EenuitstapjenaarLeiden.
Zondag, 1September1853,kwart naelf.
De trein uit Rotterdam nadert snuivend en sissend het station Leiden.Uit een
waggon
tweedeklassespringtAndré de Witt, die zijn vrijen Zondagbijzijnefamihekomt door-brengen.Getroost haast hijzich langshet vervelendwegje van Zo-merzorgnaar de oudepoort, dietoeganggeeft tothet Leidsche Atheen. Het scheenofde stad
hem
nietmeer wilde herken-nen, zoo vreemden onhartelijkkekendehuizen en de voor-bijgangershem
aan.Zijnekinderjaren, zijnevlegeljaren,zijne studentenjaren had hij te Leiden doorgebracht ennureeds werd alleshem
vreemd. Zoo dikwijlshijsinds eenjaar des Zondags uit Den Haagkwam,
trofhem
deonsierlijkheidderEENE SCHITTERENDE „CARRIÈRE 93
veemarkt, lette hijop de lage huizenenhet diepzinnig-onbe-koorlijk uitzicht der straatslijpers.Hij verweetzichsoms,dat zijne vestiging in
Den Haag hem
altekeurigmaakte, dat hij zijn oud geliefd Leiden onrecht deed,maar
konhet zich zelf niet ontveinzen, dat zijnhartminderwarm
kloptevoor de goede, oudestad derDouza's enScaligers.Domine De Witt woondeop eenestillebinnengracht,waar
men
de voorbijgangers kon tellen.Toen Andrébij de ouder-lijke woningwas
aangekomen, helderde zijn gelaatop. Hij zou een stillen, aangenamen dagslijtenin denfamiliekring.De
deur werd opengedaan door eenjong meisje vanvijftien jaar,metlang,bijnawitblondhair,heldere,lichtblauweoogen enzulkeenjoliglachend mondje,dat zelfsdezuurste stoven-zetster der aloude Pieterskerk erniettegenbestand zou ge-weest zijn, en de meest ontzagwekkende derLeidsche „kla-bakken" met pleizier een eindje op zijde zou zijn gegaan, als hijhaar op de kleine steentjes der Breestraathadmogen
ontmoeten.Zoodra deze levenslustige blondine André zag, sprongze hoogopvan dengrond,enjuichte:
„André! Beste André!
Wat
ben ikblij, datjekomt!En
'tiszulkmooi weer!
Nu
gaanwe
stelligwandelen,André?"In opgewondenheid pakte ze
hem om
denhals, en danste in het voorportaalvandegang op enneer.André poogdehaar bedaard wattevragen,
maar
zijholdemet hem
degangdoor, altijddriftigsprekend:„We
gaanuit, hé? waar gaanwe
heen? Gaanwe
naarde Vink!Mag
Mina Santmanmee?
OfwiljenaarLeiderdorp, André...."
Andrébracht haareindelijktotstaan bijeene glazen deur, die toegang gaf totdentuin. Hijgreep de kruk, en verhin-derderde haar verdertevliegen.
„Waar
isLetje?"„Zezitin'tprieel!"
„En papa?"
94
„Nogindekerk!"
„En Willem?
„NaarUtrecht!"
„Zie zoo,nukunje verder gaan,Ohristien!"
De drukkeen beweeglijke Ohristienschudde het lichtblonde hair met een vluggen zwaaioverden schouder,enijlde den tuinin.
De tuinvan domineDe Witt
was
een vierkant stukgrond,, door muren en andere tuinenafgesloten, vrijaangenaam ge-maakt door allerlei hooge vruchtboomen en bloeiende hees-ters. Het viel dadelijkin'toog,datmen
veelzorgaanden tuin wijdde. G-ele bladeren ofafgewaaide takjeswerdenniet geduld. Een bloembed met dahlia's van allerlei kleurscha-keeringwerddoor devroolijkenajaarszon verhcht.Ohristien
was
vooruitgevlogen. André hoorde haar onver-moeiddoorbabbelen.Weldra vondhijhaar bijdeningang van een ruim prieel, smaakvol aangelegd door middel vaneen fraaien treurberk en een schat van hooge stamrozen. De meesterozenstruikenhaddenuitgebloeid;eene enkele witte roos scheennog afscheidtemoetennemen
vanden zomer,enprijkte eenzaam midden in het welig groen. Op een lagenrieten leunstoel zat daar een jong meisje, even twintig jaar oud.Men
zou haarzelfsgeentwintiggegevenhebben,ondanksde treurig bleeke kleur van het ovaalrond gezichtje,trots het wijdgeopend donkerblauw oog en den kalmenblik, dievan geduldiglijdenscheentespreken.„Letje,beste Letje !...."
