• No results found

[BA/1]

De aanspraken op de Franse troon hebben de Engelse koningen sinds Edward III in 1337 eeuwenlang gehandhaafd, tot 1801 toen zij door George III opgegeven werden. De aanspraken van Edward waren destijds verworpen op grond van de Salische wet, die niet alleen vrouwelijke troonopvolgers uitsloot, maar ook pretendenten wier afstamming via de vrouwelijke lijn liep, zoals bij Edward het geval was.

Overigens geeft De Bruyn hier niet de gehele officiële titel van Willem III. Die luidde: William III, by the Grace of God, King of England, Scotland, France and

Ireland, Stadholther of the Republic of the Seven United Netherlands, Prince of Orange, Count of Nassau, Defender of the Faith, etc.

[BA/2]

In de Franse editie heeft De Bruyn hier een kort fragment ingelast over zijn mogelijk her en der falende werkwijze. Zie ook de inleiding inzake de Franse en Engelse vertaling van zijn boek.

Cela ne m’a pourtant pas tellement réussi, que je n’aye en quelques peu d’endroits commis des fautes en ce qui regarde l’antiquité pour m’en être trop rapporté à mes auteurs. Quelques sçavans les ont remarquées, & sur l’avis qu’ils m’en ont donné j’ai corrigé ces endroits dans cette edition Françoise, marquant en même temps où j’avois pris ce que j’avois avancé sur la bonne foi de mes Auteurs. C’est une satisfaction que j’ai cru devoir à ceux qui liront mon Livre, & je ne croi pas que cela tourne à mon desavantage, puis qu’il est de la sincerité & de la candeur d’un honnête homme de reconnoitre les fautes qu’on a faites, & de les corriger quand on le peut.

In de Franse editie heeft De Bruyn vanaf hier een lang fragment toegevoegd over zijn veronderstelde onbetrouwbaarheid en het hem aangewreven gepleegde plagiaat. Zie ook de inleiding inzake de Franse en Engelse vertaling van zijn boek.

C’est une civilité qu’il me semble que j’ay lieu d’esperer de ceux qui pourront aller voir les lieux que j’ay dessinez; mais à l’égard de ceux qui ne les ont point vûs, & qui n’ont pas même envie d’y aller jamais, je ne sçay si j’en dois attendre la même chose. Car ne sçait-t-on pas, au contraire, qu’il y a toûjours des envieux, qui bien loin d’avertir charitablement un Auteur des fautes qu’il a faites, prennent à tâche, au contraire, de reprendre à droit ou à tort ce qu’ils ne connoissent ny n’entendent point? J’allégueray, pour preuve de ce que je dis, ce qui est arrivé au Sieur Grelot, qui ayant mêlé dans son Livre quelques Planches fort bien faites, n’a pû éviter la chicane de quelques esprits peu équitables, & qui a été obligé, pour justifier sa bonne foy & son exactitude, d’avoir recours au témoignage de ceux qui avoient été sur les lieux. J’apprends aussi qu’il y a des personnes assez peu raisonnables pour me faire un Procès sur mes Desseins, comme si je les avois emprunté des autres, & qu’ils ne fussent pas de moy. S’ils entendent par-là qu’on les trouve déja dans les Livres des autres Voyageurs qui ont écrit avant moy, il est aisé de les confondre, en les examinant les uns après les autres, & en les confrontant avec ceux qui ont été imprimées cy-devant. Et s’ils veulent dire qu’ils ne nient pas que les Desseins que je donne n’ayent été pris sur les lieux, mais qu’ils prétendent seulement que c’est par une autre main que la mienne, ils font paroître en cela leur envie & leur mauvaise volonté, puis qu’il leur dévroit être indifferent de quelle main ils viennent, pourvû qu’ils soient assûrez qu’ils ont été fidellement dessinez; & ils donnent à connoître en même-tems le peu d’exactitude avec laquelle ils ont lû mon Livre, puis que je n’y ay pas dissimulé quelles sont les Planches que j’ay empruntées des autres, pour rendre mon Livre pluis complet, rendant publiquement, à ceux qui en sont les Auteurs, l’honneur de les avoir faites, comme j’y étois en effet obligé. Je diray donc, encore une fois, à tous ceux qui voudront se donner la peine de lire mon Livre, que de toutes les Planches qui y sont, il y en a huit qui ne sont pas de moy, sçavoir No. 16, No. 21, No. 22B, No. 22C, No. 33, No.37, No. 41 & No. 187. [Merkwaardig dat in de Franse editie

