• No results found

In de spelling van enige woorden blijkt De Bruyn een zekere ontwikkeling te hebben ondergaan die erop zou kunnen wijzen dat hij al in Italië met zijn tekst is begonnen en dat hij geruime tijd nodig heeft gehad voor het schrijven van zijn verhaal. Na boek I blijkt er immers een opmerkelijke ‘breuk’ te zijn op bepaalde onderdelen van de spelling. Deze ‘breuk’ is vervolgens vergroot en uitgediept na boek II. De feiten, genoemd onder de punten 1 tot en met 10 tonen dat aan. Enkele eigenaardigheden van de Bruyns orthografie lijken aan te duiden dat hij voor zijn spelling het

Nederlandsch Tael-bericht van Samuel Ampzing (1590-1632) heeft geraadpleegd

en de spellingregels daarin – gedeeltelijk althans – is gaan toepassen.

1. De ouderwetse spelling quamen, aanquaamen, bequamen en voorquam treffen we alleen aan in de boeken I en II (respectievelijk f. 38, 157, 177 en 190).+

+ Vgl. Nicoline van der Sijs, Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN, Den Haag (2004), 237: ‘Pas eind zeventiende eeuw gaan schrijvers geleidelijk de spelling kw in plaats van qu gebruiken in woorden zoals quam. In de eerste helft van de achttiende eeuw wint de spelling

2. De oude spelling ick is slechts tweemaal gebezigd, en wel in het begin van het eerste boek (f. 15 en 34). In de boeken II, III en IV ontbreekt ze ten enenmale. 3. Bijna exact hetzelfde geldt voor de spelling ae tegenover aa. In de boeken II, III en IV ontbreekt ae ten enenmale; in boek I komt ze slechts zesmaal voor, de laatste keer op f. 34. Alle andere gevallen in boek I waarin de woorden met

ae in plaats van aa geschreven zijn, worden aangetroffen in de beschrijving van

Constantinopel, Galata, Calchedon etc., of in de beschrijving van de Turkse en Griekse profane en religieuze gebruiken, passages welke De Bruyn (in vertaling) van andere schrijvers heeft overgenomen.

4. Ook twelck, welck(e) etc. is maar vijfmaal in boek I, en slechts éénmaal in boek II te lezen; zulks tegenover twelk, welk(e): 650 keer in boek I en 285 keer in boek II. De oude spelling ck in andere woorden staat eigenlijk alleen nog in boek I: 24 keer (waarvan acht vindplaatsen niet authentiek van De Bruyn, namelijk in een vertaalde tekst). In boek II, III en IV telkens éénmaal: oock (f. 205), acker (f. 260), sheck (f. 337).

5. Voorts is er het opmerkelijk gebruik van de cedille in çierlijk, çierlyk, verçierd,

çieraaden (tienmaal in totaal) in de aanvang van zijn verhaal. Daarna heeft De

Bruyn deze woorden na f. 30 nog ruim 125 keer gebruikt, nu echter zonder deze cedille. In het laatste gedeelte van zijn relaas (ff. 361, 371, 371, 377, 383) opnieuw vijf maal, maar telkens verçierd, nooit çierlyk, çierlijk of çieraad(en). Daarnaast echter de genoemde woorden ook vele malen zónder cedille. Met deze cedille nu heeft De Bruyn ongetwijfeld willen aanduiden dat de

bovengenoemde woorden aan het begin met een [s] en niet met een [k] moesten worden uitgesproken. Zulks – zo valt althans te vermoeden – in tegenstelling tot Italiaanse woorden, beginnend met een c, die op die plaats altijd als /k/ of als /tjs/ wordt gerealiseerd. De Bruyn schreef de eerste hoofdstukken van zijn reisverslag, die handelen over Italië dan ook waarschijnlijk kort na zijn terugkeer in Italië. Pas na enige tijd heeft hij zich ontdaan van deze Italiaanse invloed. De vijfvoudige terugkeer van de cedille in verçierd is dan wellicht te verklaren als een ‘gewoontespelling’. Dit lijkt althans de meest plausibele verklaring voor deze vijftien vindplaatsen van de ç in het begin en de vijf aan het eind van het boek.

