• No results found

De stad Constantinopolen verbeelden wy op No22 A zooals dezelve zich uit Galata vertoond, alwaar ik deselve op een hoog huis afgetekend heb. En No22 B vertoond het gezicht aan de Bosphorus Thracius van de ‘Zeven Toorns’ af, met Galata en het grootste gedeelte van Pera, sooals dat door de Hr. Johan Pieterson, leggende op een oorlogschip voor Constantinopolen in ’t jaar 1688 daar ter plaatse afgetekend is.[BA/19] Om welke gezichten aan den leser beter te doen begrypen en klaar te vertoonen wat ze verbeelden, hier noch nevens gevoegd is de kaarte van Constantinopolen, in plattegrond, op No22 C.

Constantinopolen

In de kaarte van de stad zoals die zich vertoont uit Galata, gemerkt met No22 A, siet den leser verscheidene lettersneeden tot aanwysinge van de kerken en gebouwen in dezelve vervat, vertoonende

A. Gountiar Seraie, het paleys van den Grooten Heer, gebouwt van den tegenwoordigen coningh sultan Mehemet;

B. Aslan Ghâne of beerenhuys;[BA/20] C. At Meydan of renplaets met paerden; D. Dovana of Dimbrouk of tolhuys;

E. Validé Han of chan van de coninginne-moeder, sijnde een gebouw van veel camers en packhuysen;

F. Bala Ghafer Sindani, het gevangenhuys van Bala Ghafer; G. Esqui Seraie, ’t oude paleys ;

H. Vesier Seraie, ‘t paleys van den vesier;[BA/21]

I. Aga Capigi, ’t huys van den oversten der janitzaars;[BA/22] K. Oun Kapan, ’t meelhuys;

L. Kaddiku of de stad Calcedonien;

M. Scutari Serraie of ’t paleys van Scutari; N. Kiuperu ofte waterleyding ;

1. Aja Soffia, de kerk van St. Sophia;

2. Sultan Ahmet Giamisi, de kerk van den coninck Achmet;[BA/23] 3. Validé Giamisi, de kerk van de coninginne-moeder;

4. Ali Pasha Giamisi, de kerk van den coninck Ali;

5. Sultan Baiazet Giamisi, de kerck van den coninck Baiazet; 6. Solimanie Giamisi, de kerk van den coninck Soliman; 7. Chehiade of kerk van den coninck Chehiade;

8. Sultan Mehemet of de kerk van de coninck Mehemet; 9. Sultan Selim, kerk van den coninck Selim;

10. Kerk van den Grieckschen patriarch; 11. Wegh na de Swarte Zee;

12. Weg na de Witte Zee;+

13. Alwaar ’t soete water in ’t archinaal loopt.

A.Constantinopolen; B.Galata; C.Pera

In de kaarte, gemerkt met No22 B, vertoont

A. Constantinopolen, by de Turken Stambol genoemt; B. Galata;

D. De revier die altyd afloopt en tusschen Constantinopolen en Galata vloeit, alwaar dezelve zich stort in de Bosphorus Thracius;[BA/24]

1.’t Serrail of hof van den Grooten Heer; 2. De kerk van S. Sophia;

3. De kerk van S. Catharina; 4. Een seer hooge colom;

5. De pyramide van porphyrsteen; 6. De Seven Torens;

7. Onse oorlogschepen, alwaar deselve gelegen hebben.

Gelegenheid van Constantinopolen; Grootte

40

zich in den Thracischen Bosphorus uitstrekt, en is gesticht op zeven heuvelen, gelyk ook Romen, daar het zelve getal van bergen gevonden werd. Zy doed zich van buiten op als een geheele wereld, en ik geloof niet dat er een diergelyk gezicht onder de zon getoond kan werden.

De inwoonderen stellen desselfs omtrek op over de sestienduysent schreeden. Verscheidene schryvers – om de zaaken wonderlyker te doen voorkomen, gelyk veele reisigers daaromtrent niet spaarzaam vallen – vergrooten haar merkelyk, doch d’eene vry meer als d’andere, zulks dat het onmogelyk is hen overeen te brengen of er zich een behoorlyk denkbeeld van te konnen maaken. Ik hadde de nieusgierigheid van er zelfs de proef af te neemen, en bevond haaren omvang te zyn drie goede uuren, waarvan men omtrent een derdedeel met een roeyschuitje te water moet doen, beginnende van de haven omtrent het serrail en eindigende voorby de Zeven Toorns. De stad is driehoekig, van welke de twee zyden zich langs het water strecken, alwaar de grootste scheepen hunne waaren aan land konnen lossen en laaden.

