• No results found

ZEVENDE HOOFDSTUK

In document W.T.VAN HENGEL^ BOEKHANDEL / 1^ (pagina 104-117)

EenuitstapjenaarLeiden.

Zondag, 1September1853,kwart naelf.

De trein uit Rotterdam nadert snuivend en sissend het station Leiden.Uit een

waggon

tweedeklassespringtAndré de Witt, die zijn vrijen Zondagbijzijnefamihekomt door-brengen.

Getroost haast hijzich langshet vervelendwegje van Zo-merzorgnaar de oudepoort, dietoeganggeeft tothet Leidsche Atheen. Het scheenofde stad

hem

nietmeer wilde herken-nen, zoo vreemden onhartelijkkekendehuizen en de voor-bijgangers

hem

aan.Zijnekinderjaren, zijnevlegeljaren,zijne studentenjaren had hij te Leiden doorgebracht ennureeds werd alles

hem

vreemd. Zoo dikwijlshijsinds eenjaar des Zondags uit Den Haag

kwam,

trof

hem

deonsierlijkheidder

EENE SCHITTERENDE „CARRIÈRE 93

veemarkt, lette hijop de lage huizenenhet diepzinnig-onbe-koorlijk uitzicht der straatslijpers.Hij verweetzichsoms,dat zijne vestiging in

Den Haag hem

altekeurigmaakte, dat hij zijn oud geliefd Leiden onrecht deed,

maar

konhet zich zelf niet ontveinzen, dat zijnhartminder

warm

kloptevoor de goede, oudestad derDouza's enScaligers.

Domine De Witt woondeop eenestillebinnengracht,waar

men

de voorbijgangers kon tellen.Toen Andrébij de ouder-lijke woning

was

aangekomen, helderde zijn gelaatop. Hij zou een stillen, aangenamen dagslijtenin denfamiliekring.

De

deur werd opengedaan door eenjong meisje vanvijftien jaar,metlang,bijnawitblondhair,heldere,lichtblauweoogen enzulkeenjoliglachend mondje,dat zelfsdezuurste stoven-zetster der aloude Pieterskerk erniettegenbestand zou ge-weest zijn, en de meest ontzagwekkende derLeidsche „kla-bakken" met pleizier een eindje op zijde zou zijn gegaan, als hijhaar op de kleine steentjes der Breestraathad

mogen

ontmoeten.

Zoodra deze levenslustige blondine André zag, sprongze hoogopvan dengrond,enjuichte:

„André! Beste André!

Wat

ben ikblij, datjekomt!

En

'tiszulkmooi weer!

Nu

gaan

we

stelligwandelen,André?"

In opgewondenheid pakte ze

hem om

denhals, en danste in het voorportaalvandegang op enneer.

André poogdehaar bedaard wattevragen,

maar

zijholde

met hem

degangdoor, altijddriftigsprekend:

„We

gaanuit, hé? waar gaan

we

heen? Gaan

we

naarde Vink!

Mag

Mina Santman

mee?

OfwiljenaarLeiderdorp, André...

."

Andrébracht haareindelijktotstaan bijeene glazen deur, die toegang gaf totdentuin. Hijgreep de kruk, en verhin-derderde haar verdertevliegen.

„Waar

isLetje?"

„Zezitin'tprieel!"

„En papa?"

94

„Nogindekerk!"

„En Willem?

„NaarUtrecht!"

„Zie zoo,nukunje verder gaan,Ohristien!"

De drukkeen beweeglijke Ohristienschudde het lichtblonde hair met een vluggen zwaaioverden schouder,enijlde den tuinin.

De tuinvan domineDe Witt

was

een vierkant stukgrond,, door muren en andere tuinenafgesloten, vrijaangenaam ge-maakt door allerlei hooge vruchtboomen en bloeiende hees-ters. Het viel dadelijkin'toog,dat

men

veelzorgaanden tuin wijdde. G-ele bladeren ofafgewaaide takjeswerdenniet geduld. Een bloembed met dahlia's van allerlei kleurscha-keeringwerddoor devroolijkenajaarszon verhcht.

Ohristien

was

vooruitgevlogen. André hoorde haar onver-moeiddoorbabbelen.Weldra vondhijhaar bijdeningang van een ruim prieel, smaakvol aangelegd door middel vaneen fraaien treurberk en een schat van hooge stamrozen. De meesterozenstruikenhaddenuitgebloeid;eene enkele witte roos scheennog afscheidtemoeten

nemen

vanden zomer,enprijkte eenzaam midden in het welig groen. Op een lagenrieten leunstoel zat daar een jong meisje, even twintig jaar oud.

