• No results found

Een zebra in nieuw perspectief

Kroniek van het Nederlands voor anderstaligen

P. de Kleijn (Den Haag)

Op 11 november 1999 verdedigde de staatssecretaris van Onderwijs, mevrouw Adelmund, in de Tweede Kamer het onderwijs dat in Nederland gegeven wordt aan allochtone leerlingen en kreeg bij die verdediging de tranen in de ogen. Dat onderwijs was, volgens haar, spectaculair vooruitgegaan. ‘Waarom noemt niemand dat?’ riep ze tegen de kamerleden die haar beleid hadden bekritiseerd. Waarna ze, zoals dat heet, ‘volschoot’. De Kamerleden schrokken maar handhaafden hun kritiek: Er zijn vele miljoenen guldens extra ter beschikking gesteld voor deze groep, maar hun achterstand ten opzichte van autochtone leerlingen wordt nauwelijks kleiner. Dat moet anders en daarbij moet de kennis van het Nederlands centraal staan. De oplossing die Adelmund aandroeg en die de instemming kreeg van de Tweede Kamer was taalkundig gezien even eenvoudig als verrassend. Die allochtone kinderen moeten, voordat ze naar de basisschool gaan (in Nederland mogelijk voor vier- en verplicht voor vijfjarigen) al vanaf tweeënhalf jaar Nederlands krijgen. Een nieuwe term was geboren, de ‘voorschool’, en een oude opvatting: zorg voor veel maar aangepaste ‘exposure’, weer tot leven gewekt.

De auteurs van Zebra, een zeer omvangrijke leergang Nederlands als tweede taal, zijn met die ‘voorschool’ niet geholpen want hun doelgroep wordt gevormd door de zogenaamde ‘neveninstromers’, 12- tot 16-jarige buitenlanders wier ‘voorschool’ in het buitenland ligt en die in Nederland zo snel mogelijk een plaats moeten vinden in het voortgezet onderwijs. Voor hen is er in Zebra leerstof voor ruim 500 uur, verdeeld over 4 delen (‘fases’) die ieder een werkboek, een docentenhandleiding, een set van 3 video's, een set van 5 audio's en een cd-rom omvatten(1). Daarnaast is er nog een aparte opzoekgrammatica. Zebra brengt, met andere woorden, krachtig multimediaal geschut in stelling en kiest niet voor één maar voor verschillende taalleerbenaderingen: communicatief, taakgericht, inhoudgericht, geïntegreerde aandacht voor de

deelvaardigheden, aandacht voor taalfuncties, woorden, grammatica en leerstrategieën, voorts ‘total physical respons’-activiteiten, bedacht door James Asher en voor het Nederlands gepropageerd door De Ru (1989) en oefeningen gebaseerd op de ‘Jazz chants’ van Carolyn Grahame, in Nederland uitgebracht als ‘Taalriedels’ (Deen & Van Veen, 1994) en in Zebra omgedoopt tot de weinig gelukkige term ‘taalrebbels’.

De opbouw is thematisch. In deel 1 komen aan de orde: school, thuis, getallen, het lichaam, buiten, dagen/weken, wie ben je, hoe voel je je. In deel 2: eten en drinken, winkelen, logeren, het weer, vrije tijd, wat zie je er goed uit, de gemeente,

angst/spanning/fantasie. Omdat de doelgroep zeer heterogeen is en dus het leertempo sterk uiteen kan lopen, heeft men geprobeerd het lesmateriaal zo aan te bieden dat na de eerste vijf thema's er gedeeltelijk zelfstandig kan

worden doorgewerkt, terwijl ook herhalingsoefeningen (voor de langzame leerlingen) en verdiepingsoefeningen (voor de snelle) een mogelijkheid tot differentiatie bieden. Er is over Zebra lang en goed nagedacht, men heeft, terecht vind ik, alle didactische uitgangspunten en hulpmiddelen gemobiliseerd die voor de doelgroep relevant zijn en de omvangrijke oefenstof op een duidelijke manier in de werkboeken

gepresenteerd. Op de video bij deel 1 zijn sketchjes te zien die dienen als inleiding op een (sub)thema en ter introductie van nieuwe woorden. In die sketchjes, die in het algemeen vrij aardig maar soms wat houterig worden gespeeld, treden vrijwel uitsluitend allochtonen op - een gegeven waarover verderop meer. Op de videoband bij deel 2, die ook dient ter inleiding van een bepaald thema, staat leuk, interessant materiaal dat echter nogal ongelijksoortig van vorm en moeilijkheidsgraad is. De twee uit Thema's met toekomst afkomstige sketchjes en het postbus 51-spotje hebben de eenvoud van de sketchjes op videoband 1, maar de authentieke televisiefragmenten liggen lexicaal op een veel hoger niveau, terwijl de twee voor deze cursus gedraaide lange stukken over boodschappen doen en over een rondvaart door de Amsterdamse grachten weer heel makkelijk zijn omdat daar vrijwel geen woorden aan te pas komen. De cd's bieden heel veel oefenstof hetgeen onder andere betekent dat er verheugend veel aandacht wordt geschonken aan luistervaardigheid. Op de cd-roms oefenstof voor woordenschat, taalfuncties, begrijpend lezen, luisteren en verstaanbaarheid.

