• No results found

VIJFDE HOOFDSTUK

In document W.T.VAN HENGEL^ BOEKHANDEL / 1^ (pagina 69-87)

„Ze hadden woorden.... Er werd hard geschreeuwd! 't

Was

overgeld, denkik!De oude

mevrouw

sprak tegen me-vrouw De Huibert. Eén ding kon ikduidelijkverstaan.

De

oude

mevrouw

Muller riep: „Als de wereld maareens wist, wie je bent!" of zoo iets. Ik klopte aan,omdat ikerniet meer van hooren wilde, en ik merkteduidelijk,dat er

wat

aan haperde ....enfin, daterhierietsheelgeheimzinnigs is.

AVatmoeten

we

daarnu aan doen?"

Dedriedames zwegeneene poos.

Willemien

was

het eerstmet eenantwoordgereed

:

„We

moeten het aan denoudenheervertellen, en diezal beslissen!"

Kee gafhettweedeadvies:

„Laatpapaerbuiten!Hijisinstaat erop desociëteitover tepraten,en dankrijgen

we

ernaderhandlast van!"

Jansbesloothet debat:

„Jeluibegrijpterniets van.

De

particuhere zaken van me-vrouw

De

Huibertgaanonsnietaan!

We

hebbenhet boven-kwartiervoor een jaar verhuurd,en datisde hoofdzaak!"

Niemandantwoordde,en hetviertalwijdde zich

met

dubbelen ijveraandewasch.

VIJFDE HOOFDSTUK.

Bij

den

Secretaris-generaal.

Donderdag, negen uurdesavonds. Deduisternisisgevallen overderesidentie.Des namiddags

was

dehemeldoor akeUge, donkerewolkenverduisterd geworden,alsofeen brekebeenin

58 EENESCHITTERENDE „CARRIÈRE'

de waterverfschilderkunst het zwerk met sepiaen Oost-Indi-schen inkthadbemorst.Eenonweer, bliksem en hevige don-derslagen volgden.Regenstroomen hadden desmachtende bla-derkronen van den korten Vijverberg overvloedig gedrenkt;

het eilandje ontwaakte uit de doffe

dommehng

door de felle zonnestralenvanAugustus'laatste dagenover den Vijverals uitgegoten; hetdroppeldeonder de lindenlaan op het schelpen-padlangs hetwater;degaslantaarnswerdenontstoken.Nadat destormhaduitgewoed, blieseen koelewestenwindover Voor-houtenVijverberg; destarrengluurden langs de aftrekkende wolkgevaarten; een schoone zomernachtbrak aan.

Op den Vijverbergstaateenvorstelijk gebouw vandrie ver-diepingen, sindslange jareneigendomenwoonhuisderfamilie

Van

Berenvelt.Even na negen uurklonk de belherhaaldelijk inde ruime marmeren vestibule. Vier knechtsingalaUvrei stondenboven aaneenemarmerentrap vanvijftreden,langs de beide zijdenvan welke schilderachtigeheesters enbloemen prijkten. De lakeienhaasttenzichde gasten binnentelaten, en openden de glazen deur boven aan de marmeren trap.

Eenehelderverhchtegang,meteen dikTurkschtapijtbedekt, en wederomdoorhoog opgaandeheestersenbloemengetooid, brachtnaar hetsalon,waardeBaron

Van

Berenveltzijn gas-ten wachtte. Toeval en plichthadden dengastheer genoopt middenindenzomereen diner ensoireete geven.De Belgi-sche regeering had eene commissie van hoofdofficieren der artillerieafgevaardigd naarDen Haag, HannoverenKopenhagen, teneindewetenschappelijke studiënte

maken

over eenenieuwe manier van vuurmonden te gieten. De ministervanOorlog was door ongesteldheid aanzijnekamer geboeid,deminister vanBuitenlandscheZakenwasvoor veertien dagennaar

Ems

vertrokken.De secretaris-generaalhaddus de„honneurs" van Den

Haag

tegenover de Belgische heeren optehouden, en aarzeldegeen oogenblikookinhetweinig eigenaardig seizoen eene vriendenbijeenkomst tenzijnenttenoodigen.