S. Sophia

Zy munt uit in schoone mosqueën of kerken, onder welken de aanmerkelykste is degeene die S. Sophia genoemd word, gebouwd door den keiser Justinus en naderhand vergroot en verrykt door Justinianus. Sy was de godlyke wysheid gewyd en wierd derhalven Agia Sophia geheeten, welken naam de Turken, meesters van

Constantinopolen zynde geworden, haar hebben laaten behouden. Deze kerk, die van buiten vierkantig en van binnen rond is, verdiend alleen een Constantinopoolsche reis. Zy heeft een koepel welkers gelyke in de geheele wereld niet te vinden is, zynde omtrent van de zelve gedaante als die van de kerk de ‘Rotonde’ te Romen, doch ongelyk grooter.

Haare langte (gelyk ik meer als eenmaal verstaan heb uit de mont van een Engelschman, daar ter stede woonachtig en getroud, een man van by de seventich jaaren die heel jong in slaverny geraakt zynde, Turksch geworden was en zich geneerde+

met de geneeskunde als doctor te oeffenen, in welke hoedanigheid hy het

serrail over de twintich jaaren bediend had) strekt zich tot 129 treeden, de breedte

tot 85, en de hoogte zo veel vademen.[BA/25]Van binnen is een galdery die rondom de kerk loopt, alwaar men 62 pilaaren in twee ryen telt, boven dewelke men noch een andere galdery heeft die van de gemelde pilaaren onderschraagd word, welke weder zo veel kleynder pilaartjes draagen die het dak van dit swaar gebouw ondersteunen. Deze galdery gelooft men, dat ten tyde dat de kerk in de handen der Christenen was, voor de vrouwen gedient heeft.

Men ziet er noch eenige overblyfzelen van het mozaïsch waarmede zy weleer ten meesten deele beschilderd is geweest. Men zegt dat onder anderen op de vier hoeken, alwaar het gewelf zich aan malkanderen voegd, noch gesien werden de vier dieren van welke in de Openbaaringen, aan den evangelist Johannes gedaan, gewaagd werd, hebbende de Turken van dezelve niets geschonden dan alleen de hoofden. Op welke wyse zy mede gehandeld hebben met een beeld van onzen Zaligmaaker, ‘tgeen zich naa de Griecksche wyse boven de kerkdeur vertoond, sittende op een throon met de

hand opgeheven en twee vingeren uitgestrekt, als willende seker heilig, die zich voor hem met het aangesichte ter aarde gebogen vertoond, zegenen. Benevens den throon soude de Maagd Maria staan, zynde van deeze beelden de aangesichten geschonden. Boven dezen throon zoude de H. Geest verbeeld zyn in de gedaante van een duifje aan welke de Turken niets zouden geschonden hebben, gelyk mede niet aan het graf van den keiser Constantinus ‘twelk zy in groote achtinge houden.

41

Onder deze pragtige mosquee, daar men met een schuytje onderheen kan vaaren (‘tgeen echter aan de Christenen niet toegelaten word) telt men mede 41 pilaaren of kolommen, staande in het water, mitsgaders negen cisternen of waterbakken, waarvan er acht geslooten zyn en maar één open, dienende om uit te drinken en de lampen en andere tot den Mahometaanschen dienst behoorende dingen af te wasschen. Deze lampen die van glas zyn, gelyk ook de struis-eyeren welke op een zeekere afstand tusschen dezelve hangen, verstrekken wel tot het meeste cieraad van de Turksche kerken.

