• No results found

en 1-1,2 µg/m 3 voor NO 2 Rekening houdend met de reces-

In document Milieubalans 2009 (pagina 96-109)

2 e generatie biobrandstoffen nog onvoldoende beschikbaar voor doelen

10 en 1-1,2 µg/m 3 voor NO 2 Rekening houdend met de reces-

sie zal het aantal knelpunten voor PM10 en NO2 langs wegen in 2010 daarom lager

liggen dan in figuren 3.3.1 en 3.3.2 is weergegeven.

De overschrijdingen van grenswaarden bij binnenstedelijke wegen zijn wat hardnek- kiger dan langs snelwegen doordat in binnensteden de luchtverontreiniging zich doorgaans minder goed verspreidt dan rond snelwegen en doordat er veel bronnen van luchtverontreiniging dicht bij elkaar liggen. Overschrijdingen van de grens- waarde voor fijn stof kunnen ook optreden in de buurt van havens als gevolg van Bij uitvoering van het vastgestelde en voorgenomen Europese en nationale generieke beleid zal het aantal kilometers weglengte met kans op overschrijdingen van de grenswaarde voor fijn stof (PM10) naar verwachting fors dalen. Effecten van lokale maatregelen zijn niet meegenomen in de berekeningen. Figuur 3.3.1 2008 2011 2015 0 40 80 120 160 200 km

Kans op overschrijding bij voorgenomen beleid 'Fifty-fifty' (concentratie rond grenswaarde) Waarschijnlijk

Snelwegen

Weglengte met overschrijding grenswaarde fijn stof (PM10)

2008 2011 2015 0 40 80 120 160 200 km Stadswegen

de op- en overslag van droge bulkgoederen zoals kolen, ijzererts en graan. In de buurt van stallen in de intensieve veehouderij zijn overschrijdingen van de grens- waarde voor fijn stof ook na 2011 nog waarschijnlijk.

NSL brengt luchtkwaliteit op meest belaste wegen in de buurt van de grenswaarde Naast de bovengenoemde generieke (Europese en nationale) maatregelen zijn ook lokale maatregelen opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) (VROM, 2008a). Het NSL is het nationale programma dat is gericht op het overal tijdig voldoen aan de grenswaarden voor PM10 en NO2. Het

NSL bevat alle maatregelen die het Rijk, provincies en gemeenten vanaf 1 januari 2005 hebben genomen of zullen gaan nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren. In het NSL wordt rekening gehouden met effecten van autonome ontwikkelingen, inclusief ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. Het effect van de lokale maatregelen die zijn opgenomen in het NSL is niet meegenomen in figuren 3.3.1 en 3.3.2. Met alle maatregelen uit het NSL zullen de concentraties fijn stof (in 2011) en stikstofdioxide (in 2015) ook op de meest belaste locaties in de buurt komen van de grenswaarden.

Bij uitvoering van het vastgestelde en voorgenomen Europese en nationale generieke beleid zal het aantal kilometers weglengte met kans op overschrijdingen van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) naar verwachting fors dalen. Effecten van lokale maatregelen zijn niet meegenomen in de berekeningen. Figuur 3.3.2 2008 2010 2015 0 200 400 600 800 km

Kans op overschrijding bij voorgenomen beleid 'Fifty-fifty' (concentratie rond grenswaarde) Waarschijnlijk Snelwegen 2008 2010 2015 0 200 400 600 800 km Stadswegen

Lokaal kunnen nog overschrijdingen van grenswaarden voorkomen

Met het NSL wordt getracht de inzet van lokale maatregelen zodanig te sturen, dat de toekomstige concentraties op hoogbelaste locaties voldoen aan de grens- waarden. Echter, gezien de substantiële onzekerheden van circa 20% in ramingen van lokale toekomstige concentraties, betekent dit dat de kans ongeveer 50% is dat op individuele hoogbelaste locaties tijdig wordt voldaan aan de grenswaarden. Op sommige plaatsen zal de concentratie wat boven de grenswaarde uitvallen, op sommige plaatsen daar wat onder. De toekomstige concentraties liggen op veel hoogbelaste locaties nog dermate dicht bij de grenswaarden dat het, gezien de fluctuaties in het weer en onzekerheden in ramingen, waarschijnlijk is dat ook na 2011 en 2015 de grenswaarden voor respectievelijk fijn stof en stikstofdioxide nog op een beperkt aantal plaatsen worden overschreden.