André kon nietmeerzeggen, hijontstelde,Ohristienhield zichijverigbezigmethaar zakdoek, de wezenlijkeofgewaande spinnewebben
weg
te slaan.Letje gUmlachte, toen zij And^ré de hand reikte. Maarzij glimlachte met mattenglans, alsdeeenzamewitteroos, die bovenhaar hoofdbloeide.Zijhief zich opinhaarrieten leun-stoel,en schudde de verwonderlijkrijke, donkerblondehairen, nu met een zwart fluweel lintmaarvluchtig bijeengeschikt.
EENE SCHITTERENDE „CARRIÈRE 95
Zij voelde zich telkens zoo zwaarvermoeid, en haddaarom den
moed
niet meerhet weelderighaar optemaken.André gingijlingsnaasthaar op een laag tuinstoeltjezitten, enzag haar zwijgend aan.
„Ik zei van morgenal, datjevandaag wel
komen
zoudt, André!Drie Zondagen achtermekaaroverslaan, datmag
niet!"Merkwaardig muzikaal en aandoenlijk klonkde eenigszins vermoeide, schoontochjeugdigeen frisschestem.
„Maar,Letje! kindlief!hoegaat het
nu
tochmet
je?"„Ik ben veel vooruitgegaan in delaatstedrieweken!
Het
ergsteis,datik altijdzoomoe
enzwak
blijf! Maardatgaat eerstlangzaamover, zegt dokter!"Letjekuchteeven, dochhethad nietstebeduiden.
„Ja,maar watdoet dokterSantman voor je?Hetduurt
nu
al zoo lang! Dat kan zoo nietblijven! Daarmoeteen eind aan
komen
!"„De dokter zegt geduld en
moed
houden.De
dokter ....Christien,wiljijevennaar dekoffiegaanzien ....Papakanieder oogenblik thuis
komen
!"Christienwiptevroolijkweg,inhetheengaan André vriend-schappelijkop het hoofd tikkend.
Letjeademdemoeilijk en zweeg.
Andrédrukte bemoedigendhare hand, enhuiverde,toenhij dedorre,brandende vingeren aanroerde.
„Christien"
—
ging ze voort—
„iseengoedkind,maar
ze babbelt overalles,wat ikzeg.Daarom
kon ikjeniet vertel-len,watonze dokter denkt.Hijmeent,datikme
inde laatste jaren te sterk heb ingespannenmet
huiselijkwerk, vooral verleden winter, toen papazesweken
ziekwas. Ik hebtoen teveel gewaakt,envoelde mij lateraltijdonplezierig ....en.datislangzaam ergergeworden.,.."
„Ja,maar nu benjeaande beterhand!"
„Och!Ikzeihetmaarzoo,omdat Christienerbijwas, en omdat ze alles, wat ik zeg, dadelijkaan papavertelt.
Maar
beter neen,André! beterbenik niet!"96 EENESCHITTERENDE „CAEBIERE .
Zij boog het hoofdje met eene uitdrukkingvangeduldige berusting, terwijl het zware, donkerblondehaireene gordijn weefde voor de vochtigekijkers.
Andréwas aangedaan.Hij gevoelde zichdoordiep,gadeloos diepmedelijden ontroerd.Hijmoestzijnearmezusterredden, dat stond vast. Hij greepnogmaalsharehand,en beproefde opgeruimdte spreken
:
„Kom, Letje!
Kom,
meid! Laatdenmoed
nietvallen!Je bentaltijdzoo heldhaftig geweest!Onsklein vroolijkmoedertje huilen, dat kan niet! Hoor eens. kind!jijzultenjijmoet beter worden! De dokter heeftgezegd, datje erweer heele-maal bovenopzoudtkomen,alsje tegen het najaar naar het zuiden van Frankrijk kondt gaan! Begrijp eens. Let!het zuidenvanFrankrijk!PauofArcachon!Geen noordenwind—
altoos vroolijke en
warme
zonneschijn—
reusachtige pijnbos-schen,heerlijkgeurend,alsdewinddealtoosgroene naaldenbeweegt—
en dezee, deimmer blauwegolfvanGaskonje!Daar moetje den heelenwinterblijven, en dan terugkomentegen den zomer, sterk, frisch,gezonden mooier,nog veelmooier, dan nu.Let!"Letjehadhethairuitdeoogengestreken,en blozend naar Andrégeluisterd.