De gemelde Engelschman, die my met zynen zoon (een persoon van omtrent dartig jaaren) terwyl ik myn verblyf te Galata hield, verscheidene maalen kwam bezoeken – gelyk ik, begeerig om van deze en geene byzonderheden onderregt te zyn, ook hem te Constantinopolen deed – bragt my eens in de deur van S. Sophia, zynde het den Christenen op die tyd niet geoorlofd verder binnen te treeden, hoewel het kort voor myne komste aldaar noch toegelaaten was. Ik verwonderde my over hare grootheid, en keerde met droefheyd weder terug. Dog de meeste andere mosqueën heb ik tot myn genoegen van buiten en binnen bezichtigd. In deze S. Sophia komen op den

bairam of op Paaschen omtrent de veertigduisend personen en branden ten dien tyde

aldaar over de zevenduizend lampen, mitsgaders op desselfs minarets of toorns, die vier in getal zyn, omtrent drieduizend.

De gronden der mosqueën zyn met matten of stoffen bedekt welke, met lange reepen aan malkander genaaid, op de vloer uitgestrekt leggen, doch elke reep een weinig van de andere af, verstrekkende deze tusschenwydte tot een gemeene gang voor alle lieden om van d’eene na d’andere plaats te gaan, en hebben deze matten of strooken stoffe yder hunnen stand van menschen die volgens de verscheidene kerkgebaarden,+

welke by de Mahometaanen onderhouden werden, daar op mogen zitten, nederknielen, voorover ter aarde buygen enz. Wyders gebied hen de wet hunne

pabouches of muilen voor de kerkdeuren uit te trekken, tot teken der eerbiedigheid

welke zy die heilige plaatsen toedraagen.

De bouwkunde van de S. Sophia is aan de Turken zo behaagelyk, dat zy zedert in meest alle hunne andere mosqueën die kerk tot een voorbeeld genomen hebben, doch hoe fraay er ook onder dezelven mogen weezen, komen ze echter niet in vergelyking by dat uitstekend gebouw.

Mosqueën van de sultans Solyman en Achmet enz.

Onder de voornaamste worden gerekend de Solymansche, gesticht door sultan Solyman die daarin begraven legt, mitsgaders de nieuwe mosqueë welke sultan Achmet heeft doen bouwen. Men treed er in door een hof, komt vervolgens aan een schoon portaal, bedekt met eenige koepeltjes, ondersteund door verscheidene marmere pilaaren, en wyders aan een plaats die de gelykenis van een klooster heeft, in welker midden zich een brave+

fontein vertoond.

De kerk is heel groot, heeft een zeer fraaye koepel en is van binnen behangen met een menigte van lampen en eenige glaze bollen daar verscheydene konststukken in

beslooten zyn, als een cierlyk scheepje, een toegerust galeytje, een houte kerkje enz. Achter deze mosqueë is een kapel, vercierd met marmere pilaaren en een menigte van brandende lampen. Hier zyn de graven van sultan Achmet, van zyne vrouwen en van honderd-en-twintig kinderen, uit zyne lendenen gesprooten, welke op eenen dag door order van sultan Mustapha, die in het ryk op hem volgde, geworgd wierden. De graven, by yder derwelken een dikke waskaars staat te branden en gestadig iemand bezig is met voor de rust hunner zielen te bidden, bestaan uit een houte kist met een lywaat overdekt; en onderkent

42

men die van de manlyke sexe door het afbeeldsel van een groote bonnet of tulband, van zodanig een maaksel als de Chiaoux die draagen.[BA/26]Behalven de genoemde ziet men noch twee schoone mosqueën, d’eene gestigt door sultan Mehemmet en d’andere door sultan Selim, mitsgaders verscheidene anderen, altemaal treffelyke gebouwen.

Alle vrydagen, welke zy voor hunne sabbath of rustdagen houden, word in deze kerken gepredikt, wanneer+

men den Grooten Heer met alle vryheid op de straat by zyne gewoonlyke mosqueë kan zien koomen. Ik bediende my derhalven, benevens nog een persoon, van deze gelegentheid en zag dien monarch van ’t oosten, zittende te paard, dicht voorby my heen ryden, hebbende slechts drie of vier voetknechten die benevens het paard gingen by hem. Daar was niemand als wy alleen om na den keiser te zien, zulks dat (indien ik er niet uitdrukkelyk met dit oogmerk gekomen was geweest) ik hem maar voor een perzoon van aanzien genomen zou hebben. Dog op andere tyden zou men deze vryheid niet durven gebruiken, gelyk hierna gezegt zal worden.