Overigens zijn er ook gemeenten die via het NSL sturen op een lager concentratie- niveau dan de grenswaarde. In dat geval is de kans op het voldoen aan de grens- waarde uiteraard hoger dan wanneer precies wordt gestuurd op het voldoen aan de grenswaarde. De meeste gemeenten sturen echter op het precies voldoen aan de grenswaarden (Zuidema et al., 2008).

Omvang problematiek fijn stof rond stallen nog niet geheel duidelijk

Er is momenteel nog geen scherp beeld van het aantal veehouderijen waar sprake is van een overschrijding van de grenswaarde voor fijn stof. Dit komt omdat nog niet geheel duidelijk is waar rond het bedrijf de concentratie van fijn stof getoetst moet worden aan de grenswaarde. In elk geval dient de beoordeling te gebeuren op plaatsen waar sprake is van significante blootstelling van mensen buiten de erfgrens van het bedrijf, zoals bijvoorbeeld woningen, scholen, sportterreinen (EU, 2008; Staatscourant, 2008). Op het bedrijfsterrein, inclusief een aanwe- zige (bedrijfs)woning, vindt geen beoordeling plaats; hier gelden ARBO-regels. Onduidelijk is nog in hoeverre op andere openbaar toegankelijke plaatsen (zoals bijvoorbeeld wegen) de concentratie van fijn stof getoetst moet worden aan de grenswaarde.

Gies et al. (2008) hebben geschat dat in 2006 bij circa 1.400 bedrijven sprake was van een overschrijding van de grenswaarde voor fijn stof op een afstand van circa 75 meter van het bedrijf. Voor tweederde deel betrof het pluimveebedrijven. In dieraantallen ging het om circa 65% van het pluimvee en circa 20% van de varkens (zie Milieubalans 2008). Op basis van onderzoek in het kader van het NSL is geschat dat er in 2010 sprake is van 1300 potentiële knelpunten rond veehouderijbedrij- ven (Bleeker en Kraai, 2008). Daarbinnen zit een groep van circa 330 prioritaire bedrijven met de hoogste emissies, voor het merendeel pluimveehouderijen. Uit nader onderzoek naar de lokale en bedrijfsspecifieke omstandigheden van die 330 prioritaire bedrijven (Stouthart et al., 2009) bleek dat bij 110 veehouderijen sprake was van overschrijding van de grenswaarde voor fijn stof bij naburige woningen. Voor de overige 970 bedrijven is nog onduidelijk in hoeverre er sprake is van daad- werkelijke overschrijding van de grenswaarde voor fijn stof bij naburige woningen. In elk geval zijn er circa 130 leghenbedrijven die, evenals de eerder genoemde 330 prioritaire bedrijven, tot de bedrijven met de hoogste emissies gaan behoren zodra zij overschakelen van batterij- naar scharrelhuisvesting. Het strooisel op de vloeren van scharrelhuisvesting zorgt voor een meer dan 10-voudige verhoging van de

emissie van fijn stof ten opzichte van batterijhuisvesting. Deze omschakeling zal uiterlijk in 2011 moeten plaatsvinden als gevolg van Europese wetgeving gericht op dierenwelzijn. Omdat het hier vaak vrij grote bedrijven betreft en omdat uit metin- gen onlangs is gebleken dat de emissie per leghen hoger is dan tot nu toe werd verondersteld (VROM, 2009), is het waarschijnlijk dat hier extra knelpunten zullen ontstaan.

Overschrijdingen grenswaarden fijn stof ook na 2011 bij stallen nog waarschijnlijk Bedrijven waar overschrijding van de grenswaarde voor fijn stof plaatsvindt, kunnen maatregelen treffen om de emissies te verminderen, zij het tegen aanzien- lijke kosten. Het is de vraag in hoeverre dit bereikbaar is in 2011, het jaar waarin Nederland moet voldoen aan de EU-richtlijn voor luchtkwaliteitseisen. Probleem is dat bestaande bedrijven niet verplicht zijn maatregelen te treffen om te voldoen aan luchtkwaliteitseisen. Alleen bij zich nieuwvestigende of uitbreidende bedrijven kunnen op grond van milieubeleid dat betrekking heeft op het lokale milieu (ammo- niak, geur, fijn stof) extra eisen worden gesteld voor de beperking van de emissies. Het is niet te verwachten dat bestaande bedrijven op vrijwillige basis maatregelen zullen nemen als zij zelf nog een (groot) deel van de kosten moeten dragen, dus ondanks de mogelijkheid van gedeeltelijke vergoeding door de NSL-subsidie. In de buurt van een aantal stallen in de intensieve veehouderij zijn overschrijdingen ook na 2011 dus nog waarschijnlijk.