Men

zou haarzelfsgeentwintiggegevenhebben,ondanksde treurig bleeke kleur van het ovaalrond gezichtje,trots het wijdgeopend donkerblauw oog en den kalmenblik, dievan geduldiglijdenscheentespreken.

„Letje,beste Letje !...."

André kon nietmeerzeggen, hijontstelde,Ohristienhield zichijverigbezigmethaar zakdoek, de wezenlijkeofgewaande spinnewebben

weg

te slaan.

Letje gUmlachte, toen zij And^ré de hand reikte. Maarzij glimlachte met mattenglans, alsdeeenzamewitteroos, die bovenhaar hoofdbloeide.Zijhief zich opinhaarrieten leun-stoel,en schudde de verwonderlijkrijke, donkerblondehairen, nu met een zwart fluweel lintmaarvluchtig bijeengeschikt.

EENE SCHITTERENDE „CARRIÈRE 95

Zij voelde zich telkens zoo zwaarvermoeid, en haddaarom den

moed

niet meerhet weelderighaar optemaken.

André gingijlingsnaasthaar op een laag tuinstoeltjezitten, enzag haar zwijgend aan.

„Ik zei van morgenal, datjevandaag wel

komen

zoudt, André!Drie Zondagen achtermekaaroverslaan, dat

mag

niet!"

Merkwaardig muzikaal en aandoenlijk klonkde eenigszins vermoeide, schoontochjeugdigeen frisschestem.

„Maar,Letje! kindlief!hoegaat het

nu

toch

met

je?"

„Ik ben veel vooruitgegaan in delaatstedrieweken!

Het

ergsteis,datik altijdzoo

moe

en

zwak

blijf! Maardatgaat eerstlangzaamover, zegt dokter!"

Letjekuchteeven, dochhethad nietstebeduiden.

„Ja,maar watdoet dokterSantman voor je?Hetduurt

nu

al zoo lang! Dat kan zoo nietblijven! Daarmoeteen eind aan

komen

!"

„De dokter zegt geduld en

moed

houden.

De

dokter ....

Christien,wiljijevennaar dekoffiegaanzien ....Papakanieder oogenblik thuis

komen

!"

Christienwiptevroolijkweg,inhetheengaan André vriend-schappelijkop het hoofd tikkend.

Letjeademdemoeilijk en zweeg.

Andrédrukte bemoedigendhare hand, enhuiverde,toenhij dedorre,brandende vingeren aanroerde.

„Christien"

ging ze voort

„iseengoedkind,

maar

ze babbelt overalles,wat ikzeg.

Daarom

kon ikjeniet vertel-len,watonze dokter denkt.Hijmeent,datik

me

inde laatste jaren te sterk heb ingespannen

met

huiselijkwerk, vooral verleden winter, toen papazes

weken

ziekwas. Ik hebtoen teveel gewaakt,envoelde mij lateraltijdonplezierig ....en.

datislangzaam ergergeworden.,.."

„Ja,maar nu benjeaande beterhand!"

„Och!Ikzeihetmaarzoo,omdat Christienerbijwas, en omdat ze alles, wat ik zeg, dadelijkaan papavertelt.

Maar

beter neen,André! beterbenik niet!"

96 EENESCHITTERENDE „CAEBIERE .

Zij boog het hoofdje met eene uitdrukkingvangeduldige berusting, terwijl het zware, donkerblondehaireene gordijn weefde voor de vochtigekijkers.

Andréwas aangedaan.Hij gevoelde zichdoordiep,gadeloos diepmedelijden ontroerd.Hijmoestzijnearmezusterredden, dat stond vast. Hij greepnogmaalsharehand,en beproefde opgeruimdte spreken

:

„Kom, Letje!

Kom,

meid! Laatden

moed

nietvallen!Je bentaltijdzoo heldhaftig geweest!Onsklein vroolijkmoedertje huilen, dat kan niet! Hoor eens. kind!jijzultenjijmoet beter worden! De dokter heeftgezegd, datje erweer heele-maal bovenopzoudtkomen,alsje tegen het najaar naar het zuiden van Frankrijk kondt gaan! Begrijp eens. Let!het zuidenvanFrankrijk!PauofArcachon!Geen noordenwind

altoos vroolijke en

warme

zonneschijn

reusachtige pijnbos-schen,heerlijkgeurend,alsdewinddealtoosgroene naalden

beweegt—

en dezee, deimmer blauwegolfvanGaskonje!Daar moetje den heelenwinterblijven, en dan terugkomentegen den zomer, sterk, frisch,gezonden mooier,nog veelmooier, dan nu.Let!"