van 1732 juist de zinsnede is weggelaten die concreet aanduidt om welke gravures het gaat: sçavoir No. 16, No. 21, No. 22B, No. 22C, No. 33, No.37, No. 41 & No. 187. Van deze acht gravures behoorden immers slechts drie (16, 33, 41) tot de lijst van vierentachtig weggelaten prenten.]

Pour ce qui est de toutes les autres, plusieurs personnes peuvent rendre témoignage que je les ay dessinées sur les lieux; & ils en sont assûrez, ou pour avoir été presents, lors que je les dessinois, ou pour les leur avoir montrées, incontinent après que je les avois faites. Et afin qu’on n’en puisse douter, je produirai ici au lieu de

témoignages, quelques lettres sur ce sujet, dont j’espere que le lecteur équitable sera satisfait, & qu’il ne s’en servira au reste, que pour le dessein qui m’a obligé de les produire, qui est, de justifier ma diligence & mon exactitude. [Ook deze zin (Et afin

(...) mon exactitude.) ontbreekt in de Franse editie van 1732. Deze getuigenisbrieven waren immers weggelaten.]

Au reste, je me tiens fort satisfait de l’approbation qu’onyt donnée à mon Ouvrage plusieurs personnes d’esprit & de mérite qui ont souhaité de l’avoir, & qui sont cause que l’édition Flamande s’est assez bien debitée, & même en peu de tems.”

Deze laatste zin ontbreekt in de Franse editie. Hierna volgt de namenlijst van de ca. 625 intekenaars op dit werk.

Over deze lijst van intekenaren valt het volgende op te merken. Verreweg de meeste intekenaren hebben maar één exemplaar besteld. Zevenentwintig belangstellenden bestelden twee exemplaren. Vier wilden drie exemplaren geleverd krijgen. Eén man wilde er vier hebben, en eveneens één tekende in voor zes exemplaren. Liefst negenenvijftig belangstellenden kochten zeven exemplaren. Telkens één koper tekende in voor respectievelijk acht, negen, elf en twaalf exemplaren Vijf kopers wilden elk veertien exemplaren. Drie belangstellenden kochten achttien, en vier personen liefst eenentwintig exemplaren. Maar de kroon spande de heer van Rozendael die zevendertig (37!) exemplaren van De Bruyns reisverhaal aankocht. Wat hem bezielde is niet duidelijk. Beschouwde hij deze enorme aanschaf – 2,6 strekkende meter! – als een soort geldbelegging?

In de lijst van intekenaren treft men de volgende namen, welke op de een of andere wijze met Cornelis de Bruyn in verbinding hebben gestaan; Robbert du Val (zie f. 4; veertien exx.); Rogier (Rutger?) van Cleef (zie ff. 151 en 186; zeven exx.); Giacomo

de Bucquoy (zie ff. 388 en 391; achttien exx.); Henrico Lub (zie ff. 247 en 297; één

ex.); Adriaen van Rierbeek (zie ff. 186 en 193; één ex.) en Jacob vander Merckt (zie f. 391; één ex.). Lambert Bidloo, Petrus Francius en Joan van Broekhuyzen, die in hun gedichten over De Bruyn de loftrompet hadden gestoken, behoorden eveneens tot de intekenaars; Francius en Van Broekhuyzen elk voor één boek, Bidloo zelfs voor zeven exemplaren. Ook burgemeester Nicolaes Witsen tekende in voor één exemplaar, en evenzo de bekende dichter en graveur Jan Luyken. De drukker Hendrik

van Krooneveld ten slotte plaatste als hekkesluiter zijn naam op de lijst. Hij

reserveerde voor zijn winkel zeven exemplaren van Reizen van Cornelis de

Bruyn...etc.