Potentieel en resterende tijd voor aanvullende fijnstofmaatregelen beperkt

Om met meer zekerheid te voldoen aan de grenswaarden, bijvoorbeeld ook in jaren met een ongunstige meteorologische situatie, zou gestuurd kunnen worden op een concentratieniveau dat enkele μg/m3 onder de grenswaarden ligt. De Commissie

Verheijen heeft deze onzekerheden onderkend, en aanbevolen om extra maat- regelen te ontwikkelen en achter de hand te houden om tegenvallers te kunnen opvangen (Commissie Meten en Berekenen Luchtkwaliteit, 2008). Sommige lokale overheden sturen al op een lager doelniveau dan de grenswaarde. Voor fijn stof is het potentieel van aanvullende maatregelen, en de tijd die het kost voor ze voldoende effect sorteren, te beperkt om mogelijke tegenvallers overal volledig te kunnen opvangen. Voor stikstofdioxide is meer tijd beschikbaar en kan lokaal meer effect worden bereikt dan voor fijn stof, waardoor er meer mogelijkheden zijn om tegenvallers op te vangen.

Grenswaarden voor PM2,5 in 2015 worden waarschijnlijk tijdig gehaald

Naar verwachting zullen de grenswaarden voor PM2,5 in 2015 tijdig worden gehaald.

In 2008 lagen de gemeten jaargemiddelde concentraties in straten gemiddeld op 18 μg/m3; de hoogst gemeten concentratie was 20 μg/m3. Met het voorgenomen

beleid daalt de PM2,5-concentratie met circa 2-3 μg/m3 tot 2015. Daarmee is het

waarschijnlijk dat in 2015 overal aan de grenswaarde van 25 μg/m3 wordt voldaan.

Dit geldt ook voor de grenswaarde van 20 μg/m3 die geldt voor het gemiddelde

van stadsachtergrondlocaties in Nederland (Matthijsen en Ten Brink, 2007; Mat- thijsen et al., 2009). De nieuwe grenswaarden voor PM2,5 zijn minder streng dan

de bestaande grenswaarde voor PM10. Dit betekent dat als het beleid erin slaagt

om vanaf 2011 te voldoen aan de grenswaarde voor PM10, ook automatisch wordt

voldaan aan de nieuwe PM2,5-grenswaarden per 2015. Om deze reden wordt in het

Voorgenomen Europees en nationaal beleid brengt reductiedoel PM2,5 binnen bereik Naast diverse grenswaarden en richtwaarden voor fijn stof is in de nieuwe EU- richtlijn een doelstelling opgenomen voor vermindering van de achtergrondconcen- tratie PM2,5 in stedelijk gebied, gemiddeld over Nederland. Deze nieuwe doelstelling

is specifiek gericht op het verminderen van de blootstelling aan PM2,5 om zodoende

een vermindering van gezondheidseffecten te bewerkstelligen. Het is voorlopig nog een inspanningsverplichting en dus geen resultaatsverplichting. In 2013 zal de doelstelling in Europees verband worden geëvalueerd. De Europese richtlijn gaat er nu van uit dat lidstaten alle nodige maatregelen nemen die geen buitensporige kosten met zich meebrengen om de doelstelling te bereiken. Het beleid moet er daarbij op gericht zijn om de 3-jaargemiddelde stedelijke achtergrondconcentratie in de periode 2010-2020 met een bepaald percentage te verminderen, afhankelijk van de stedelijke PM2,5-concentratie gemiddeld over de jaren 2009-2011.

Bij een gemiddelde stadsachtergrondconcentratie tussen 13-18 μg/m3 is de doelstel-

ling 15%. Als dit hoger is dan 18 µg/m3 is de doelstelling 20%. De verminderingsdoel-

stelling voor Nederland wordt waarschijnlijk 15%, uitgaande van een gemiddelde stadsachtergrondconcentratie van 16-17 µg/m3 over de jaren 2009-2011. In dit geval

moet de stedelijke achtergrondconcentratie in de periode 2010 tot 2020 met circa 0,3 µg/m3 per jaar dalen.

