• No results found

Zo verscheyden als de reizigers zyn in haare neigingen, zo verscheyden zyn ze in haar aanmerkingen, en, indien ’t haar lust dezelve aan ’t gemeen+

mede te deelen, in haare beschryvingen. Uit welk verschil van zinnelykheden+

dan zo veele onderscheidene verhaalen gesprooten zyn, dat men byna zoude denken dat de beschryvers dezelve landen niet zouden gezien hebben. ’t Welk hoewel het dengeenen die op de plaatzen niet geweest zyn, vreemd voorkomt, zo is ’t echter niet zeer te verwonderen. Want, de geest zich hier of daar mede bezighoudende, vind men naauwlyks tyd om op ’t overige te letten.

Hoewel nu de reizen door de Levant (hoedaanig deze oosterlyke landschappen genoemd werden) zo gemeen zyn en door zo veele braave+

lieden ondernomen – die haare gedenkschriften mildelyk aan de wereld, tot luister van hun naam, medegedeeld hebben – zo is nochtans deze verscheydenheid van groote nuttigheid, vooral voor de laatere reizigers, die niet kwaalyk doen van zich te bedienen van den arbeid van anderen die vóór haar de plaatzen bezien en beschreeven hebben.

Immers ik heb my daarby zeer wel bevonden, hebbende de reisen van de heeren De la Valle en Thevenot altyd by my medegevoerd en my op de plaatzen daar ik my bevond, van dezelve bediend. Gelyk ik my, daar ik dezelve konde bekomen, ook overal bediend heb van de beschryving die Dr. Olphert Dapper uit verscheydene beschryvingen t’zaamengesteld heeft. Dit was niet alleen een groot behulp om te weeten wat op elke plaats merkwaardig was, maar het was my ook ten grooten dienst in ’t opmaaken en bekorten van myne aantekeningen, in welke ik my konde tot dezelve gedraagen+

wanneer ik vond dat de schryvers niet te verbeteren waaren. Maar gelyk my dat veel tyd bespaarde in ’t schryven (terwyl+

ik dezelve wel van nooden had om myne teekeningen te maaken) zo heeft dat veroorzaakt dat ik in myne beschryving niet wel heb konnen

+ het publiek

+ goeddunken, believen, voorkeuren + dappere

+ te rade gaan + omdat

VIII

vermyden veelmaals zodaanig te spreeken en te schryven als het by anderen gevonden werd.

Maar is daar ook yts aan gelegen? Of is het niet beter gebleeven by ‘tgeene dat wel gezegd is+

als door een gesochte verandering het verhaal te verbloemen+

om het een schyn te geven van eygene vinding? Immers, ik meine het zo en zal my nooit schaamen te belyden dat in verscheydene plaatzen de uitdrukkingen van de genoemde schryvers ontleend zyn en dat ik in de beschryving van Constantinopolen dhr. Grelot, en in de aanmerkingen over de zaaken der huidendaagsche Grieken de heer Smith in datgeene dat my bekend was alzo+

te zyn als zy het beschryven, in veelen nagevolgd heb, oordeelende dat den leezer die dingen in mijne reisbeschrijving niet tevergeefs moest zoeken, die zo wezentlijk waaren tot de kennis van de wyzen en zeeden dier volkeren. ’t Geen ik het grootste in mijn werk beoogd heb, is geweest het geeven van naauwkeurige aftekeningen van de steden, plaatzen en gebouwen die ik ontmoet heb, in welke ik zonder vermetenheid mag zeggen yts gedaan te hebben dat van niemand ondernomen is.

Wat de getrouwigheid van mijne teekeningen belangd, dewijl ze alle op de plaatzen zelfs, dikwils met groot gevaar van mijn leeven, ontworpen zyn en met alle vereischte naauwkeurigheid gemaakt, durf ik my verzekeren dat ze van niemand tegengesprooken konnen werden –– daar integendeel de afbeeldingen in de meeste reysboeken, wanneer ik dezelve met de gedaante en hoedanigheden der zaaken wilde overeenbrengen dikwils zo verre daaraf verscheelden, alsof men Romen voor Constantinopolen wilde verbeelden. ’t Welk daarvandaan komt, dat de verbeeldingen der plaatzen meestentyd opgemaakt werden uit de beschryvingen die de autheuren daarvan geven na haare wederkomst, wanneer de teekenaars en plaatsnyders ’t verhaal naast getroffen hebbende, de schryvers – die niet anders als een ruw denkbeeld van de plaatzen konnen hebben – zich eyndelijk verbeelden dezelve wederom te zien, of so ze hier of daar al een gebrek gewaarwerden, ‘tzelve zodanig niet konnen beduiden aan den schilder dat die magtig werd om het te herstellen.

’t Zal dan tenminsten hierin zyn dat ik den letter-oeffenaaren en beminnaars van uitheemsche zaaken meer genoegen zal gegeven hebben in dit myn werk als eenige andere, en waaruit een toejuiching verwacht die my mag aanmoedigen om ’t selve te doen in een andere groote reyse die ik, onder ‘t gehengen+

en de bescherming van den Alderhoogsten hoop te onderneemen, en zo ymand, op de plaatsen komende, sal bevinden dat myn oog ergens gefeild mocht hebben, sal het my veel vermaak geeven

+ of kun je je niet beter houden aan hetgeen goed geformuleerd is + te verfraaien

IX

indien ik my mag verbeterd sien.[BA/2] Vaarwel bescheiden+

leser, en gebruyk dit, voor zoverre als myn naarstigheid en oplettenheid het u hebben konnen mededeelen, ‘twelk ik my verheuge dat de toestemming gehad heeft van de volgende heeren die ’t werk begeerden te hebben en haare naamen ter bekominge en koop van ‘tzelve ingeteekend hebben, zelfs eer het gedrukt was.[BA/3]

XII