6. Andere spellingen die uitsluitend in boek I voorkomen: afbeeldsels tegenover

afbeeldzels; ieder tegenover yder; insonderheid tegenover inzonderheid; tegenwoordigh tegenover tegenwoordig; puinhoopen (deze spelling nog éénmaal

in boek II) tegenover peuynhoopen.

7. Bij de keuze tussen de ij en de y is de tweede mogelijkheid voor De Bruyn al na korte tijd de favoriete spelling geworden. In duizenden woorden heeft hij voor de y geopteerd. De ij komt in boek I slechts 40 keer voor; het laatst op f. 28 (met als eenzame zwerver nog het woord sijnde op f. 39). In boek II zijn eveneens 40 woorden met ij gespeld, en hier zijn ze allemaal te vinden in de vertaalde passage over de Nijl (ff. 225-227). Ook hier is een eenzame uitzondering: het woord sijn op f. 168.

8. De vindplaatsen van ui ten opzichte van uy lopen in getal aanvankelijk eveneens sterk uiteen. In boek I zijn de aantallen: ca. 1400 keer ui tegenover slechts ca. 100 keer uy; in boek II ca. 600 keer ui tegenover ca. 260 keer uy. Maar in de boeken III en IV houden beide vormen elkaar meer in evenwicht. In boek III ca. 330 keer ui en ca. 225 keer uy. In boek IV ca. 360 keer ui en ca. 290 keer uy.

9. Ook in andere woorden verandert vanaf boek II de spelling. Bijvoorbeeld.

zwaare in plaats van swaare (met afleidingen als zwaarigheden, bezwaarlyk

e.a.). In boek I is swaar zowat de enige schrijfwijze (43x swaar vs. 3x zwaar), in boek II komt ze nog maar sporadisch voor (9x swaar vs. 25x zwaar), in boek III is er nog één geïsoleerde vindplaats swaar tegenover 22x zwaar, en in boek IV ontbreekt ze helemaal; daar lees je enkel de spelling zwaar, te weten 21x. 10. Opmerkelijk is de veranderde spelling van een werkwoordsvorm: de derde persoon enkelvoud indicativus, bijvoorbeeld van zeggen: in boek I en II uitsluitend men zegt; in boek III en IV uitsluitend men zegd. Zo ook men heefd,

krygd, teld, verhaald enz.

11. Over het letterteken z valt het volgende op te merken.

In het algemeen geldt voor dit werk van Cornelis de Bruyn de regel: z representeert de stemhebbende spirant [z] in woorden als zy, zyn, (de)zelve,

zeeker, zoo, zooals, zoodanig, zoon, alzoo, zal, zullen, Zaligmaaker. Het is deze

‘nieuwere’ spelling die De Bruyn toepaste; niet de ‘ouderwetse’ spelling s (versta: s=[z]) welke Amzing voorstond.+

Een steekproef aan de hand van de bovenstaande woorden zy, zyn, (de)zelve enz. toonde aan dat deze ‘verouderde’ klankwaarde s=[z] nagenoeg alleen – en dan nog slechts sporadisch – voorkomt in boek I, te weten 32 keer, waarvan 14 maal in het woord deselve. In boek II staat slechts éénmaal seker en éénmaal sullen; in boek III eveneens éénmaal deselve en éénmaal seekere. Boek IV vertoonde geen enkele vindplaats met de klankwaarde s=[z]. Opnieuw blijkt hieruit dat er na boek I sprake is van een opmerkelijke ‘breuk’ op een bepaald onderdeel van de spelling.

In enige gevallen echter heeft de z de klankwaarde [s]. Dat geldt in het bijzonder het suffix -zel in woorden als overblyfzel, verwelfzel, aanhangzel, maakzel,

verhemelzel, uittrekzel, aanlokzelen, dekzel, speekzel, schepzel, maar ook in

andere formaties als dagelykze, lakenze en bezeft, gezust. Ook in anlaut en na liquidae zal deze klankwaarde [s] gerealiseerd zijn: zatyn, zoort, zomtyds,

zommige en vercierzelen, floerze, Marzeille, gebalzemt, verhemelzels.De Bruyn

spelde ook perzoon en zomme met een z. Zulks evenwel tegen de bedoeling van met name Ampzing, die ze beschouwde als ‘uytheemsche’, en ‘geene natuerlijke Duytsche woorden’. Die dienden hun oorspronkelijke spelling s te behouden.

