• No results found

Nederlandse cultuur in Europees verband

D.W. Fokkema (Universiteit Utrecht)

Na jarenlange voorbereiding zullen binnenkort vijf delen zijn verschenen in de reeks

Nederlandse cultuur in Europese context. Zij zijn het resultaat van tien jaar onderzoek,

dat gedeeltelijk tot tussentijdse publicatie in de vorm van proefschriften en

monografieën heeft geleid maar nu ook in samenvattende studies rond vier significante momenten uit de Nederlandse geschiedenis - 1650, 1800, 1900, 1950 - voor een groter publiek toegankelijk wordt gemaakt.

De redacteuren van deze delen, die grotendeels ook zelf als auteur optreden, zijn: Willem Frijhoff en Marijke Spies (Bevochten Eendracht, dat de Nederlandse cultuur omstreeks 1650 beschrijft), Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt (Blauwdrukken voor

een samenleving, dat ontwikkelingen in de Bataafse Republiek analyseert), Jan Bank

en Maarten van Buuren (Hoogtij van burgerlijke cultuur, betreffende de periode rond 1900), en Kees Schuyt en Ed Taverne (Welvaart in zwart-wit, over de jaren na de Tweede Wereldoorlog). Er is een vijfde deel in voorbereiding, Rekenschap, onder redactie van Frans Grijzenhout en ondergetekende, waaraan twaalf auteurs meewerken die in de vorm van essays een aantal aspecten van de Nederlandse cultuur in Europees verband analyseren en hun persoonlijke visie geven op de betekenis van kwesties als democratie en tolerantie, de Europese integratie, de onderwijspolitiek, de ruimtelijke ordening, de ontwikkeling van de kunsten en de literatuur, religiositeit en secularisering, de positie van de vrouw, het beeld dat Nederlanders van zichzelf hebben en dat anderen van hen hebben. Ten slotte wordt de vraag besproken of een theoretische verklaring van het relatieve succes van het Nederlandse model mogelijk is. In de loop van het jaar 2000 wordt het onderzoeksprogramma afgesloten. Bij het ter perse gaan van dit artikel is deel 1 van de reeks verschenen; de overige vier delen zullen naar verwachting in de loop van 2000 worden gepubliceerd. De uitgeverij Sdu in Den Haag heeft in september 1999 een folder de wereld ingestuurd waarin het publicatieschema is vermeld.

Op verzoek van de redactie van Neerlandica extra Muros wil ik graag ingaan op de ontstaansgeschiedenis van het onderzoeksprogramma, de wetenschappelijke vragen die leidraad bij het onderzoek zijn geweest, de interdisciplinaire samenwerking die noodzakelijk was, en het afsluitende congres in 2001.

Vragen

Vrijwel alle onderzoekers die zich bezighouden met literatuur en met

cultuurgeschiedenis hebben momenten waarop zij zich de vraag stellen van de relevantie van hun vak. Maatschappelijke betrokkenheid is niet hetzelfde als wetenschappelijk belang, maar de vraag naar de relatie tussen cultuur in de beperkte betekenis van kunsten en wetenschappen en cultuur in de brede betekenis van menselijk gedrag roept tal van wetenschappelijke vragen op. Het wetenschappelijke

onderzoek dat hieruit voortvloeit kan een maatschappelijke motivering hebben, zonder dat de kwaliteit van het onderzoek erdoor behoeft te worden aangetast. De opstellers van het oorspronkelijke onderzoeksprogramma waren vooral geïnteresseerd in het sociale belang van ‘cultuur’: de betekenis van deelname aan culturele

activiteiten voor het welzijn van sociale groeperingen en voor hun welvaart in economische zin. Wat zijn de condities waaronder culturele activiteiten een sociale betekenis kunnen hebben? De lijn die kunst met maatschappelijk belang verbindt is lang niet altijd zichtbaar. Dat een nieuwe roman een bijdrage aan een verhoging van de welvaart zou kunnen leveren is een lachwekkende gedachte. Zelfs het belang van het fundamentele wetenschappelijke onderzoek is jarenlang miskend. Anderzijds wordt meestal wel aangenomen dat goed onderwijs een eerste voorwaarde is voor economische groei en is er een hardnekkige theorie dat het calvinisme de accumulatie van kapitaal en daardoor handel en welvaart heeft bevorderd. De betekenis van de factor ‘cultuur’ voor een samenleving is door vraagtekens omgeven, maar juist daardoor een enorme wetenschappelijke uitdaging.