Letjehadhethairuitdeoogengestreken,en blozend naar Andrégeluisterd.

„Ik zou heel graag beter worden!"

lispte zij

„Papa kan

my

volstrekt nietmissen,nujij

enWillem ookal

niet meer hier bent.

Wat

zou papa beginnen, als hijheel alleenmetChristienoverbleef?MaarAndré, hoe zouiknaar Frankrijk kunnen gaan? De dokter heeft het gezegd,'tis

waar!Maardatisimmers onmogelijk .... beste jongen!"

André schoof zijn tuinzetel dichter bij haar leunstoel,en terwijlhijdenarm zachtkens

om

haarschoudersloeg, begon

hij vertrouwelijktefluisteren

:

„Onmogelijk, Letje! Niets is onmogelijk, als

we

joumaar kunnenredden!Denkjedan,datikvergetenben,hoeliefje voor onsallenwaart,toen

mama

stierf.Ikwas negentien en

jij nog geen zestien

en toch hebje alles gedaan, netals

EENE SCHITTERENDE..CAEEIÈEE' 97

mama gewoon

was. Jehebtpapa gesteundinalles,of jeeen volwassen

dame

waart.... je bent een hartelijk, vroolijk moedertje voor ons allen geweest.... Onshuis heeftaltijd geleefd op dezelfde manier, als

mama

hethadingericht niets is veranderd, en dat alleen, omdat

we

onze brave en knappe Letje hadden!

En

nu je ziekbentgeworden van al datwerken,nu zouden

we

nietalles doen,

om

jeweerop de been te brengen? Neen, mijn

naam

zalgeen Andrézijn, als ik jou hier van den winter laat zitten. Letje.jij gaatnaar het Zuiden, enjezultgezond terugkomen,datzweerikje!"

In zijne geestdrift had hij zijn

arm

uitgestrekt alsofhij een dureneedzwoer. Driftigspronghijovereind,terwijlLetje half opgeruimd,halfweemoedigglimlachte. Zouhetnogniet te laat zijn, en hoe zouAndré datwonderwerk tenuitvoer brengen?

Er naderden schreden. Dominee De Witt trad naar het prieel toe. Zijn kalmgelaat was verhitdoor inspanning. Hij had de voormiddaggodsdienstoefening geleid, en keerdemet loome schreden naar huis. Evenals

immer was

zijn eerste werk geweest eene ouderwetsche Goudschepijptestoppen, en behagelijk rockend wandeldehijnu doorzijntuin.

„Dag,André! Dag, Letje!

Hoe

gaathet,kinderen?"

Letje wilde voor haar vader niet weten, dat ze zich ver-moeid en

zwak

gevoelde. Zij reesvlugop, engreep André

bijden arm.

Broeder en zuster zagen elkaar aan met die vriendelijke verstandhouding, die de vrucht is vanjarenlangesympathie enjarenlang gedeelde zorgen.

Een oogenblikbabbelde hetdrietalop vroolijken toon.

Dominee De Witt bleek zeer in zijn schik, omdat zijn oudste zoon

gekomen

was,wijl zijnoudste dochter zoo opge-ruimd en vlugmeewandelde. Nauwelijks haddenzeeene enkele maal rondomhet kleurenrijkperk derdahlia's gedrenteld,of eeneluidestem klonkuitdetuindeur:

„Kom

jeluieindelijk!

De

kofTieisklaar'"

XI.

98 EENESCHITTERENDE „CABRIERE

In deluchtige tuinkamer wachtte dekoffie,bereiden ge-schonkendoorChristien.diealhaar best deed Letjetehulpte komen, hoewelze dikwijlsdoorhare uitgelatenheidmeeronheil stichttedanhulp verleende.

Dominee De Witt legde zijne getrouwe vriendin depijp met een zucht neer. André hielp Cristien, enverhielp hare onhandigheden. Hij bleefvroolijkdoorspreken,

om

zijnvader en Letje aangenaam bezig te houden, en vertelde van de

„soiree" bij den vriendelijkenBaron

Van

Berenvelt,van den grooten Gronovius, vanden vroolijken Tchitchikoffen ander©

sieraden dervoornaamste Haagsche samenleving.

De predikant hersteldezich langzamerhand vandegewone afmatting, aan het waarnemen eener predikbeurt voor den bejaarden

man

verknocht.Hij begon

mee

tespreken,en zei flauw glimlachend:

„Hebje'talgehoordvanWillem,André?"

„Neen,papa!"

„Van morgeneenbrief uitUtrechtgehad....wanthij is nuvoor vastinUtrecht,moetje weten!"