Met het voorgenomen Europese en nationale beleid komt het bereiken van het 15%- doel in zicht; de kans op doelbereiking is dan circa 50% (Figuur 3.3.3). Met inzet van Nederland zal naar verwachting tussen 2010 en 2020 de stedelijke achtergrondconcentratie van PM2,5 moeten verlagen met 15%, maar dit doel kan ook nog 20% worden. Met het voorge-

nomen Europese en nationale beleid komt het bereiken van het 15%- doel in zicht. Technisch potentieel geeft aan wat met technische maatregelen maximaal haalbaar is.

Figuur 3.3.3 Vastgesteld beleid NL en EU Voorgenomen beleid NL en EU Technisch potentieel NL en voorgenomen beleid EU Technisch potentieel NL en EU 0 10 20 30 40 50 % Raming Onzekerheid raming

Afname concentratie fijn stof (PM2,5), 2010 - 2020

Mogelijke doelen 20% afname 15% afname

verdergaande maatregelen binnen Nederland kan het 15% reductiedoel waarschijn- lijk worden gehaald (Matthijsen et al., 2009). Het 20% doel kan waarschijnlijk alleen worden gehaald met Europees beleid dat verder gaat dan de voorstellen voor nationale emissiereducties zoals die nu circuleren het kader van de herziening van de NEC-richtlijn en de herziening van het Gothenburg Protocol.

3.3.2 Beleidsveranderingen

Nederland krijgt uitstel om te voldoen aan grenswaarden PM10 en NO2 De grenswaarde voor fijn stof, die vanaf 2005 van kracht is, is in Nederland de laatste jaren overschreden. Ook heeft Nederland problemen om vanaf 2010 te voldoen aan de grenswaarde voor stikstofdioxide. Nederland heeft daarom in juli 2008 een verzoek tot derogatie ingediend bij de Europese Commissie. De Euro- pese Commissie heeft in april 2009 ingestemd met dit verzoek. Nederland krijgt daarmee meer tijd om de luchtkwaliteit overal op het niveau van de grenswaarden te krijgen. Aan de grenswaarde voor PM10 moet nu uiterlijk drie jaar na de datum

van inwerkingtreding van de luchtkwaliteitsrichtlijn worden voldaan, dat wil zeggen vanaf 11 juni 2011. Aan de grenswaarde voor NO2 moet vanaf 2015 worden voldaan;

alleen voor de agglomeratie Heerlen-Kerkrade geldt dat vanaf 2013. De Europese Commissie achtte de problematiek daar minder omvangrijk, waardoor meer uitstel niet nodig werd geacht. Het kabinetsstandpunt NSL van juli 2008 heeft gediend als onderbouwing bij het derogatieverzoek. Op 1 augustus 2009 is de definitieve versie van het NSL in werking getreden.

Tot juli 2009 hebben 18 EU-landen een derogatieverzoek ingediend voor het PM10-doel (EC, 2009). Alleen Nederland heeft daarbij ook voor NO2 derogatie

aangevraagd. De Europese Commissie heeft inmiddels 10 verzoeken beoordeeld. Alleen bij Nederland heeft de Commissie geen bezwaar tegen het toepassen van derogatie. Bij alle andere lidstaten heeft de Commissie bezwaar tegen het toepas- sen van derogatie voor PM10 op (een deel van) het grondgebied. Redenen daarvoor

zijn onder andere dat tot nu toe te weinig maatregelen zijn genomen of niet wordt voldaan aan de huidige EU-luchtkwaliteitsregeling, of dat geplande maatregelen onvoldoende concreet of effectief zijn, of dat het effect van geplande maatregelen onvoldoende is onderbouwd.

EU-luchtkwaliteitsrichtlijn geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving

De nieuwe EU-luchtkwaliteitsrichtlijn (2008/50/EG) biedt de rechtsgrondslag voor derogatie. Daarnaast zijn in deze richtlijn nieuwe normen opgenomen voor PM2,5

(grenswaarden en richtwaarden), en bevat de richtlijn voorschriften op welke locaties moet worden getoetst aan de grenswaarden. Via een wijziging van de Wet milieubeheer is de nieuwe EU-luchtkwaliteitsrichtlijn in maart 2009 geïmplemen- teerd in de Nederlandse wetgeving (Staatsblad, 2009).