Politieke omstandigheden kwamen de geboorte van het prioriteitsprogramma ‘Nederlandse cultuur in Europese context’ te hulp. De Europese eenwording heeft ook bij politici aandacht gewekt voor het belang van ‘cultuur’. Zij vragen zich af wat er in de toekomst met de Nederlandse taal gaat gebeuren, en in hoeverre er een band is tussen taal en cultuur. Loopt wellicht de Nederlandse cultuur gevaar te worden fijngemalen tussen de aspiraties van de grote buurlanden of te worden verdrongen door producten van de Angelsaksische cultuurindustrie? Na terugkeer van een succesvolle top van Europese regeringsleiders in Hannover op 27 juni 1988 gaf de toenmalige minister-president Lubbers uiting aan zijn bezorgdheid. De economische eenwording was weliswaar dichterbij gebracht, maar hij vroeg zich af wat de gevolgen op cultureel gebied zouden zijn.

Vermoedend dat het tij gunstig was heb ik als voorzitter van de NWO Stichting Literatuurwetenschap in de zomer van 1988 het initiatief genomen voor overleg met andere stichtingen op het gebied van de geestes- en de maatschappijwetenschappen om tot een interdisciplinair onderzoeksprogramma te komen dat al spoedig de naam ‘Nederlandse cultuur in Europese context’ kreeg. Bij de eerste belangrijke vergadering moest ik echter vanwege vakantie verstek laten gaan. Mijn rol werd overgenomen door prof. dr. P.W.M. de Meijer, die kort daarop rector van de Universiteit van Amsterdam zou worden en wiens overtuigingskracht waarschijnlijk sterker was dan de mijne geweest zou zijn. Er werd een stuurgroep gevormd die een aanvraag voor een prioriteitsprogramma bij NWO heeft ingediend, en die na de definitieve goedkeuring van het programma in 1990 in enigszins gewijzigde samenstelling de leiding van het programma op zich heeft genomen. Het programma ontving van NWO een genereuze subsidie voor een periode van negen jaar.

In de loop van 1991 heeft de stuurgroep via open werving een

secretaris/bureauredacteur en acht redacteuren aangesteld. De redacteuren van de vier ‘ijkpunten’ zijn aan het begin van dit artikel vermeld. Aan de hand van de in het prioriteitsprogramma geschetste onderzoeksopzet, waarin de redacteuren wel

enkele creatieve veranderingen hebben aangebracht, werd vervolgens een betrekkelijk groot aantal onderzoekers-in-opleiding en postdocs geworven om specifieke vragen te beantwoorden. De voornaamste resultaten van dit onderzoek zijn gepubliceerd in de reeks ‘Nederlandse cultuur in Europese context; monografieën en studies’, waarin op dit moment zeventien delen zijn verschenen, terwijl nog verscheidene boeken verwacht kunnen worden. Deze zg. ‘lange reeks’ verschijnt eveneens bij Sdu.

Cultuur

De onderwerpen die in deze ‘monografieën en studies’ aan de orde zijn gesteld betreffen onder meer de boekgeschiedenis, de standaardisatie van het Nederlands, de rooms-katholieke en protestantse spiritualiteit, het zelfbeeld van de Nederlanders en het beeld dat zij van anderen hebben, de herinnering aan de vervolging van de Joden, het gemengde huwelijk, ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderwijs, de opkomst van het gespecialiseerde tijdschrift, de invloed van esthetische theorieën.

Het lijkt een disparate verzameling van onderwerpen maar zij wordt bijeengehouden door een bepaalde opvatting van cultuur die ik, op persoonlijke titel, in drie stappen zou willen formuleren. (1) Cultuur wordt geproduceerd en geconsumeerd door mensen die met behulp van of naar aanleiding van culturele objecten met elkaar in gesprek zijn. Cultuur ligt dan ook niet besloten in een aan te wijzen reeks van objecten, maar in de omgang met die objecten. Scherp gesteld: het gaat niet om het culturele erfgoed als zodanig, maar om de betekenis die eraan kan worden toegekend. Cultuur is niet te reduceren tot objecten, maar wordt onderwezen en geleerd, getoond en ervaren. (2) De nadruk op de omgang met culturele objecten leidt naar de bestudering van conventies. In navolging van David Lewis wordt een conventie opgevat als een stilzwijgende of expliciete afspraak met behulp waarvan mensen hun gedrag, reacties en oordelen coördineren. Een cultuur kan worden beschreven als een systeem van conventies. Daarbij dient steeds in het oog te worden gehouden dat er meer en minder stringente conventies zijn, dat er sancties bestaan op de handhaving van sommige conventies (die in wetten en verordeningen kunnen zijn vastgelegd), en vooral ook dat de sociale groepering die een bepaalde conventie in acht neemt meer of minder omvangrijk kan zijn. (3) De opvatting van cultuur als een systeem van conventies is van toepassing zowel op het brede, antropologische als het beperkte,