Aan deze kerken heeft men verscheide minarets of toorns, welker gedaante in myne afbeelding gezien kan werden. De wanden van binnen zyn effen en glad, zonder eenig cieraad, en aan eene der zyden staat de naam Gods geschreven. Ook is er een zeker teken daar zy zich in het bidden naa toe wenden, staande aan de zyde naa ’t zuiden, ter oorsaak dat het graf van hunnen propheet tot Mecha in het zuiden gelegen is. Men heeft er ook een predikstoel daar hun prediker, dien zy imam noemen, des vrydags op gaat om te prediken.

Bedestonden der Turken

Tot vyf verscheidene maalen ’s daags zyn de Turken (indien zy er gelegentheid toe hebben) gehouden hun gebed in de kerken te komen doen, te weeten d’eerste maal met het doorbreeken van den dageraad, de tweede op den middag, de darde ’s namiddags ten vier uuren, de vierde met het ondergaan van de zon, en de laatste omtrent middernacht. Des vrydags – dien zy, gelyk hiervoor gezegt is, voor hunnen

sabbath of rustdag houden – hebben zy behalven de gemelde vyf bedestonden nog

een zesde, ’s morgens ten negen uuren, welke zy altemaal bywoonen. En uit dit gebed komende mogen zy hunne winkels weder openzetten en aan den arbeid gaan, doch die ’t maar eenigsins konnen missen, brengen den tyd in ledigheid en met malkander te vergeselschappen+

door, en noemen dit ‘een dag van vergadering’.

Tegen dat het uur om zich tot het gebed te begeven nadert, klimt de muëzin op een der gemelde toorns – hebbende ten dien einde, behalven dat hy zich na de son reguleert, een zandlooper en horologie by zich – en roept uit al zyn macht, stoppende zich met de vingers de ooren, dat het tyd is om tot het gebed te komen, gebruikende daartoe eenige woorden welke tot eer van God en hunnen propheet Mahomet strekken. Dit geschied vervolgens op zo veel toorns als er mosqueën zyn aan vier verscheidene oorden, beginnende van ’t zuiden en eindigende in ’t westen. Want in geheel Turkyen heeft men geen gebruik van klokken.[BA/27]

Godvrugtigheid der Turken

By alle de kerken ziet men fonteinen, ter oorsaak dat de Mahometaanen, eer zy in de kerk tot het gebed treden, gehouden zyn zich alvoorens+

te wasschen of te reinigen. De godvruchtigheid welke zy uitterlyk in deze gewyde plaatsen betoonen, is verwonderswaardig, want daar mag ook voorvallen wat er wil, zy zullen zich noyt na d’eene of d’andere zyde keeren om er het oog na te wenden, maar houden zich in een gestadige aandacht. Ook ziet men hen nimmer met malkander praaten of met ytwes+

bezig wezen ‘twelk geen betrekking tot den godsdienst heeft. Men

+ tevoren + iets

43

vind er weinige onder hen die niet dagelyks de bedestonden bywoonen of ze tenminsten op den zelven tyd in hunne huizen waarneemen, en niets is er ‘tgeen hen hierin verhinderd.

Ik heb, zynde met hen op de reis, van dag tot dag gezien dat wanneer hunne gebede-stonden naderden, zy alle de beesten stilhielden en hun gebed in het veld deden, zoekende altyd omtrent eenig water te komen om zich alvorens te reinigen, waartoe zy t’aller tyd een vertinde kopere kan met hun voeren.

De manier welke zy in dit bidden gebruiken, is zeer vreemd, makende velerhande wonderlyke gebaarden en beweegingen met de handen, armen, ’t hoofd en het gantsche lighaam. Ondertusschen leggen ze gestadig op de knien, kussen verscheidene maalen de aarde enz., houdende altyd, om de reden die wy hiervoor gezegt hebben, het aanzigt na ’t zuiden gekeert.