Toetsing ruimtelijke plannen veranderd na vaststelling NSL

Nu het Kabinet het NSL heeft vastgesteld, is de wijze van toetsing bij de besluitvor- ming over ruimtelijke projecten veranderd. Projecten die ‘in betekenende mate’ (IBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging en die zijn opgenomen in het NSL, hoeven niet langer individueel aan de grenswaarden te worden getoetst. Via het NSL is erin voorzien dat de invloed op de luchtkwaliteit van deze projecten col-

lectief – op nationaal programmaniveau – wordt getoetst aan de grenswaarden. Bij de besluitvorming over projecten die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen, is de voorwaarde vervallen dat er expliciet moet worden getoetst aan de grens- waarden. Dat was reeds het geval, maar na vaststelling van het NSL is de grens voor NIBM-projecten verruimd van 1% (0,4 µg/m3) naar 3% (1,2 µg/m3) van de grenswaarde

voor de jaargemiddelde concentratie van NO2 en PM10. Alleen bij een besluit over

projecten die in betekenende mate bijdragen en niet in het NSL zijn opgenomen, moet nog op projectbasis aan de grenswaarden worden getoetst. In alle gevallen blijft gelden dat uiteindelijk aan het einde van de derogatieperiode de luchtkwaliteit aan de grenswaarden zal moeten voldoen.

Projecten worden niet getoetst aan de grenswaarden voor PM2,5. Het Kabinet

verwacht dat in 2015 de PM2,5-normen niet worden overschreden. De minister van

VROM heeft aangegeven dat, mochten er gedurende de looptijd van het NSL pro- blemen ontstaan waardoor extra PM2,5-maatregelen noodzakelijk zouden worden,

dit aanleiding kan zijn tot wijziging van het NSL (VROM, 2008b).

Op regionale stations zijn de concentraties fijn stof (PM10) gemiddeld in de periode van 1994 tot 2000 met bijna 1 µg/m3 per jaar gedaald. Na 2000 nam het tempo waarmee de luchtkwa- liteit verbetert af. De grenswaarde voor de daggemiddelde concentratie correspondeert met een jaargemiddelde concentratie van ongeveer 32 µg/m3. Bron: RIVM, 2009.

Figuur 3.3.4 1994 1998 2002 2006 2010 0 20 40 60 Jaargemiddelde concentratie (µg/m 3)

Gemiddelde gemeten concentratie Spreiding gemeten concentratie Grenswaarde Regionale stations Concentratie fijn stof (PM10) Straatstations 1994 1998 2002 2006 2010 0 20 40 60 Jaargemiddelde concentratie (µg/m 3)

3.3.3 Beleidsanalyse luchtkwaliteit Tempo verbetering luchtkwaliteit neemt af

Op meetstations in het landelijk gebied (regionale stations) zijn de concentraties PM10 in de periode van 1994 tot 2000 met gemiddeld bijna 1 μg/m3 per jaar gedaald

(Figuur 3.3.4). Na 2000 daalden de concentraties met ongeveer 0,3 μg/m3 per jaar op

regionale stations. Deze afname van het tempo waarmee de luchtkwaliteit verbe- terde is, binnen de onzekerheidsmarges, in overeenstemming met de kennis over emissies en verspreiding van luchtverontreiniging. Op meetstations langs drukke binnenstedelijke straten (straatstations) is na 2000 geen significante daling van PM10-concentraties waar te nemen. Niet duidelijk is of de trend te klein is om waar

te nemen, of dat na 2000 in het geheel geen verbetering van de luchtkwaliteit is opgetreden. Door het schoner worden van auto’s namen de uitlaatemissies van fijn stof af. Maar tegelijkertijd namen het gewicht per auto en het verkeersvolume toe, waardoor de emissies door slijtage van remmen, banden, wegdek en opwervelend stof toenamen. Door de onzekerheid in met name de metingen van fijn stof (PM10)

vóór 2003, en door de grote jaarlijkse schommelingen door wisselende weersom- standigheden, is het lastig om de trend in PM10-concentraties vast te stellen (Beijk

et al., 2009). Het RIVM geeft daarnaast aan dat door vervanging van fijnstofmeet- apparatuur op stad- en straatsstations in 2007 en 2008 een systematisch verschil Concentraties stikstofdioxide (NO2) in Nederland zijn sinds 1990 met circa 30% gedaald op regionale stations en met circa 20% op straatstations (RIVM, 2009). Na 2000 is op straat- stations een statistisch significante daling van de stikstofdioxide concentratie niet meer waarneembaar. Bron: RIVM, 2009.