„Ik zou heel graag beter worden!"
—
lispte zij—
„Papa kanmy
volstrekt nietmissen,nujij—
enWillem ookal—
niet meer hier bent.
Wat
zou papa beginnen, als hijheel alleenmetChristienoverbleef?MaarAndré, hoe zouiknaar Frankrijk kunnen gaan? De dokter heeft het gezegd,'tiswaar!Maardatisimmers onmogelijk .... beste jongen!"
André schoof zijn tuinzetel dichter bij haar leunstoel,en terwijlhijdenarm zachtkens
om
haarschoudersloeg, begonhij vertrouwelijktefluisteren
:
„Onmogelijk, Letje! Niets is onmogelijk, als
we
joumaar kunnenredden!Denkjedan,datikvergetenben,hoeliefje voor onsallenwaart,toenmama
stierf.Ikwas negentien enjij nog geen zestien
—
en toch hebje alles gedaan, netalsEENE SCHITTERENDE..CAEEIÈEE' 97
mama gewoon
was. Jehebtpapa gesteundinalles,of jeeen volwassendame
waart.... je bent een hartelijk, vroolijk moedertje voor ons allen geweest.... Onshuis heeftaltijd geleefd op dezelfde manier, alsmama
hethadingericht niets is veranderd, en dat alleen, omdatwe
onze brave en knappe Letje hadden!En
nu je ziekbentgeworden van al datwerken,nu zoudenwe
nietalles doen,om
jeweerop de been te brengen? Neen, mijnnaam
zalgeen Andrézijn, als ik jou hier van den winter laat zitten. Letje.jij gaatnaar het Zuiden, enjezultgezond terugkomen,datzweerikje!"In zijne geestdrift had hij zijn
arm
uitgestrekt alsofhij een dureneedzwoer. Driftigspronghijovereind,terwijlLetje half opgeruimd,halfweemoedigglimlachte. Zouhetnogniet te laat zijn, en hoe zouAndré datwonderwerk tenuitvoer brengen?Er naderden schreden. Dominee De Witt trad naar het prieel toe. Zijn kalmgelaat was verhitdoor inspanning. Hij had de voormiddaggodsdienstoefening geleid, en keerdemet loome schreden naar huis. Evenals
immer was
zijn eerste werk geweest eene ouderwetsche Goudschepijptestoppen, en behagelijk rockend wandeldehijnu doorzijntuin.„Dag,André! Dag, Letje!
Hoe
gaathet,kinderen?"Letje wilde voor haar vader niet weten, dat ze zich ver-moeid en
zwak
gevoelde. Zij reesvlugop, engreep Andrébijden arm.
Broeder en zuster zagen elkaar aan met die vriendelijke verstandhouding, die de vrucht is vanjarenlangesympathie enjarenlang gedeelde zorgen.
Een oogenblikbabbelde hetdrietalop vroolijken toon.
Dominee De Witt bleek zeer in zijn schik, omdat zijn oudste zoon
gekomen
was,wijl zijnoudste dochter zoo opge-ruimd en vlugmeewandelde. Nauwelijks haddenzeeene enkele maal rondomhet kleurenrijkperk derdahlia's gedrenteld,of eeneluidestem klonkuitdetuindeur:„Kom
jeluieindelijk!De
kofTieisklaar'"XI.
98 EENESCHITTERENDE „CABRIERE
In deluchtige tuinkamer wachtte dekoffie,bereiden ge-schonkendoorChristien.diealhaar best deed Letjetehulpte komen, hoewelze dikwijlsdoorhare uitgelatenheidmeeronheil stichttedanhulp verleende.
Dominee De Witt legde zijne getrouwe vriendin depijp met een zucht neer. André hielp Cristien, enverhielp hare onhandigheden. Hij bleefvroolijkdoorspreken,
om
zijnvader en Letje aangenaam bezig te houden, en vertelde van de„soiree" bij den vriendelijkenBaron
Van
Berenvelt,van den grooten Gronovius, vanden vroolijken Tchitchikoffen ander©sieraden dervoornaamste Haagsche samenleving.
De predikant hersteldezich langzamerhand vandegewone afmatting, aan het waarnemen eener predikbeurt voor den bejaarden
man
verknocht.Hij begonmee
tespreken,en zei flauw glimlachend:„Hebje'talgehoordvanWillem,André?"
„Neen,papa!"
„Van morgeneenbrief uitUtrechtgehad....wanthij is nuvoor vastinUtrecht,moetje weten!"
