt de impact op de visbestan- den die nu als voer dienen. Ook de vegetarische producten (vleesvervangers) verschillen in ruimtegebruik en broeikasgasemissies. Een aantal is vergelijkbaar met kip, andere veroorzaken minder milieudruk.

Omzettingsverliezen in productieketens

Het optreden van omzettingsverliezen in de productieketens is de belangrijkste reden dat per eenheid vlees en zuivel meer land nodig is. Dieren kunnen lang niet alle voedingsstoffen die zij binnenkrijgen in het lichaam opnemen. Bovendien is een aanzienlijk deel van het dier niet of minder geschikt voor menselijke consumptie. Zo is er voer nodig voor moederdieren, die geen consumeerbare producten voortbren- gen maar jonge productiedieren. Vooral bij rundvee, en in mindere mate bij varkens, gaat het om aanzienlijke hoeveelheden voer. Bij een vleesstier bijvoorbeeld, wordt uiteindelijk maar 4% van het eiwit uit veevoer (voor hemzelf en voor zijn aandeel in het voer voor zijn moeder) omgezet in consumeerbaar vleeseiwit. Bij varkens is dit ruim 8% en bij vleeskuikens 23% (Sebek en Temme, 2009).

Voor de Nederlandse consumptie van vlees en zuivel is in het buitenland veel land nodig. Bron: Rood et al., 2009.

Figuur 6.3.2 Oceanië West-Europa Zuid-Amerika Zuidoost-Azië Noord-Amerika

Ruimtegebruik voor Nederlandse consumptie van vlees, zuivel en eieren, 2005

Ruimtegebruik (duizend ha)

Vlees Zuivel en eieren Omvang Nederlands landbouwareaal

1 000 200

Gezondheidsverlies door dierlijk voedsel

Nederlanders eten niet alleen twee keer zoveel eiwitten als nodig is, maar ze eten ook bijna anderhalf keer zoveel verzadigde vetten als aanbevolen (RIVM, 2004; RIVM, 2007). Nederlanders krijgen deze vetten vooral binnen via dierlijk voedsel (circa 75%). Teveel verzadigde vetten leidt tot een grotere kans op hart- en vaatziek- ten (Gezondheidsraad, 2001; RIVM, 2004). Hierdoor komen er in Nederland elk jaar ruim drieduizend ziektegevallen bij en sterven er ruim 700 mensen. Bovendien ver- hoogt het eten van veel roodvlees (meer dan 160 g per dag) de kans op darmkanker (Norat et al., 2005).

Te weinig vis voor gezond dieet

Vis – en dan met name vette vis – bevat essentiële omega-3-vetzuren DHA en EPA (de zogenaamde visvetzuren). In gezondheidskundig opzicht eten Nederlanders te weinig vis. Ze krijgen maar een kwart van de aanbevolen hoeveelheid visvetzu- ren binnen. Meer vis eten zou leiden tot minder hart- en vaatziekten (RIVM, 2004; Voedingscentrum, 2009b). Een hogere visconsumptie verhoogt echter de druk op de aquatische biodiversiteit (zie paragraaf 6.2).

In document Milieubalans 2009 (pagina 172-175)