+

In een aantal gevallen echter kan de z uitgeproken zijn als ts , zoals bij

overblyfzelen, verwelfzel. Deze door Ampzing voorgestane uitspraak ts van het

letterteken z kan daarbij zijn begunstigd door analogiewerking van de epenthetische t in woorden als gelegentheid, voornamentlyk en onvertsaagd. De z in zedert kan eveneens als ts zijn uitgesproken, juist zoals in tzedert, dat van de 27 maal 5 keer met prothetische ‘t is gespeld.

12. Intrigerend is de variatie in de spelling lichaam / lichaamen vs. lighaam /

lighaamen. In boek I staat uitsluitend lighaam / lighaamen: 55 keer. In boek II

komt deze spelling eveneens 5 maal voor. In boek III 23 maal, en in boek IV 15 keer. Lighaam / lighaamen was blijkbaar de gewone schrijfwijze van De Bruyn. De alternatieve schrijfwijze lichaam / lichaamen duikt alleen op in boek II, te weten 24 keer, en in veel van deze 24 gevallen is aantoonbaar sprake van een vertaalde tekst. In de boeken I en III ontbreekt de spelling van deze twee

+ Zie F.L. Zwaan, Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst. Grammatische stukken van De Hubert, Ampzing, statenvertalers en reviseurs, en Hooft, uitgegeven, samengevat en toegelicht door Dr. F.L. Zwaan. Groningen-Batavia (1939), 151-157.

woorden met –ch – helemaal, en boek IV geeft lichaam slechts éénmaal te lezen, op f. 325.

13. De spelling ongevaar (ongeveer) is niet als drukfout beschouwd. Ze keert herhaaldelijk terug en is eerder als een Hollandse (door sommige taalmeesters geprefereerde) dialectvorm te beoordelen. Zo ook darde (derde): -er en –ar lagen in uitspraak trouwens dicht bij elkaar.+

De opvallende spelling lacchen (lachen) geeft denkelijk – ten overvloede naast de ch – het stemloze karakter van de Hollandse gutturaal [χ] aan, die voor een niet-Hollander klinkt ‘als het schrapen met een spade over stoeptegels’.+

Ook dagt (dag) met paragoge t is in het zeventiende-eeuws niet ondenkbaar.+

Toch komt dagt slechts éénmaal in dit werk voor.

Tweemaal bevat de tekst een synizese, dan wel crasis (zulks afhankelijk van de kleur die je enerzijds de gedelgde en anderzijds de gehandhaafde vocaal toekent):

z’er (f. 91) en s’er (f. 311).

Aan het begin van een zin was de kleurloze vorm van het persoonlijk voornaamwoord ik bij De Bruyn zeer geliefd. Procope van de klinker tot ‘k komt bijna honderd keer voor.

14. Over De Bruyns taalgebruik valt nog dit te vermelden: de tweeledige negatie is zeldzaam en komt slechts enkele malen voor, bijvoorbeeld. op f 116 (...die de macht niet en hebben...), op f. 119 (...buiten hetwelk zy niet en zouden gelooven....), op f 134 (...weshalven ik my niet meer en verwonderde...), alsook op f. 139 (...dewyl ze zo gemeen niet en is...). Na boek I komt ze nog slechts éénmaal voor: op f. 338 (Ook en was de E niet in MNHMEION op de steen...). Voor het oude voegwoord ende is de situatie gecompliceerder. Het komt liefst 68 keer voor, maar slechts 9 maal in eigen tekst (ff. 5, 6, 7, 27, 36, 120 (2x), 261, 297.) In de overige 59 gevallen staat het in bijbelcitaten of in de teksten die De Bruyn (vermoedelijk niét in zijn eigen vertaling) heeft overgenomen van Latijnse en Franse schrijvers, en (wél in eigen vertaling) van Engelse auteurs (respectievelijk ff. 180, 198, 224 en f. 346, aldaar tweemaal).

Het ouderwetse nogte / nochte komt maar tweemaal voor, en wel op f. 22 en op f. 354.

+ Zie Nicoline van der Sijs, o.c., 171-173

+ Een treffende karakterisering door Pé Hawinkels, indertijd (ca. 1966) in het Nijmeegs Universiteitsblad.

V

Boek I