Kwartier na negen stondAndré deWittop destoepvan

59

Baron

Van

Berenvelt. Als adjunct-commies had hij mis-schienzekeren schroom behoorentegevoelen,

maar

inderdaad washijzooopgeruimd enkalm, datzelfshet grootsche schouw-spel der vier galalakeien en de betoovering dersmaakvolle bloemen in de gang

hem

niets van zijne

gewone

geestes-tegenwoordigheid roofden.Andrévergatzijne nederige betrek-king, enstapte onverschrokken door,totdat een der dienende grootheden eene deur opende, enluide galmde.

„DeheerDeAVitt!"

André ontwaarde een zeerruim vertrek,badende in licht, 't welk stroomde vantwee kristallenlichtkronenen tallooze waskaarsen aan den

wand

en bijden

marmeren

schoorsteen-mantel. Hij bemerkte, dat nog tweesalons, evenzoo blakend van licht, zich bij dezezaalaansloten, endateene tamelijk groote menigte dames en heeren

de laatstenverrewegin de meerderheid

over dit terrein

was

verspreid. Bij den schoorsteen stond de gastheer.Baron

Van

Berenvelt,inernstig gesprek met twee der Belgische gasten,beiden in gala-uni-form, beiden overdektmetkruisjes engulden starren.

André had eigenlijk zeer verlegen moetenzijn, maar met de

hem

eigen vrijmoedigheiden opgeruimdheid begafhijzich zonder aarzelen naarden heer des huizes.

Ongedwongen

bui-gend sprak hij een paar beleefde woorden, enwilde oogen-blikkelijk ter zijdeheengaan. Dochde Baron

voorkwam hem

en reikte

hem

even ongedwongen de hand. De gastheer wenddezichdaaroptoteenejongedame, dieachter de kolos-salegestaltenderartilleristenalsverborgen was, enzei:

„MeneerDeWitt! mijne dochter Adèle!"

De Baron vervolgde zijn geprekmetdeBelgische gasten, en Andrérichttezichtot eenerijzige dame,diezijne buiging rustigbeantwoordde.

Freule Adèle van Berenvelt, de oudste dochter van den secretaris-generaal,tradalsgastvrouw op. De Baron hadzijne echtgenoote vroeg verloren, en sinds dit smartelijk verlies steunen troostgevondenbijzijneoudste dochter.Adèle

was

GO EENESCHITTERENDE ..CARRIÈRE'

de twintig jaren voorbij, ennietalleenhoffelijkheidverbood te bepalen, hoe dicht zij de dertig naderde. Een waas van jeugd en frisschheid sierde het ernstige gelaat,'twelkeer streng dan bevallig zou kunnen genoemd worden,hadniet een paar donkere kijkers, donker en vol schitterend licht tevens, dienindruk getemperd.Hareslanke figuurwasineen eenvoudigkleedjevan bleekblauwneteldoek gehuld.Zy droeg geene sieraden; een breedzwart fluweelenlintmeteen dia-manten kruis

om

den blanken halsvormdeeene smaakvolle uitzondering.

Freule Adèle had waarschijnlijkden

naam

van André nog nooit gehoord,maartoondezichzonderden geringsten tegen-zin terstond bereid,

om

het jongemensch, doorhaar vader meteen vriendelijken

wenk

aan haar voorgesteld, zoobeleefd mogelijk te woordte staan.Misschien

-

deveronderstelling isechtergewaagd

-

stemdeAndré's blijgeestigen vrijmoedig voorkomen haar tot toegevendheid. André hadtijdens zijne studiejarenteLeiden geleerdmenschentezien. Zijnehouding

was

kalm,alverried zesoms onbewusteene bescheidenmate vanzelfvertrouwen.Hijspraknietteluid, maarzorgdetoch, dat

men hem

verstaan kon.Zwarterok en witte das stonden

hem

uitmuntendbij hetglanzige hairen den donkerbruinen krullenden knevel. De eerste debesteschilder zou

hem

een

„pittoresken"kop hebbontoegekend.