[BA/4]

Op de tocht van Cornelis de Bruyn door Egypte, Syrië, Palestina, Cyprus, Rhodos, enz.

Wie gij ook zijt, begeert ge kennis te hebben genomen van de gevaarten der piramiden, hoog rijzend tot de sterren, alsook van de tot puin vervallen oude gebouwen van de Pelusische grond, van de verschillende steden van Azië en Cyprus en Rhodos, en de stad van Constantijn, aanschouw wat De Bruyn de volkeren in kundige koperplaat toont en wat hij zélf met eigen ogen gezien heeft.

Laat andere reizigers verhalen over wonderlijke, maar onware, zelfs nóóit geziene zaken en laat hen die oneerlijk ten tonele voeren, De Bruyn heeft veel in eigen persoon waargenomen en hij heeft dat met eerlijke, betrouwbare en kunstzinnige hand weergegeven zoals hij het tevoren gezien heeft.

De zeden der mensen heeft hij beschouwd, en hun steden heeft hij aanschouwd, De Bruyn, van wie gij terecht gezegd zult hebben dat hij de Odysseus van zijn eeuw is. Ja zelfs ook vermaarder, ja zelfs groter dan die Odysseus. Deze zwierf twee maal vijf jaren, gene twee maal twee maal vijf jaren.

[BA/5]

Op de reizen van de zeer voortreffelijke man, de heer Cornelis de Bruyn

Een droeve, schamele buit, zo ziet de onder de voet gelopen Oriënt eruit, een armoedig hoopje as van een enorme brandstapel; verbijstering der kunstenaars, en wonderen van Egyptische overdaad, stenen wachtposten van in as gelegde steden, eens machtsuitingen van de Pax Romana; (Aeolis) vernuft van Atthis, verheven eretekens van Latiums zegepraal, bestemd om slechts met een instortend hemelgewelf ten onder te gaan:

Wie kon menen dat dit ooit uitgebeeld zou kunnen worden? Gij zijt het geweest! Zoveel jaren waart ge gebukt onder dit grote werk.

De Turkse oorlogsgod heeft de uitnemende bouwwerken der Ouden vernield, en de puinhopen zijn met ander puin bedekt.

Helemaal niets resteert van de voormalige schittering, en de afschaduwing van hun (grote) naam blijft nauwelijks ongeschonden in de veroverde grond. Dit zijn de begoochelingen van de waarlijk machtige Fortuna: de zo onberekenbare godin wendt zich af met en door haar onzekere rad van fortuin.

Maar Anna Perenna verschaft op velerlei wijze leniging, opdat de kwade tijd toch niet verder in ulieden moge woeden.

De macht der verheven kunst, vertroosting bij langdurige rouw, heeft de kundige De Bruyn in blijvend-glorieus koper aangebracht.

Joan van Broekhuizen.

[BA/6]

Bedoeld is de ‘Gloriette’, gebouwd in 1775 ter afsluiting van de paleistuin van Schloss

Schönbrunn (dat werd gebouwd tussen 1692 en 1713). In de tuinen van Schloss Schönbrunn bevindt zich de befaamde Tiergarten.

[BA/7]

De Cappella dei Principi, bedoeld als praalgraf voor de overleden heersers over Toscane uit het geslacht der Medici. Deze ruimte is echter nooit geheel afgewerkt en bevat enige lege graftomben. De initiator en eerste bouwheer van deze kapel, Ferdinando I de’Medici (1549-1609), ligt begraven in de Cripta del Buontalenti, onder de Cappella dei Principi.

[BA/8]

Sommige abbreviatuurtekens zijn – in het drukproces? – verkeerd geplaatst. Er moet gestaan hebben: Est. Est. Est. / Propter nimium est / Jo[hannes?] defunctus, Dominus

meus / Mortuus est.

