• No results found

Bij de vertaling van de twee Neolatijnse gedichten waarmee het reisverhaal van Cornelis de Bruyn geopend wordt, heb ik veel hulp ondervonden van de classica Mieke Kock-Rademakers. Zij heeft mij enige semantische valkuilen doen ontwijken en mij teruggebracht op het rechte vertaalpad. Niet dat deze weg rechttoe rechtaan liep, wel integendeel. Beide gedichten zitten vol kronkelwegen met allerlei

dubbelzinnigheden, gewild-scherpe tegenstellingen en opvallende overdrijvingen. Om al die zaken te verklaren zou een notenapparaat vereist zijn waarin de hoofdtekst als het ware zou verdrinken. Enkele voorbeelden kunnen dit staven.

Het werkwoord procubuistis in Grande tot annorum procubuistis opus verwijst letterlijk naar de zwoegende beweging van een roeier, dus naar zware arbeid. Tegelijk

+ Cornelis de Bruyn’ün Yakin-Dogu gezisi, Arkeoloji Enstitüsü 1974.

+ In 1976 heeft de firma Hachette dit werk van De Bruyn op microfiches gezet; deze worden bewaard in de Bibliothèque Nationale de France.

+ ECCO. Eighteenth Century Collections Online Print Editions, s.l., (printed in the USA), z.j. [1996].

echter naar de inspanning van de kunstenaar die de voorstelling van zijn gravure met een zwaar-rollende beweging op het papier brengt.

Bij vertitur in tam levis incerto vertitur orbe dea is de godin (t.w. Fortuna) tegelijk subject én object, een gevolg van het feit dat persoon en attribuut (de godin en haar rad van fortuin) min of meer vereenzelvigd worden.

Om nu dergelijke omslachtige toelichtingen op de tekst te vermijden heb ik alleen de ‘simpele’ vertaling gegeven en me in het ene geval beperkt tot de gebogen werkhouding van de kunstenaar, en in het andere tot weergave van een actieve Fortuin, waarbij vertitur reflexief als ‘wendt zich af’ is vertaald.+

Verder moge iedere geïnteresseerde in Neolatijnse, gewrongen barokpoëzie zijn speurzin loslaten op al die vernuftige vondsten van Petrus Francius en Janus Broukhusius.+

Slechts één emendatie in de tekst lijkt onvermijdelijk. Het praesens reddit in r. 10 van het eerste lofdicht moet welhaast een drukfout zijn. Gelet op het tekstverband zou hier perfectum reddidit gelezen moeten worden.

Lag in de twee Latijnse gedichten de nadruk op de weemoed over de verwoeste en vergane klassieke rijkdom en pracht, door De Bruyn in zijn boek tentoongespreid, de vier overige, Nederlandstalige lofdichten laten naast dit geluid ook een ander horen. De heren J. Vollenhove, J. Brandt, J. Bidloo en P. Peuterman lijken ons rechtstreeks toe te spreken vanaf de kansel. In galmende bewoordingen prijzen zij de onderneming van Cornelis de Bruyn de hemel in. Maar evenzeer, zo niet méér, wordt het christendom verheerlijkt, en aldus afgezet tegen de leer der

‘Mahometaanen’. Niet zonder reden.

Al eeuwenlang was de dreiging vanuit het oosten in Europa voelbaar geweest. In 1529 werd Wenen voor de eerste maal belegerd door de Turken. Een eeuw later, ca. 1635, dichtte Vondel:

De Turken, ’t is schande, Europe bestrijen, te water, te lande. Wie zal ons bevrijen? Zij trekken vast henen, den stroom op naar Wenen. De Keizer sta vast.

O Christe vrijheid, gij zijt in last.+

Ruim 25 jaar later, in 1661, dichtte hij:

+ Het afwenden van Fortuna’s blik hield onheil in. Het is een oude topos. Vgl de bijbelse zinsnede uit psalm 68, 17-18: secundum multitudinem miserationum tuarum respice in me,

et ne avertas faciem tuam a puero tuo (...) [Zie uit de volheid van uw mededogen naar mij,

en wend uw aangezicht niet van uw dienaar af]. Voorts de zinsnede uit I Petrus III, 12: Quia

oculi Domini super justos (...) vultus autem Domini super facientes mala [Want de ogen des

Heren rusten op de rechtvaardigen (...) maar ’s Heren aangezicht blikt grimmig tegen de boosdoeners]. In de Nederlandse letterkunde is vs. 502 in de Beatrijslegende hieraan gerelateerd: d’ogen Gods sijn mij verborghen.

+ Petrus Francius (Pieter de Frans) was aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre hoogleraar in de welsprekendheid, de geschiedenis en het Grieks. Hij leefde van 1645 tot 1704. Zijn vriend Janus Broukhusius (Joan van Broekhuizen), aanvankelijk apotheker, daarna militair, wijdde zich aan de studie der klassieken en aan de beoefening van Nederlandse en Latijnse poëzie. Hij leefde van 1649 tot 1707. Beiden waren niet alleen vermaarde Neolatijnse dichters, maar ook zeer gerespecteerde klassiek-filologen.