Hetgesprekwasopuiterstheuschentoon begonnen.

De stormvandienmiddag, het zomerseizoen,deresidentie, buitenlandsche uitstapjes, gavenaanvankelijkstof totenkele vragen en antwoorden.

„Men moest eigenlijk niet op reis gaan!"

-

vervolgde Adèle.

-

„Den Haag wordt miskend. Heeft u hier allang gewoond, meneer De Witt?"

„Eenjaar, freule!"

„Tijdgenoeg

om

vanDen

Haag

tehouden!"

„Magikernogietsbijvoegen?"

„Zeker,maargeenkwaad vanonzelievestad zeggen!"

EENE SCHITTERENDE ..CARRIEEE 61

„In'tminst, niet.

Den Haag

iseen heerlijkestad,maar meteen beetje moeitezou

men

ereen lustoordvan kunnen maken. Eris noglangnietgenoegpartijgetrokken vanalhet mooie, dat

men

hier voor het grijpenheeft.Depleinenzijntekaal...."

„De Zwijger "

„Pardon....

Mag

iknog even voortgaan?

De

Zv^ijgerstaat op hetPlein,maarvpatzou

men

nietmetdat Plein

kunnen

doen!

Men

moestdesteenen opbreken, het terreinverhoogen enereen heerlijkenbloementuin aanleggen!

Twee

springenden fonteinenaanbeide zijdenvanhet standbeeld, kleine

marmeren

ofbronzenstatuëntemidden vannetonderhouden bloemper-ken

ietsindengeestvanhet Palais-KoyalteParijs!"

„'nCharmantidee, maar...."

„Ik zou nog meerwillen!Is erpoëtischer plekjedanhet eilandje in denVijver? EengrootNederlandschdichterheeft voor ongeveer tien jaren al gezegd, dat het wit

marmeren

standbeeldvanConstantin

Huygens

middenuithetgroen van het eilandjemoestoprijzenI"

„Allerliefst!Vooral voormenschen,die gezonde enkrachtige oogen hebben, zou

Huygens

welvoldoen op heteilandje....

maar, danzouik nogeen

amendement

op

uw

voorstelhebben.

Erisnogzooveel plaats op de Plaats! Zoudenwij daargeen ruiterstandbeeld voordenstadhouder WillemIIT,Koning van Engeland, kunnen oprichten?"

„Juist!

En

tegelijk het standbeeld van koningWillem II vanhetBuitenhof

wegnemen!

Deheld van Quatre-Bras heeft aanspraakopietsbeters!"

„Maar,meneerDeWitt!waar zouden

we

eengemeenteraad vinden,die zooveelgeldzou willen geven,

om Den Haag

mooier te

maken?

Ikvrees, dat

we

luchtkasteelenbouwen!"

„Luchtkasteelen! Als u daar maar een geschiktarchitect voor vinden kan, freule!"

Deze laatste wooi'den werden uitgesproken door iemand, dieeen fragment vanhetgesprek scheen verstaantehebben, ennudiepbuigendvoor freule

Van

Berenvelt standhield.

mm

62 EENESCHITTERENDE„CARRIÈRE'

André zag onthutst op. De nieuwe spreker wasJhr.Mr.