Dit grafschrift spreekt echter over iemand die niet alleen zich dood dronk, maar zich óók dood at (est is een verkorte perfectumvorm van edit). Met de tweevoudige

betekenis van Propter nimium est (waarbij est eenmaal beschouwd moet worden als een substantivum verbale) staat er letterlijk: Hij heeft gegeten, gegeten, gegeten. /

Vanwege het te vele ‘hij heeft gegeten’/ Vanwege het te vele ‘Est’ / is de afgestorvene Jo[hannes?], mijn heer des huizes, overleden.

De vrije vertaling (waarin de dubbele betekenis van de tweede regel is

gecombineerd) luidt: Hij at en at en at / Hij vrat, en was voortdurend zat / Daarom

is Jan / mijn overleden man / door de dood gevat.

De Franse editie van 1732 bevat een uitgebreide aanvulling op de tekst van De Bruyn. Een voetnoot bij Le 14 Décembre je continuai mon voyage, & pris ma route

par Monte-Fiascone luidt:

Monte-Fiascone est une petite ville, située sur un côteau, à huit mille de Viterbe. Ce voyageur étoit un seigneur Allemand, qui parcouroit l’Italie. On raconte qu’il avoit la prècaution d’envoyer toûjours devant lui un de ses officiers, avec ordre de goûter le vin, dans tous les cabarets qui se trouveroient sur la route, & d’écrire, quand il en trouveroit de bon, ce mot EST sur la porte, pour avertir son maître qu’il pouvoit s’arrêter, & qi’il ne descendroit pas en vain. On boit à Monte-Fiascone un vin excellent, qu’ils apellent Moscatello. Ils ont des caves creusées dans le pied d’une montagne, qui le conservent toûjours extrêmement frais. Le Moscatello fut du goût de l’officier, & afin que son maître fut bien averti, il tripla l’EST, en écrivant sur la porte EST, EST, EST. Le maître ne le trouva pas moins bon que son officier, & il en but tant qu’il en mourut. L’officier le fit enterrer, & fit graver sur sa tombe EST, EST, EST, &c.

In de Brockhaus-editie uit het begin van de vorige eeuw luidt de tekst van het grafschrift: Est, est, est, propter nimium est dominus meus mortuus est. Het blijkt dat in deze befaamde Duitse encyclopedie (lemma: ‘Est, est, est’) de abbreviatuur

Jo – de fuc.(‘de gestorven Johannes’) is weggelaten en dat opeens de naam Johann Fugger opduikt. De naam Johann Fugger moet dan waarschijnlijk verbonden worden

met Johann Jakob Fugger die in 1546 een befaamde kroniek van zijn familie heeft geschreven.

Al het bovenstaande in aanmerking genomen, zal het duidelijk zijn dat hier sprake is van een regional legend, ontstaan naar aanleiding van een verkeerd begrepen grafschrift.

[BA/9]

De reisroute van Cornelis de Bruyn was: ’s-Gravenhage – Zwolle – Hannover – Halle – Leipzig – Marienberg (nabij de huidige Tjechische grens) – Jihlava (Du. Iglau, halverwege het traject van Praag naar Brno) – Wenen – Neumarkt (50 km ten N. van Klagenfurt) – Strassburg (25 km ten N. van Klagenfurt) – Chiusaforte (Du. Klausen) – Venetie – Ferrara – Bolgna – Montefiascone (25 km. ten N. van Viterbo) – Viterbo – Rome. Het door De Bruyn geheel verwoest genoemde Frelo is op de kaarten niet meer terug te vinden.

Met het verwijsteken(a)staat in margine: Tegenwoordige toestand van het Pauselyk Hof, enz.

[BA/11]

Wanneer De Bruyn van een myl spreekt, bedoelt hij telkens een Italiaanse mijl (1,85644 km). Dit blijkt ook hier uit de opgegeven afstand van Pozzuolo tot Napels: circa 15 km.