Wat de woorden betreft is uitgegaan van het ‘praktische standpunt’ dat leerlingen per dag gemiddeld tien tot vijftien woorden moeten leren (productief) hetgeen voor de hele cursus neerkomt op 3000. Receptief kennen ze er dan 5000 à 6000. ‘Dat is nog niet de helft van het aantal woorden waar Nederlandse leerlingen bij binnenkomst in het voortgezet onderwijs over beschikken’ (Docentenhandleiding, blz. 7). Waarna de auteurs van Zebra het probleem op het bordje van de docenten in het reguliere onderwijs deponeren met de boodschap ‘voortdurend alert’ te zijn en met de mededeling dat dit probleem hen nog ‘gedurende lange tijd’ kan achtervolgen. ‘Praktisch’? In alle publicaties over taalachterstand kun je lezen dat die achterstand in het reguliere onderwijs nooit meer wordt ingehaald en vaak zelfs groter wordt, een wetenschap waaruit onder andere de voorschoolse oplossing van Adelmund is voortgekomen. Je kunt daarin ook steevast lezen van welk eminent belang voor deze leerlingen woordkennis is. Ik begrijp heel goed dat de doelgroep van Zebra veel en vaak uiteenlopende dingen moet leren in een gecompliceerde lessituatie en in een beperkte tijd en dat er dus keuzes gemaakt moeten worden. Maar dat woordkennis daarbij niet meer gewicht heeft gekregen, bevreemdt me van auteurs die zich zo goed bewust zijn van het belang ervan. In Toegepaste taalwetenschap in artikelen (1998, nummer 1) wordt de dan nog niet geheel voldragen Zebra geïntroduceerd door een van de medewerkers van deze cursus, Folkert Kuiken. In dat artikel stelt hij vast dat bestaande cursussen voor de beoogde doelgroep niet helemaal voldoen onder andere omdat selectie en ordening van de leerstof heeft plaatsgevonden op basis van vrij eenzijdige criteria: ‘dit geldt met name

voor de woordenschat’ (blz. 54). ‘Daarbij komt dat het belang dat aan woordenschat wordt gehecht ten koste gaat van andere vaardigheden (luisteren, lezen, spreken, schrijven)’. Zebra biedt ongetwijfeld een veel completere taalkundige benadering dan de cursussen Spreken is zilver en De Delftse methode die Kuiken hier op het oog heeft. Maar dat je in één cursus ongeveer alles wilt doen heeft natuurlijk ook zijn prijs.

Er staat in Zebra ook voor extramuraal gebruik veel nuttigs maar in zijn geheel lijkt me deze leergang toch minder geschikt voor buiten de grenzen. In de eerste plaats zou de omvang een probleem kunnen zijn, want hoe geef je 500 lesuren een plaats in het vaak bescheiden curriculum dat aan Nederlands is toegemeten. In de tweede plaats richt Zebra zich op jongeren tussen de 12 en de 16. Hun belangstellingssfeer en de onderwerpen die hen bezighouden staan centraal. De extramurale studenten zijn ouder en hebben hun eerste verliefdheden en hun eerste liefdesverdriet allang achter de rug. In de derde plaats vormen die ‘neveninstromers’ een zeer heterogene groep, zowel wat taal als wat kennisniveau betreft. De extramurale studenten hebben een middelbare opleiding gehad en zullen, per land, dezelfde moedertaal spreken. Als hun uitgelegd moet worden wat makkelijk, een beetje makkelijk, een beetje moeilijk en moeilijk betekent, hoeft de docent niet vier steeds moeilijker wordende sommen op het bord te zetten, maar kan hij gewoon de vertaling geven. Hetzelfde geldt voor veel van de ‘doe wat je zegt’-opdrachten. Met andere woorden het tempo van Zebra ligt voor extramuraal gebruik veel te laag, zelfs als men gebruik zou maken van de hierboven genoemde differentiatiemogelijkheden.

Mijn ‘ten vierde’ heeft te maken met de protagonisten in deze cursus (video en werkboeken) en met het zinnetje: ‘De leergang is intercultureel van aard in de zin dat de onderwerpen, teksten en personen die in Zebra worden opgevoerd het beeld van Nederland als multiculturele samenleving weerspiegelen’ (Docentenhandleiding blz. 6). Deze keuze, die een zwaar stempel drukt op de hele leergang, betekent in feite dat de zebra opvallend weinig witte strepen heeft en dat van die multiculturele samenleving, waarvan, nietwaar, toch ook de autochtonen deel uitmaken, een nogal vertekend beeld wordt gegeven. Wie is daarmee gediend?