Van

Reelant, de referendaris aan het departement. In zijn zwartenrok zag dezeerzoovolmaaktdeftigen achtenswaar-diguit, datAndréinzijneverbeelding het eigenaardig geluid van eenkapperschaarmeendetehooren en onwillekeurig de rechterhand aanzijnachterhoofdbracht.Freule

Van

Berenvelt antwoordde

Van

Eeelantghmlachendop den toonvangoede bekenden. De referendaris hadinderdaadalmenigbezoek op den A^jverberg afgelegd, hij had dien middagbij den Baron

„gedineerd", enzelfsaan de rechterhandvanfreuleAdèle ge-zeten. Dit alles wist André niet, evenmin,datdeheer

Van

Eeelantinblakendegunst stond bijden minister van Buiten-landsche Zaken, en dat AdèlevanBerenvelteenmaaleen vor-stelijkvermogen vanhaarvaderzou erven.

Toen

Van

Reelant zich tot Adèlewendde, hadhij ineen ondeelbaar oogenblik André met een minachtendenden blik gemeten, en zich behendig zoo geplaatst, dathij schijnbaar zonder opzetdenjonkmanterzijdedrong.André deedofhij niets bemerkte, en ging glimlachend uitden weg. Hijkreeg nugelegenheid de salons van den secretaris-generaaluiterst be-daardtedoorloopen, en een oogtewijdenaandetalrijkegasten.

Al de heeren waren in rokkenofuniformen:demeesten schenen opzeerbijzondere verdiensten voor Nederlandofandere rijken te kunnen bogen, daar zij kleineverzamelingenvan ridderkruisjes in het knoopsgat droegen.Eenkaalheermet een blozend gezicht droeg een purperrood commandeurslint

om

denhals.

Hy

zatbij eendrietalbedaagdedamesingroot

toilet, en luisterde naar een buitengewoon lang heer zonder

„decoratiën", maar met een forschen militairen knevel, die vrij luidinhet Franscheene mededeeling deed,waaroverhet viertalzichvergundezeer pianotelachen.

Twee

jongere Bel-gischeofficieren, secretarissender commissie,haddenzichdoen voorstellenaan enkeleNederlandsche jongedames, envormden eene groepbijeenklavier,waaropeene der jeugdigeschoenen verondersteldwerdlaterietstezullen spelen.

EENE SCHITTERENDE „CARRIÈRE

ea

André wandeldedoor de driesalonstemiddenderhoffelijk sprekende gasten, enzag,dat hetlaatstevertrek

uitkwam

in eene luchtige serre, die met twee wijdopenstaande deurea naar een „geïUumineerden"tuinleidde.Dekoeleluchtstroomen van buiten door de

serre

naar de gezelschapszalen zicheen

weg

banend, hadden veelszinsbijgedragentot tempering der Augustus-warmte.

De adem

van den nachtwind lokte zoo ver-kwikkend, datAndrézichhaastteenkeletrappen,uitde serre naar den tuinleidend,af tedalen.Eenklein clubjevan gasten scheen hetzelfde denkbeeld

met hem

tedeelen. 't

Waren

eenige jongelui uit„de wereld", diezicheven welstaanshalveop de-soireevanBaron

Yan

Berenvelt vertoonden,dieevenin't voor-bijgaan een glas wijnaanvaarden vandebuigendelakeien,en naar eene gelegenheid omzagen,

om

even ongemerkt eene sigaretteterooken.

André kende niemandonder hen. Hij keerdeaanstondsterug.

Sommige

blikken waren met eene mengeling van spot en nieuwsgierigheid op

hem

gevestigd.

De

„gedoreerde" jonge-lingschap maaktezichvroolijkover de

„crinière

de lion"

van dien onbekende. Zij hielden

hem

voor een

attaché

bij een Duitsch gezantschap,en schaterdendaarom nietzooluid^

als ze steUig zouden gedaanhebben,indienzeop dehoogte vanAndré's „positie"geweest waren.

ToenAndréinde

serre

terugkwam, vondhijeenetweede groep jongelieden, eveneens

„jeunes

sedorée",

rondom

den kalen heer met het blozend gelaat en hetcommandeurslint geschaard. Een lakei bood bekers„gefrappeerde"

champagne

aan, en de jongelui oordeelden het geschikt

met

den com-mandeureen glaasje tedrinken.Onderhetgezelschapbevond zich Jonkheer van Bergen Ockenburgh,een aspirant-attaché^

die alsvolontair aanhet ministerievanBuitenlandsche

Zaken

arbeidde, endoor denloop van dendie st een enandermaal met André had kennis gemaakt. Zoodra hijAndré gewaar-werd, sprakhij

hem

vriendelijk aan,entrok

hem

indenkring.