[BA/12]

Mogelijk is bedoeld de tumulus bij Misenum, die pas na de dood van Nero is opgericht. Zijn moeder Agrippina was immers gecremeerd, en op zijn bevel mocht geen grafmonument te harer ere worden opgericht.

[BA/13]

Bedoeld moet de kleine boot zijn waarmee het gezelschap aan wal was gekomen.

[BA/14]

Met het waterkasteel is een kleine vesting bedoeld is die op de punt van een landtong ligt.

[BA/15]

Onder het begrip natie moet worden verstaan: een groep kooplieden en handelaren, verblijvend in de Levant en afkomstig uit een bepaald land.

[BA/16]

Met het begrip archipel duidt De Bruyn de eilandengroep Sporaden voor de kust van Klein-Azië aan. Evenzo op folio 34: De Griekinnen van de eilanden in de

archipel, etc.

Deze letter A is op de tekening echter niet terug te vinden. Ook de hierna genoemde letters B, C en D ontbreken.

[BA/18]

Moecker en kattersi zijn evenwel geen synoniemen voor ‘gidsen’. Een moecker (Tu. merkepçi) was een ezeldrijver. Vg. Du Cange, Glossarium mediae et infimae Latinitatis s.v. mucrelus: ‘asinorum ductor’.

[BA/19]

Bedoeld is zuidelijk gedeelte van de Bosporus dat voorbij de Gouden Hoorn in de Zee van Marara uitmondt. Zie afbeelding 22 C. Voor de sterkte ‘Zeven Toorns’ zie afbeelding 40 bij f. 156.

[BA/20]

Maar Tu. aslan betekent niet ‘beer’, maar ‘leeuw’.

[BA/21]

De vizieren (Tu. wezîrleri) waren de ministers van staat en de hoogste gezagsdragers in het Ottomaanse rijk. Hun aantal wisselde voortdurend, van één tot hooguit zeven. Een van hen was de grootvizier, die hier waarschijnlijk bedoeld is. Zie Enc. de l’Islam, s.v. Wâzir.

[BA/22]

Bedoeld is de bevelhebber der paleiswachten, der poortwachters: kapiči agha. Deze

kapiči werden gekozen uit het elitekorps der janitzaren. Zie Enc. de l’Islam, s.v.

Kapuči.

[BA/23]

Giami is ontleend aan Ar. masdjid djāmi of kortweg djāmi, de moskee die de

gelovigen op de vrijdagsdienst samenbrengt; –si is het bezitsachtervoegsel van de 3epersoon zijn, haar. Dus: ‘sultan Achmet z’n moskee’.

[BA/24]

Met deze rivier is de Gouden Hoorn bedoeld; met de Bosphorus Thracius het zuidelijkgedeelte van de Bosporus, dat in de Zee van Marmora uitmondt. Zie gravure 22 C.

[BA/25]

Een vadem was een Engelse dieptemaat van ca. 1.83 meter. Volgens de Engelse zegsman van De Bruyn bedroeg de hoogte van het gebouw (‘zo veel vademen’) dus 85 x 1,83 = 155,55 meter. In werkelijkheid echter is de hoogte 55,60 meter.

[BA/26]

Tu. çavuş: gerechtsdienaar, baljuw. Chiaoux is de Franse transcriptievorm.

[BA/27]

Ook aan christenen was het luiden van hun kerkklokken nagenoeg geheel verboden.

[BA/28]

‘Tribuit-kinderen’ is een eufemisme voor buitgemaakte en geroofde christenkinderen.

[BA/29]

Een vergissing van Cornelis de Bruyn: deze twee afbeeldingen zijn niet op deze plaats, maar pas hierna ingevoegd, naast folio 136. Zulks volgens zijn aanwijzingen aan de boekbinder, welke op de laatste (ongenummerde) pagina staan vermeld. Die pagina is in deze digitale uitgave niet gereproduceerd.

[BA/30]

Eders worden deze woonplaatsen der kooplieden khan of chan genoemd.