De Donau, onbewaard, roept hulp (...) Maar d’oren zijn gestopt en doof. (...) Hoe droef de grenswacht bidt en schreit, de Turk trekt aan. (...) Wie kan die plaag ontvliên?+

De gewelddadige confrontatie hield aan. Toen De Bruyn zijn reisverhaal publiceerde, was de tweede veldtocht ‘den stroom op naar Wenen’ nog maar koud 15 jaar tevoren, in 1683, bij Wenen geëindigd, gelukkig met een nederlaag van de ‘Grote Heer’ en diens terugtocht naar Istanboel.

Geen wonder dat de onschatbare waarde van het christelijk geloof –

vanzelfsprekend samen met de hoge verdienste van De Bruyns reisverslag – aan de ‘gunstige leezer’ onder de aandacht moest gebracht worden.

In ronkende bewoordingen en met scherpe tegenstellingen:

O eertyts heilig lant, maar allerminst nu heilig, Jerusalem, och geen Jerusalem nu meer, en Bethlems overschot, hoe vry van last en veilig

betrede ik dus uw’ gront, niet eens, maar keer op keer! (J. Vollenhove)

Met scherp geformuleerde diskwalificatie van het grootste gevaar:

Hier blinkt Byzantium te trots en rijk van glanssen, en ’t vorstelyk serrail met pracht van hooge transsen; daar Mahomets gebroet zo menig Christe ziel

met zynen alkoran te lang in boejen hiel. (Pieter Peuteman)

Ook in de richting van die andere vijand van het christendom wordt kwetsende taal niet geschuwd:

De wrevle Jood, met opgesparde kaken, de waarheyt logen, en de logen waar wil maken en, onbeschaamder in zyn vuyl verharde schurft des ouden ongeloofs diep ingekankerd, durft

des Heylands godspraak in zijn zekerheyd verzaken. (J. Bidloo)

Met paradoxale voorstellingen, waarbij de grens met het onbetamelijke, zelfs onsmakelijke niet altijd wordt gerespecteerd:

Ik zie den kruisberg, hoe gevloekt, voor ons gezegent, ‘k zie liefdedruppels, schoon ’t hier bloet als water regent. Of daal ik dieper met myn geest in Jesus graf:

de Christeneheit verneemt de geur die ’t van zich gaf. (J. Brandt)

Het is kortom weinig verheffend, maar als gezegd: alleen geplaatst in hun tijd en beschouwd binnen het genre van het loodzware, retorische lofdicht kan deze poëzie enige waardering opwekken. Slechts dan kan men ook de sterk overdreven

bewoordingen begrijpen waarmee Cornelis de Bruyn – “die tweede, nee: die grótere Odysseus van zijn tijd” – geëerd wordt.

Reizen in de mohammedaanse Levant was zelden plezierig en meestal niet ongevaarlijk.

Literatuur

De literatuur over de reis naar de Levant van Cornelis de Bruyn, waarin méér dan in het voorbijgaan aandacht aan zijn persoon en werk gegeven wordt, is uiterst beperkt. Het werk van J.W. Drijvers e.a. in het rijtje hieronder biedt verreweg de meeste informatie.

- Blankwaard, W., ‘Cornelis de Bruijn (1652-1719)’. In: Historia 10 (1944), pp. 69-72.

- Wijngaarden, W.D. van, ‘Cornelis de Bruijn in Egypte en Perzië’. In: Historia 11 (1946), pp. 217-224.

- Hond, J. de ‘Cornelis de Bruijn (1652-1726/27). A Dutch Painter in the East’. In: G.J. van Gelder, E. de Moor (eds.), Eastward Bound. Dutch Ventures and

Adventures in the Middle East. London-Atlanta, 1994, pp. 51–81

-Hannema, K. (ed.), Cornelis de Bruijn. Reizen over Moskovie. Een Hollandse

schilder ontmoet tsaar Peter de Grote. Ingeleid en van commentaar voorzien door Kiki Hannema. Amsterdam, 1996. En in digitale vorm:

http://www.dbnl.org/tekst/bruy004reiz01_01

- Drijvers, J.W. e.a., “Ik hadde de nieusgierigheid”. De reizen door het Nabije

Oosten van Cornelis de Bruijn (ca. 1652-1727). Leiden-Leuven, 1997.

- Jurriaans-Helle, G. (ed.), Cornelis de Bruyn. Reizen van Rome naar Jeruzalem

an van Moskou naar Batavia / Voyages from Rome to Jerusalem and from Moscow to Batavia. Amsterdam, 1998.

Voor de aantekeningen bij de hoofdtekst is voornamelijk gebruik gemaakt van het

Woordenboek der Nederlandsche Taal (’s-Gravenhage-Leiden 1882-1998).

Voorts zijn geraadpleegd:

Encyclopedia of Islam (Leyden-London-New York, 1960-1993) Encyclopédie de l’Islam (Leyde, 1913-1938).

Vaak is verwezen naar:

R.J.G.A.A. Gaspar [ed.], Ambrosius Zeebout, Tvoyage van Mher Joos van Ghistele (Hilversum 1998) en in digitale vorm: http://www.dbnl.org/tekst/zeeb002tvoy01_01