Figuur 3.3.5 1990 1994 1998 2002 2006 2010 0 20 40 60 80 Jaargemiddelde concentratie (µg/m 3)

Gemiddelde gemeten concentratie Spreiding gemeten concentratie Grenswaarde Regionale stations Concentratie stikstofdioxide 1990 1994 1998 2002 2006 2010 0 20 40 60 80 Jaargemiddelde concentratie (µg/m 3) Straatstations

Overschrijdingen van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) in 2008 komen voor bij drukke binnenstedelijke straten en snelwegen. Effecten van lokale maatregelen zijn in de kansberekeningen niet meegenomen.

Figuur 3.8 Kans op overschrijding grenswaarde stikstofdioxide, 2008

Randstad Amsterdam

Utrecht Rotterdam

Kans op overschrijding Onwaarschijnlijk

'Fifty fifty' (concentratie rond grenswaarde) Waarschijnlijk

van enkele μg/m3 tussen oude en nieuwe meetinstrumenten niet kan worden

uitgesloten (Beijk et al., 2009). In afwachting van nader onderzoek door RIVM is daarom de gemiddelde concentratie fijn stof op straatstations in 2008 niet in figuur 3.3.4 opgenomen.

De jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (NO2) is in de periode van 1990

tot 2000 op regionale meetstations met gemiddeld 2,0% per jaar gedaald (Figuur

3.3.5). Na 2000 vlakte deze daling af naar ongeveer 1,3% per jaar. Op meetstations

in binnenstedelijke straten zijn de NO2-concentraties sinds 1990 circa 1,2% per jaar

gedaald. Na 2000 is in binnenstedelijke straten echter geen statistisch significante daling meer waarneembaar. Dit kan worden veroorzaakt door de toename van de directe uitstoot van NO2 door modernere dieselpersonenauto’s die zijn uitgerust

met een oxidatiekatalysator.

Grenswaarden zijn in 2008 op een beperkt aantal plaatsen overschreden

De grenswaarde voor de daggemiddelde PM10-concentratie is in 2008 overschreden

in drukke binnenstedelijke straten en snelwegen in de Randstad en Noord-Brabant. Daarnaast zijn er lokaal overschrijdingen van de PM10-grenswaarde in de buurt van

bedrijven, vooral rond grote en middelgrote stallen voor de intensieve veehouderij en nabij bedrijfsterreinen met op- en overslag van droge bulkgoederen (Velders et al., 2009). Overschrijding van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide, die nu nog niet van kracht is, was in 2008 beperkt tot de directe omgeving van snelwegen en drukke stadswegen (Figuur 3.3.6). Vanwege onzeker- heden is niet voor elke locatie aan te geven of er sprake is van een overschrijding, vandaar dat in figuur 3.3.6 de kans op overschrijding is weergegeven.

Generieke verkeersmaatregelen zorgen voor substantiële reductie van fijnstofemissies

De invoering van Europese emissie-eisen voor nieuwe personen-, bestel- en vrachtauto’s leidt tot een substantiële reductie van de fijnstofemissies in Neder- land. De invoering van Euro-IV, Euro-V en Euro-5 leidt in 2010 bijvoorbeeld tot een emissiereductie van circa 1,2 kiloton. Ter vergelijking: de resterende fijnstofemissie van wegverkeer uit verbrandingsprocessen waarop de emissie-eisen aangrijpen bedraagt circa 4 kiloton in 2010. Het deel uit slijtageprocessen bedraagt nog eens 3 kiloton. Na 2010 neemt het effect van de emissie-eisen aan voertuigen boven- dien verder toe omdat een steeds groter deel van het autopark hieraan voldoet. In 2015 bedraagt het effect hierdoor circa 2,6 kiloton en in 2020 circa 3,4 kiloton. Invoering van deze Europese emissie-eisen alleen is echter onvoldoende om in heel Nederland tijdig aan de grenswaarden voor fijn stof te voldoen. Sinds 2005 zijn in Nederland daarom diverse subsidieregelingen en fiscale stimuleringsregelingen van kracht geworden, waarmee de verkoop van schonere personenauto’s, bestelauto’s,

In document Milieubalans 2009 (pagina 96-109)