intellectueel-esthetische begrip van cultuur. Hiermee wordt de theoretische scheiding tussen de twee cultuurbegrippen in feite ongedaan gemaakt. Die scheiding levert ook meer problemen op dan zij oplost, want de tussenvormen zijn legio. Dit blijkt ook uit de onderwerpen die in de ‘lange reeks’ zijn behandeld. Behoren de standaardisatie van het Nederlands, de religiositeit, de vorming van een zelfbeeld, de formulering van politieke idealen enzovoort nu tot het brede of het smalle begrip ‘cultuur’?

Ik zou het normatieve karakter van het smalle cultuurbegrip niet als criterium ter onderscheiding van het brede cultuurbegrip willen hanteren. Ik ontken niet

dat bepaalde objecten (inclusief maatschappelijke organisatievormen en instituties) door meer mensen waardevol worden geacht dan andere objecten, maar die waardering geldt zaken die traditioneel tot zowel de cultuur in de brede betekenis als cultuur in engere zin worden gerekend. Om misverstand te voorkomen wil ik hieraan toevoegen dat bij de waardering van culturele objecten niet uitsluitend het principe geldt dat de meeste stemmen beslissen. Dikwijls is er een getrapte waardering, waarbij een kleine groep experts kan bepalen wat zij waardevol acht, omdat zij het vertrouwen heeft van een grotere gemeenschap.

De wetenschappelijke vragen die in het kader van het prioriteitsprogramma gesteld zijn, hebben in veel gevallen een sociologische component: wat waren de

getalsverhoudingen tussen de protestanten en katholieken in het Nederland van de zeventiende eeuw en op welke wijze wisten de protestanten zich van een dominante positie te verzekeren? In hoeverre waren literatuur en beeldende kunst een middel ter versterking van de sociale cohesie, of een uitdrukking daarvan? De organisatie en toegankelijkheid van het onderwijs is ook een thema dat veel aandacht krijgt. De ontwikkeling van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden naar een Europese Unie, waarin Nederland slechts een bescheiden rol kan spelen en zich in velerlei opzicht aan de grote buurlanden moet aanpassen, impliceert een perspectief dat met de term ‘schaalvergroting’ kan worden aangeduid maar waarvan de consequenties moeilijk te overzien zijn. Toen minister Hermans zich in juni 1999 over het onderzoek liet voorlichten, interesseerde hem met name het thema van de schaalvergroting, die niet alleen een gevolg van politieke en economische ontwikkeling is, maar ook een resultaat van de informatie- en communicatietechnologie.

Bij de beantwoording van de vele vragen die gesteld zijn bleek interdisciplinaire samenwerking een eerste vereiste, maar wel steeds op basis van grondige expertise in het eigen vak. Ook ben ik ervan overtuigd dat het verstandig is geweest om de historische component te benadrukken, de langetermijnontwikkeling. In

driehonderdvijftig jaar is meer veranderd dan men zich doorgaans realiseert. Maar men zal ook verrast worden door zaken die hetzelfde zijn gebleven: bij voorbeeld de inzameling van geld ten behoeve van slachtoffers van vervolging in verre landen was in de zeventiende eeuw even gewoon als nu.

Congres

In het najaar van 2001 beogen wij een congres te beleggen waarop de gepubliceerde resultaten van het onderzoek zullen worden besproken en beoordeeld. Hoewel de omvang van dit congres gelimiteerd zal zijn, wil ik lezers van dit artikel graag oproepen hun belangstelling ervoor kenbaar te maken. Juist degenen die zowel Nederland alsook het buitenland kennen en daardoor over de nodige kritische afstand beschikken, zouden aan de evaluatie van de resultaten kunnen bijdragen.

Belangstellenden kunnen zich melden bij drs. H.J.W. Nap, NWO (Geesteswetenschappen), postbus 93138, 2509 AC Den Haag.

Bron voor neerlandici: Bibliografie van de Nederlandse Taal- en