Bedoeld zijn de Griekse letters X (chie) en ρ (rho), waarbij de poot van de ρ juist door het snijpunt van de twee diagonalen der X getrokken wordt. X (chie) en ρ (rho) vormen de eerste twee letters van het woord Xριστός (Christos: ‘Gezalfde’).

[BA/32]

Een hoed als hoofddeksel was kenmerkend voor een westerling.

[BA/33]

Fidikli: Mogelijk een verkeerde lezing van Sütlüce. Het ligt verder ten noordwesten

van Tophane.

Scutari: Üsküdar, aan de overzijde van de Bosporus.

[BA/34]

Deze ‘Zeven Toorns’lagen aan de zuidpunt van de oude stadsmuur, nabij Yedikule.

[BA/35]

Beide dieren verbeelden de Christus. Voor de vis (Gr. χθύς) als representant zie Augustinus, De Civitate Dei XVIII, cap. 23.

[BA/36]

Een openslaand bovenkleed, reikend tot op de knieën, dat ter hoogte van de borst werd gesloten met een fibula (sluitspeld).

[BA/37]

Een kleine vergissing van De Bruyn. In werkelijkheid moet men twee riviertjes oversteken, de Alibey en de Kâğitane, die beide dicht bij elkaar in de Gouden Hoorn uitmonden.

[BA/38]

Pompejus versloeg Mithridates VI van Pontus in 65 v. Chr. De zg. ‘Pilaar van Pompejus’ schijnt evenwel niets van doen te hebben gehad met de Romeinse veldheer,

maar veeleer een altaar voor Apollo te zijn geweest. Pierre Gilles (1490-1555) schijnt dit idee gelanceerd te hebben in zijn De topographia Constantinopoleos et de illius

antiquitatibus libri IV.

[BA/39]

Öreke Taşi. Deze ‘wandelende’ rotsen worden in verband gebracht met de mythe der Argonauten.

[BA/40]

Het merendeel van de hierna genoemde vlekken en dorpen (zowel aan de Europese als aan de Aziatische kant) zijn thans stadswijken van Istanboel. bijv. Dollmabassia (Dolmabahçe), Bisiktassi (Besiktaş) in Europa, en Coscongiouk (Kuzgunçuk), Singilkiuy (Cengelköy) in Klein-Azie.

[BA/41]

De Duitse mijl bedroeg7407 m. De omtrek van de Zwarte Zee zou dus bijna 9000 km zijn.

[BA/42]

De genoemde plaatsen in Klein-Azie zijn respectievelijk a) Cyzicus nabij het tegenwoordige Erdek aan de zuidkant van de Zee van Marmora; b) Iznik; c) Dinar; d) Izmit; e) Kadiköy.

[BA/43]

De genoemde plaatsen in Europa zijn respectievelijk: a) Tekirdağ; b) Perynthus nabij het huidige Eriğli aan de noordkant van de Zee van Marmora; c) Silivri; d) Biğados; e) Büyükçekmece.

[BA/44]

Perinthus lag nabij het huidige Ereğli aan de noordkant van de Zee van Marmora.

Deze anderhalve hexameter, die De Bruyn heeft overgenomen van zijn Franse voorbeeld (Guillaume-Joseph Grelot, Relations nouvelle d’un voyage de

Constantinople, 1680) lijkt in eerste instantie afkomstig te zijn uit het Lexicon geographicum van Filippo Ferrari (1551-1626), later opnieuw uitgegeven door o,m,

Michel-Antoine Baudrand (1633-1700) in 1670. Op blz. 272 van dit Lexicon staat s.v. Heraclea Thraciae (na medelingen over de ligging van deze stad) ter afsluiting van het lemma: De ea [i.e. Heraclea] quidam Poeta: quae magna Perinthus / ante

fuit, priscum mutavit Heraclea nomen. Maar van wie deze anderhalve dichtregel is,

staat niet vermeld. In de marge van het lemma staan immers deze referenten:

Ptol[emaeus], Plut[archus] & al[ii]. Een en ander blijkt uiteindelijk terug te voeren

tot Lactantius (ca. 250 – 320) die in De mortibus persecutorum deze versregels bij