De jongelieden luisterden naar denheermet het

comman-<34 EENESCHITTEEENDE „CARRIÈRE»^

deurslint, die eene zeer deftige manier van redeneeren in practijk bracht, en overigens op de meestbeslissende wijze allerleivraagstukken vaningevyikkeldenaard aanroerde.André betrapte zich weldra op eene onweerstaanbareaanvechting,

om

deduffealgemeenhedendescommandeurstegentespreken, maarwijlhijnognietaan dien hoogachtbarewasvoorgesteld, zweeg hij. Nadathijzijnverlangenaan

Van

Berghen Ocken-burgh had meegedeeld, trad deze met Andrénaarden kaal-hoofdige,en hoorde

men hem

zeggen:

„Meneer Gronovius!

Mag

ik u voorstellen meneer André de Witt, ambtenaar aanBuitenlandscheZaken: Meneer Gro-novius...

."

„Lid van de Tweede Kamer, en overigensgenoegbekend.

Laatdatmaarblijven.

Van

Berghen!"

Metgrootejovialiteithaddeaangesprokenealduszichzelven bekend gemaakt.Oogenblikkelijkdaarop zich totAndré wen-dend, gaathijvoort:

„Magikeensvragen isu diemeneerDeWitt,dieeen dissertatieover het Vrijhandelsstelsel heeftgeschreven?"

„Juist,meneer!"

„Eenheelknappedissertatie!Ik

maak

jem'n compliment!"

„Ik had niet durven hopen, dat mijne dissertatiebuiten Leiden gelezen zouworden!"

„Zoo zieje, meneer DeWitt! daternogwel op den arbeid van onze studeerende jongeluigelet wordt.Maardatisaltijd

m'n systeem geweest. Wijhebben gebrekaanknappe luiin de hberale partij. Wij hebben de meerderheid ingetal,

we

moetenzeookintalenthebben!

En

daaromgaik na,wieer alzoopromoveerente LeidenenteUtrecht!"

Deheer Gronovius sprakmetzooveelgezag entegelijkmet zooveel eerbied voor zijne eigen woorden, dathet een zeer eigenaardig schouwspelwas

hem

daartezien „oreeren",terwijl Andrébedaard naarzijnemededeelingenluisterde.Deoverige jon-gelieden haddenzich deels uit beleefdheid, deels uit verveling, naar eene anderezijdederserreteruggetrokken,waarzijzich

EENE SCHITTERENDE „CARRIÈRE' 65

bezighieldenmet„gefrappeerden"champagne en Haagschenkout.

André had nuovervloediggelegenheid den heer Gronovius, lid van Tweede

Kamer

der Staten-Generaal, ridder,officier,

commandeur

van onderscheiden binnen- en buitenlandsche orden,enz.,enz.,nauwkeurigertebeschouwen.Zijnkaal voor-hoofd en zijne blozende kleur gaven

hem

iets eerwaardigs, 'twelk niet voldoende werd ondersteund door zijnekleine, flikkerende, grijze oogen en de beweeglijke plooien

om

zijn breeden mond. Behalvehetcommandeurskruis aanhet roode hnt, vertoonde een knoopsgat in zijnrokop de linkerborst eene zeldzame „collectie"miniatuurkruisjesvanallerleislag.

Hij sprak intusschen steeds door:

„Het doet mij veel plezier, dat ik u hebleerenkennen, meneer De Witt!

Uwe

dissertatie belooft iets!Blijfnu niet halverwege staan, maar studeer ijverig verder!