„Maarhoeishet mogelijk,datudaarinberust?"
„Hoor maar verder, André! AVillem schrijft me, dat d©
studie inde theologiete Leiden
hem
eengruwelis!Hijgeeft een critiek van hetgeener te Leiden„zooal beledenen ge-leeraard" wordt. De leer der hervormde kerkistot onken-baarwordensverknoeid,omdatde „predikingvan den leven-den Christus Gods" achterstaat bij de „moderne leer der eigen gerechtigheid."Men
verkondigt teLeiden, datde oor-spronkelijkeaanleg van'smenschenhart goedis,en ontkent, dat ieder mensch,de besteniet uitgezonderd,totinhart en nieren bedorvenwordtdoor demachtdes Satansenden zon-denval van den eersten Adam. Verderis zijnhartdiep be-droefdover de Christusverloochening dezerdagen...."„Dat alles is goed en wel,maar u kan alsonvermogend predikant te Leiden u toch de weeldenietveroorloven,
om
uw
zoonteUtrechttedoen studeeren!"EENE SCHITTERENDE „CARRIÈRE". 99
„Willem schrijft,dat hijdoor de professoren en predikanten uitstekend ontvangen is, dat
men hem
in alleopzichtenzal ondersteunen, ook met geld,maar
dat hij nudadelijk vijftiggulden noodig heeft!"Aan
Andréontsnapte een kreet van verontwaardiging.Hij ziet eerst Letje met diepen
weemoed
aan, en richt daarop eenvragendenbliknaarzijnvader.Dominee De Witt schijnt
met
de zaakverlegen, daarhij den briefvan den Utrechtschentheoloog nogeens doorloopt.„Vijftig gulden! O, ik zou wel weten, wat ik
met
die vijftigguldendoenzou!"-
fluisterdeAndré.„Ik ook wel!"
-
riep Christien.-
„Ik zou een rijtuig huren en met ons allen gingenwe
een heelendag naarhet Molentje."Memand
antwoordde.Eindelijkvroeg de vadermet zijnegewone,zachte, vriende-lijke stem:
„En wat zoujij met dievijftiggulden doen,André?"
„Ik?
Wel
ik liep ermee
naardenspoor, en kocht voor Letje een biljet tweede klasse, vanhiernaarArcachon anderswordtzenooitweerbeter!"Dominee
De
Witt zag angstig naar André.De
toonvan zijnantwoord klonkbijna toornig.Letje
was
vuurrood geworden, en begonuit gejaagdheidte hoesten. Zij schudde zachtkens haar hoofd.Van
haar moest geen sprake zijn,maar
de hoest bleefhaarplagen... zijkonniet verder gaan.
„'tIs waar!"
-
zei eindelijk depredikant.-
„Ik denker dagelijks over. Dokter Santmankomt
eraltijdop terug.En
hetzouzoogoedzijn voormijnlieve Letje!"Andrékniktezijneoudste zusterbemoedigendtoe.
Vroolijkglimlachende,
hernam
hij:„Ik weet er raad op, papa! Letje gaat tegendenherfst naar het zuiden van Frankrijk! Dat heb ik beloofdendat zalgebeuren ook,ofmijn
naam
zal geen Andrézijn'"100 EENESCHITTERENDE „CARRIÈRE
„Maar, jongen! hoekandat?"
„Dat is van later zorg! Ik
neem
allesopme! Het voor-naamsteis,ofLetje wel zoudurven?"Het donkerblonde hoofd richttezichop,de grooteblauwe oogenzagenAndrévolliefdeaan.
„Ikzouwel durven, André!Vraaghet mijmaar!"
—
snapte Christien.Andréschudde even hethoofd, en ging ernstig voort:
„Dezen winter hier blijven en ergerworden,sukkelenen achteruitgaan, dat
mag
Letjeniet! Maar waarzullenwe
haar brengen? Laat dokter Santmanbeshssen.ZegthijPau, Let!dan gaje naar eenheerlijkdal aanden voet der Pyrenaeën.
Daar schittertallesvan goudenzonnegloed,daarisdehemel altijd blauw. Daar bruist het donkerewaterderGaveinde schaduw van esschen en eiken, daar stroomt de weldadige lucht, die ons Letjeterugzalgeven, zooals zewasverleden zomer, gezond,sterken vroolijk!"