Patriarchale Kerk der Grieken

Na gesproken te hebben van de Turksche mosqueën of kerken moeten wy ook eenige melding doen noopende de patriarchale kerk der Grieken, S. Nicoli geheeten. In deze ziet men een stuk van de kolom daar de Heere Christus aan gegeesseld zou zyn geweest, bruin yserachtig van koleur, van dewelke de Grieken zeggen dat ze op den Goeden Vrydag natuurlyk sweet van zich geeft.+

Gelyk ook noch drie yzere kisten, en in een derzelven het geraamte van de moeder der zeven jongelingen welke door last van Antiochus gemartelizeert zouden zyn omdat zy het heidensche geloof niet wilden aannemen. De Grieksche kerk viert haar onder den naam van S. Machabaea. De twee andere besluiten de geraamtens van een zekere koningin die te

Constantinopolen zoude hebben geregeerd, en van S. Theodosius, andere zeggen van S. Veneranda, te Smirna gemarteld, zynde aldaar over de zeshonderd jaaren bewaard geweest. Ziet daar wat het voornaamste van de kerkelyke gestigten belangt. Van welke tot die van de regeeringe overtredende, zullen wy vooreerst eenige plaats beslaan met een korte beschryving van het serrail.

Serrail

Het strekt zich in de gedaante van een driehoek, met de twee zyden aan de zee en de derde binnen de stad, omringd met een hooge muur daar verscheidene wachttoorns op staan, gestadig bewaard door een goed getal van aadgomoglans, tot welke bediening (gelyk ook tot andere diergelyke) de domsten der Christene tribuit-kinderen gebruikt worden, en is gebouwd – niet alleen ter plaatse daar men zegt eertyts Byzantium gestaan te hebben, maar men meind ook dat in dezen omtrek alle de eerste wooningen van Byzantium souden bevat geweest zyn – op den heuvel of hoogte van S. Demetrius, zynde een punt van het vasteland van waar men een zeer fraaye uitzicht, langs het casteel, na den mont van de Swarte Zee heeft.[BA/28]De wooningen beslaan den kruin, en de tuinen den voet van den gemelden heuvel.

’t Word gereekend een klein uur gaans in den omvang te hebben en besluit zoo veel menschen, dat een stad van desselfs grootte daarmede genoegzaam zoude bevolkt zyn, en vervolgens in menigte van ingezetenen geweldig zoude konnen aangroeyen, indien degeenen aan dewelken dit paleis eer tot gevangenis als wooning verstrekt, zich met enger en zachter banden tesamen konden vereenigen. Want zynde byna altemaal, zo van d’eene als van d’andere sexe, in de bloey van hunnen ouderdom en verkoozen van+

een gezonde en wakkere gesteltenis des lighaams, is er niet een onder de capigis, bostangis, achis en halvagis (dat is te zeggen: poortiers, hoveniers, koks en confituriers) en andere officiers+

van het serrail die niet in korten tyd hooft van een aanzienlyk huisgezin zou worden, wanneer hy met wettige banden aan eenige der sultanes of odalisques

+ op grond van + dienstknechten

44

(zynde derzelver kamenieren) verbonden was. Maar een onmededoogende bende van swarte gelubten+

laat aan deze ongelukkige juffers noch aan hunne rampzalige bedienden niet toe malkander te zien, ’k laat staan te spreeken.

Zy worden altemaal zeer nauw opgepast en gadegeslagen, d’eene in hunne bediening en d’andere in hun vertrek. De sultanes gaan er nooit uit als onder het geleide van deze genoemde bewaarders, en nog geschied het zeer zelden en niet sonder uitdrukkelyk verlof hiertoe en in klein getal. Welk verlof verkregen hebbende worden ze omringd door een hoop van die onmachtige swarten. De bostangis of andere officiers die zich by geval in hunnen weg vinden, zyn gehouden metterhaast aan kant te gaan en zich met het aangezicht tegen d’aarde neder te werpen, opdat men niet moge zeggen dat eenig manspersoon de minste der sultanes van het groot

serrail, terwyl zy er haar verblyf in heeft gehad, gezien heeft. Dit voorrecht word

alleenlyk voor den Grooten Heer behouden, die er aan anderen geen deel af geeft dan wanneer hy – om een bassa of iemand anders van wien hy een zonderlingen dienst heeft genooten, eer aan te doen – eene der sultanes, welke hy niet meer gebruykt, uit zyn serrail hervoor laat brengen om ze hem ten huwelyk te geeven.

Uit hetgeen ik hierboven gezegt hebbe, kan men wel begrypen dat het serrail een half eiland is, aan twee zyden door de wateren der zee bespoeld, maar geheel omringd met een platte muur, voorzien met verscheide zo ronde als vierkantige toorns, tamelyk dicht aan malkanderen geplaatst. Op de meeste dezer toorns wort des nachts door de