Maar misschien gaat het niet zozeer om land en bewoners, misschien is het een didactisch principe. Misschien leren allochtonen een taal beter, sneller wanneer deze wordt aangeboden door allochtonen die hen in het leerproces zijn voorgegaan. Een identificatiemogelijkheid. Een vorm van motivatie. De docentenhandleiding praat daar niet over. Jammer en onbevredigend. Want als ik me nu de vraag stel: Zou ik als neveninstromer in het Japanse onderwijs extra gemotiveerd raken wanneer de protagonisten in mijn cursus Japans in grote meerderheid Kees of Chiara of Kurt of Christy zouden heten en blank zouden zijn, dan zou ik antwoorden: Nee, zelfs al zou 10% van de Japanse bevolking afkomstig zijn uit het land van Kees en die anderen. Ik had zo graag ergens gelezen of en vooral waarom dit antwoord fout is.

Dat de Docentenhandleiding geen uitleg geeft over de gekozen setting, betekent overigens niet dat aan die handleiding geen zorg zou zijn besteed. Integendeel. Ze is zeer gedetailleerd, zeer consciëntieus samengesteld en zeer volledig. Eerlijk gezegd een beetje te. Als één keer is uitgelegd hoe iets in zijn werk gaat of gedaan moet worden, zou in alle soortgelijke gevallen wat mij betreft best verwezen mogen worden naar die eerste uitleg. Dat betekent voor de docent wat meer bladeren, maar als dat in mindering wordt gebracht op die niet misselijke f 150 die nu per

docentenhandleiding moet worden neergeteld, heeft hij dat er graag voor over, denk ik. En iets meer vertrouwen in het gezond verstand, de ervaring en de fantasie van de docent zou ook nog een paar tientjes kunnen schelen.

1 Hier worden alleen deel 1 en deel 2 besproken omdat de twee andere delen op het moment waarop deze Kroniek geschreven werd, nog niet beschikbaar waren.

Alons, Lies, Nanette Bienfait, Astrid Kraal, Folkert Kuiken (coördinatie), Marianne Molendijk en Willemijn Vernout, Zebra, Nederlands als tweede

taal voor anderstaligen in het voortgezet onderwijs. Amsterdam:

Meulenhoff Educatief, 1999. Fase 1: Werkboek 1, 323 blz., f 47,50, ISBN 90 280 10734, Docentenhandleiding 1, 433 blz., f 150,-, ISBN 90 280 31103, Video 1 (set van 3), f 250,-, ISBN 90 280 3675X, audio 1 (set van 5) f 150,- ISBN 90 280 57587. Fase 2: Tekstboek 2, 93 blz., f 17,50, ISBN 90 280 23488, Werkboek 2, 357 blz., 47,50, ISBN 90 280 41206,

Docentenhandleiding 2, 462 blz., f 150,-, ISBN 90 280 78088, Video 2 (set van 3), f 100,-, ISBN 90 280 43595, Audio 2 (set van 5), f 150,-, ISBN 90 280 18174, Grammatica, 132 blz., f 25,-, ISBN 90 280 0620X. Bij iedere fase zijn ook antwoordboekjes (prijs is inbegrepen in de prijs voor de Docentenhandleiding) en cd-roms. De cd-roms kunnen alleen

rechtstreeks aangevraagd worden bij de uitgever. De vergoeding voor de cd-roms zit in de prijs van de werkboeken. Fase 3 en 4 zijn nog niet verschenen.

Nieuw Perspectief is een cursus voor gevorderden en bereidt hen voor op een studie

in het hoger onderwijs of op een baan waarvoor zo'n opleiding vereist is. De cursus bestaat uit twee delen. In deel 1 zijn de thema's: informatie verzamelen; normen en waarden, wetten en regels; wonen; gezondheid; onderwijs en educatie. In 2 recreatie; toerisme en sport; reclame; sponsoring en voorlichting; wetenschap; economie, commercie en handel, demografie, het bedrijfsleven; ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, solliciteren. Per thema (hoofdstuk) gemiddeld dertig lessen van ongeveer 45 minuten per les.

Aan bod komen de gebruikelijke vier vaardigheden plus de ‘leervaardigheid’. Die laatste leert de cursist zijn eigen leerproces en het product daarvan voor te bereiden, te plannen, uit te voeren en te evalueren met als einddoel een zelfstandige leerhouding. Deze ‘leervaardigheid’ loopt als een rigoureuze rode draad door de hele cursus heen. Die ‘rode draad’ haal ik uit de Docentenhandleiding,