„Maarhoeishet mogelijk,datudaarinberust?"

„Hoor maar verder, André! AVillem schrijft me, dat d©

studie inde theologiete Leiden

hem

eengruwelis!Hijgeeft een critiek van hetgeener te Leiden„zooal beledenen ge-leeraard" wordt. De leer der hervormde kerkistot onken-baarwordensverknoeid,omdatde „predikingvan den leven-den Christus Gods" achterstaat bij de „moderne leer der eigen gerechtigheid."

Men

verkondigt teLeiden, datde oor-spronkelijkeaanleg van'smenschenhart goedis,en ontkent, dat ieder mensch,de besteniet uitgezonderd,totinhart en nieren bedorvenwordtdoor demachtdes Satansenden zon-denval van den eersten Adam. Verderis zijnhartdiep be-droefdover de Christusverloochening dezerdagen...."

„Dat alles is goed en wel,maar u kan alsonvermogend predikant te Leiden u toch de weeldenietveroorloven,

om

uw

zoonteUtrechttedoen studeeren!"

EENE SCHITTERENDE „CARRIÈRE". 99

„Willem schrijft,dat hijdoor de professoren en predikanten uitstekend ontvangen is, dat

men hem

in alleopzichtenzal ondersteunen, ook met geld,

maar

dat hij nudadelijk vijftiggulden noodig heeft!"

Aan

Andréontsnapte een kreet van verontwaardiging.

Hij ziet eerst Letje met diepen

weemoed

aan, en richt daarop eenvragendenbliknaarzijnvader.

Dominee De Witt schijnt

met

de zaakverlegen, daarhij den briefvan den Utrechtschentheoloog nogeens doorloopt.

„Vijftig gulden! O, ik zou wel weten, wat ik

met

die vijftigguldendoenzou!"

-

fluisterdeAndré.

„Ik ook wel!"

-

riep Christien.

-

„Ik zou een rijtuig huren en met ons allen gingen

we

een heelendag naarhet Molentje."

Memand

antwoordde.

Eindelijkvroeg de vadermet zijnegewone,zachte, vriende-lijke stem:

„En wat zoujij met dievijftiggulden doen,André?"

„Ik?

Wel

ik liep er

mee

naardenspoor, en kocht voor Letje een biljet tweede klasse, vanhiernaarArcachon anderswordtzenooitweerbeter!"

Dominee

De

Witt zag angstig naar André.

De

toonvan zijnantwoord klonkbijna toornig.

Letje

was

vuurrood geworden, en begonuit gejaagdheidte hoesten. Zij schudde zachtkens haar hoofd.

Van

haar moest geen sprake zijn,

maar

de hoest bleefhaarplagen... zij

konniet verder gaan.

„'tIs waar!"

-

zei eindelijk depredikant.

-

„Ik denker dagelijks over. Dokter Santman

komt

eraltijdop terug.

En

hetzouzoogoedzijn voormijnlieve Letje!"

Andrékniktezijneoudste zusterbemoedigendtoe.

Vroolijkglimlachende,

hernam

hij:

„Ik weet er raad op, papa! Letje gaat tegendenherfst naar het zuiden van Frankrijk! Dat heb ik beloofdendat zalgebeuren ook,ofmijn

naam

zal geen Andrézijn'"

100 EENESCHITTERENDE „CARRIÈRE

„Maar, jongen! hoekandat?"

„Dat is van later zorg! Ik

neem

allesopme! Het voor-naamsteis,ofLetje wel zoudurven?"

Het donkerblonde hoofd richttezichop,de grooteblauwe oogenzagenAndrévolliefdeaan.

„Ikzouwel durven, André!Vraaghet mijmaar!"

snapte Christien.

Andréschudde even hethoofd, en ging ernstig voort:

„Dezen winter hier blijven en ergerworden,sukkelenen achteruitgaan, dat

mag

Letjeniet! Maar waarzullen

we

haar brengen? Laat dokter Santmanbeshssen.ZegthijPau, Let!

dan gaje naar eenheerlijkdal aanden voet der Pyrenaeën.

Daar schittertallesvan goudenzonnegloed,daarisdehemel altijd blauw. Daar bruist het donkerewaterderGaveinde schaduw van esschen en eiken, daar stroomt de weldadige lucht, die ons Letjeterugzalgeven, zooals zewasverleden zomer, gezond,sterken vroolijk!"