Dominee De Wittstonduitzijnarmstoelop,en greepter afwisseling zijn gouwenaar. Terwijl hijzijnepijpstopte,zag hij zijne kinderen met zekere kluchtige verbazing aan.Hij begreep, dat André heteenofander plan had,maar maakte zich bezorgd voor illusiën, die niet vervuldzouden kunnen worden. Zijn oudste zoon onderscheidde zich doorveel ver-beeldingskracht, maar met depraktijk washijmindervlug.
Juistwildehijvoorzichtigeene bedenking opperen, toenAndré voortging
:
„Deugt Pau niet, dan gaan
we
naar Bagnerres ofnaar Arcachon! Arcachon,Letje, daarhebje eenheerlijkzeestrand, nogveel mooier dan teScheveningen, daar staan de heuvelen met loodrechte pijnboomen beplant,daar waait dewindniet snijdend langs je wangen, maar streelthijhet bleeke voor-hoofd der patiënten; daarbrengthijlevenen gezondheid op lederen ademtocht....o,Letje!jezultenjemoetbeter wor-den,alsjemaardurft!"André was opgestaan, en plaatste zich bij haarstoel.Zij
EENE SCHITTERENDE „CAREIERE 101
zag
hem
aan met glinsterende oogen, endruktezijne hand.Dominee De Witt lieprookendde kamerop enneer, alshij placht,wanneererover eene lastigezaakmoestberaadslaagd ofnagedacht worden.
„En wanneer gaan
we
nuuit?"-
riepChristien-
„'tIs zonde van 'tweer.En
frissche wind genoeg,om
haar de Vinktewandelen!"Andrézag glimlachend naarhaarom.
„Wacht maar!"
-
antwoorddehij-
„Ieder zijnbeurt.Nog
een halfuurgeduld, enik gametjewandelen,kind!"Geheimzinnig in 't rond ziende fluisterdehijLetjewat in 't oor, mompeldehij ietsover eene noodzakelijke boodschap, enverdweenhij, eerde predikant recht wist
wat
ergebeurde.André wilde het ijzer smeden, nu het gloeide. Hij haastte zich naar buiten, en bereikte na eene korte
wandehng
het Eapenburg. Inde,schaduwderaloude linden hephij te mid-den der Zondagstilte peinzend verder.Snelhadhij een plan gevormd, nukwam
het op de uitvoering aan. Nadenkend rezen er allerlei zwarigheden, zoodat zijn staptrager werd.Indien eens maar Letjeen zijnebelofte hij spoedde zich plotseling sneller voort, ging over eene brug naar de andere zijde van hetRapenburg, en scheldeaanbij eene der deftigste woningen vandedeftigegracht.
De dienstbode verzekerde, dat professor thuis was.
André werdbinnengelaten door het breede
marmeren
voor-portaal en trad een soortvan salon binnen,waaralles mee-werkte,om
den bezoekerineene kalme, tevredenstemming te brengen.De
kleur dermeubelen en sieradenwas
donker, zoodat eentientalschilderijenvan moderne meesters uitmun-tend tot zijnrechtkwam.
Reeds meermalen had Andrédaar een meesterstuk van Bosboom, eenfrischlandschapmet vee vanS. vandenBerg eneenwoelend water van Louis Meyer bewonderd. Hij kendeditvertrekuit dedagen,toen hij nog student was; sinds de eerste reis, dathijer aarzelend bin-nentrad,om
zich van het verplichte „theeslaan" tekwijten,102 EENESCHITTERENDE„CARRIÈRE".
totdelaatste,toen professor
Van Dam hem
alsbelangstellend vriend de brieven ter hand stelde, diehem
denin de resi-dentieonontbeerlijkenstemizouden doen vinden.De dienstbode verscheen, en noodigde „meheer" uitnaar
„prefesters''" studeerkamer te komen. Ookdat vertrekende weg, die er heen leidde, waren André van ouds bekend.
Gedurende zijne studiejaren was hetboekenvertrek van pro-fessor
Van Dam
langzamerhandmeeren meereenheihgdom voorhem
geworden.Van
alde hoogleerarenhadVan Dam
denjonkmanhetmeestgeboeid,nietalleen door degelijkheid vanwetenschap,maarhoofdzakelijk door de heldere en keurige voordracht. André had nooit eene enkele les verzuimd,en zich niet alleendaardoorbemind gemaaktbijzijnleermeester.
Hij had door zijne welgeslaagde proeven van zelfstandige studie den hoogleeraar achting ingeboezemd,laterzelfszijne
Hij had door zijne welgeslaagde proeven van zelfstandige studie den hoogleeraar achting ingeboezemd,laterzelfszijne