De

liberale partij heeft behoefte aan knappe lui. Met talenten weten-schap

komt

men, waar

men

wezen wil datzieje aan mij! Ikben nuzes jaar

M

vandeTweede Kamer, enikhebhet dagelijksondervonden.

Waarom

halen

sommige

menschen

hun

schouders op over de leden derliberale partij,meneerdeWitt?"

„Doenze dat wezenlijk?"

„Hoelangbenjenu in

Den Haag?"

„Eenjaar...."

„Danhadtjekunnenweten, dat

sommige

lui

hun

schouders ophalen over de leden derliberalepartij!

En waarom

doenze dat? Ik zalhetjezeggen, meneer

De

Witt!

Van

'48hebik alles meegemaakt. Toendegrondweterdoor was, begonde strijdvandepartijen. Eenegrootearistocratisch-conservatieve partijbegon metons personeel belachelijktemaken.Vooreerst werdergelachen

om

de burgerlijke eenvoudigheidvan Thorbecke maardatduurdeniet lang,toenThorbecke aanhetwerkging

m

1849.Een Romeinschkeizer,meneer

De

Witt! plachtte zeg-gen:

„Oderint dum metuant!'"),

endatmocht Thorbecke

')„Zemogenmijhaten,alsze mijmaarvreezen"

XI.

66 EENESCHITTERENDE „CARRIÈRE

metvollerechtvanzijnestaatkundige tegenstanderszeggen!"

Deplechtigheid,waarmeede heer aronoviusditalles voor-droeg,legdeAndréonwillekeurig het zwijgenop.Hijhad ge-durende denwoordenstroom vanhet kamerlid,zijnbestgedaan zichteherinnerenwiede heerGronoviuseigenlijkmochtzijn, daar zijn

naam hem

niet onbekendwas.

Na

eenig peinzen, vielhet

hem

tebinnen, dat de provinciale statenvanOverijsel in 1847 een deftig notaris uit Zwolle, denheer Gronovius, naar de Tweede

Kamer

afvaardigden, en dat de kiezersvan hethoofdkiesdistrictZwolle diekeuzein1848en1851hadden bevestigd. Hij meende tevensietsteweten van deninvloed door den heer GronoviusindeTweede

Kamer

geoefend,maar dejuistetoedrachtvan zakenontsnapte

hem

nog.

De groote heer noodigde Andréuiteenige stappen verder te gaan,

om

buitenhet gehoor derheen en weerloopenden hetonderhoudrustiger voorttezetten.

„U

kannugemakkelijk berekenen,meneer De Witt!

waarom men

de schouders ophaaldevoorsommigeleden derliberale partij! Moest

men

Thorbecke metrustlaten,zijnevrienden haddenhet harderteverantwoorden. Enkele leden der Uberale partij uit de noordelijke provinciën maakteneen zonderling figuur,datiswaar, endaarom haddende aristocratenen con-servatieveneene schoone gelegenheid denieuwe grondwet en dedirecteverkiezingenbelachelijktemaken!"

„Een vrij onschuldig plezier, dat

men

aandieheeren wel kan gunnen!"

„Zegdatniet,meneer De Witt!Deliberalepartijmoetniet alleendenumeriekemeerderheid,maar ookdealgemeeneachting hebben! Onze

mannen

moetenoveralgezienzijn.In de eerste plaatsaanhetHofeninde hofkringen "

Bijna fluisterend en met eenezeer geheimzinnige uitdi-uk-king heeftdeberoemde heerGronovius dezelaatstewoorden aanAndré's oor gezegd.

De jonkmanstaart

hem

nitvorschendinderollende,grijze oogen, en antwoordt

:

EENE SUHITTEKENDE „CARRIÈRE 67

„Dat begrijpik niet!"

„Weldatverwondert me, meneer De Witt!Een jong

mensch

„Weldatverwondert me, meneer De Witt!Een jong

mensch

In document W.T.VAN HENGEL^ BOEKHANDEL / 1^ (pagina 69-87)