Dominee De Wittstonduitzijnarmstoelop,en greepter afwisseling zijn gouwenaar. Terwijl hijzijnepijpstopte,zag hij zijne kinderen met zekere kluchtige verbazing aan.Hij begreep, dat André heteenofander plan had,maar maakte zich bezorgd voor illusiën, die niet vervuldzouden kunnen worden. Zijn oudste zoon onderscheidde zich doorveel ver-beeldingskracht, maar met depraktijk washijmindervlug.

Juistwildehijvoorzichtigeene bedenking opperen, toenAndré voortging

:

„Deugt Pau niet, dan gaan

we

naar Bagnerres ofnaar Arcachon! Arcachon,Letje, daarhebje eenheerlijkzeestrand, nogveel mooier dan teScheveningen, daar staan de heuvelen met loodrechte pijnboomen beplant,daar waait dewindniet snijdend langs je wangen, maar streelthijhet bleeke voor-hoofd der patiënten; daarbrengthijlevenen gezondheid op lederen ademtocht....o,Letje!jezultenjemoetbeter wor-den,alsjemaardurft!"

André was opgestaan, en plaatste zich bij haarstoel.Zij

EENE SCHITTERENDE „CAREIERE 101

zag

hem

aan met glinsterende oogen, endruktezijne hand.

Dominee De Witt lieprookendde kamerop enneer, alshij placht,wanneererover eene lastigezaakmoestberaadslaagd ofnagedacht worden.

„En wanneer gaan

we

nuuit?"

-

riepChristien

-

„'tIs zonde van 'tweer.

En

frissche wind genoeg,

om

haar de Vinktewandelen!"

Andrézag glimlachend naarhaarom.

„Wacht maar!"

-

antwoorddehij

-

„Ieder zijnbeurt.

Nog

een halfuurgeduld, enik gametjewandelen,kind!"

Geheimzinnig in 't rond ziende fluisterdehijLetjewat in 't oor, mompeldehij ietsover eene noodzakelijke boodschap, enverdweenhij, eerde predikant recht wist

wat

ergebeurde.

André wilde het ijzer smeden, nu het gloeide. Hij haastte zich naar buiten, en bereikte na eene korte

wandehng

het Eapenburg. Inde,schaduwderaloude linden hephij te mid-den der Zondagstilte peinzend verder.Snelhadhij een plan gevormd, nu

kwam

het op de uitvoering aan. Nadenkend rezen er allerlei zwarigheden, zoodat zijn staptrager werd.

Indien eens maar Letjeen zijnebelofte hij spoedde zich plotseling sneller voort, ging over eene brug naar de andere zijde van hetRapenburg, en scheldeaanbij eene der deftigste woningen vandedeftigegracht.

De dienstbode verzekerde, dat professor thuis was.

André werdbinnengelaten door het breede

marmeren

voor-portaal en trad een soortvan salon binnen,waaralles mee-werkte,

om

den bezoekerineene kalme, tevredenstemming te brengen.

De

kleur dermeubelen en sieraden

was

donker, zoodat eentientalschilderijenvan moderne meesters uitmun-tend tot zijnrecht

kwam.

Reeds meermalen had Andrédaar een meesterstuk van Bosboom, eenfrischlandschapmet vee vanS. vandenBerg eneenwoelend water van Louis Meyer bewonderd. Hij kendeditvertrekuit dedagen,toen hij nog student was; sinds de eerste reis, dathijer aarzelend bin-nentrad,

om

zich van het verplichte „theeslaan" tekwijten,

102 EENESCHITTERENDE„CARRIÈRE".

totdelaatste,toen professor

Van Dam hem

alsbelangstellend vriend de brieven ter hand stelde, die

hem

denin de resi-dentieonontbeerlijkenstemizouden doen vinden.

De dienstbode verscheen, en noodigde „meheer" uitnaar

„prefesters''" studeerkamer te komen. Ookdat vertrekende weg, die er heen leidde, waren André van ouds bekend.

Gedurende zijne studiejaren was hetboekenvertrek van pro-fessor

Van Dam

langzamerhandmeeren meereenheihgdom voor

hem

geworden.

Van

alde hoogleerarenhad

Van Dam

denjonkmanhetmeestgeboeid,nietalleen door degelijkheid vanwetenschap,maarhoofdzakelijk door de heldere en keurige voordracht. André had nooit eene enkele les verzuimd,en zich niet alleendaardoorbemind gemaaktbijzijnleermeester.

Hij had door zijne welgeslaagde proeven van zelfstandige studie den hoogleeraar achting ingeboezemd,laterzelfszijne

Hij had door zijne welgeslaagde proeven van zelfstandige studie den hoogleeraar achting ingeboezemd,laterzelfszijne

In document W.T.VAN HENGEL^ BOEKHANDEL / 1^ (pagina 104-117)