• No results found

Christine Kasper (Wenen)

1. Een Vlaamse taal?

Nederlandstaligen lijken een talenknobbel te hebben. Wie de Nederlandse taal kent, zou immers over zichzelf kunnen beweren dat zij of hij naast Nederlands ook Hollands spreekt,(1)

en dan eventueel nog Vlaams, misschien zelfs Belgisch. Blijkens sommige personeelsadvertenties zouden heel wat potentiële werkgevers het bedrog niet eens merken.(2)

Maar zou het eigenlijk wel bedrog zijn? In de omgang met buitenlanders gebruiken Nederlanders immers zelf graag de aanduiding Holland als ze Nederland bedoelen.(3)

Het begrip Vlaams heeft eveneens een lange traditie. Het adjectief werd in de negentiende eeuw door Vlamingen ook in taalcontexten gebruikt, en daardoor is het de Franse terminologie van België, maar ook van Frankrijk, binnengedrongen. Wie ooit het nieuws van de NOS en de VRT vergeleken heeft, weet dat er een behoorlijk verschil is tussen het Nederlands van Nederland en dat van Vlaanderen. Roep tijdens de pauze van een congres eens ‘Neem jullie tassen maar mee!’ en iedereen zal meteen Nederlanders (pakken hun aktetassen) en Vlamingen (pakken hun kopjes) kunnen scheiden. Maar Vlaams als zelfstandige taal?

Taalkundigen aarzelen om van een Vlaamse taal te spreken. De hoofdargumenten tegen het gebruik van die term zijn het feit dat de grens tussen Nederland en

Vlaanderen niet overeenkomt met een isoglossengrens en dat veel Vlaamse

‘afwijkingen’ teruggaan op invloeden vanuit het Frans. Nederlanders en Vlamingen zijn het er wel over eens dat er grote mentaliteitsverschillen bestaan tussen het Noorden en het Zuiden, maar die grens wordt doorgaans bij de grote rivieren gesitueerd en dus ten noorden van de politieke grens.

In taalkundig opzicht stellen deze argumenten niet veel voor. In feite zijn er maar heel weinig politieke grenzen die precies de taalkundige grenzen volgen, en die betreffen dan in de eerste plaats talen van geheel verschillende families. Bovendien zijn ze meestal kunstmatig, dat wil zeggen gebaseerd op etnische zuiveringen en andere twijfelachtige politieke ingrepen. Niet eens de scheidslijn tussen het Nederlands en het Duits valt op het niveau van de dialecten samen met de staatsgrens, ondanks het feit dat ze al zo'n 350 jaar oud is.

Het Nederlands dat men in Vlaanderen gebruikt, is soms makkelijk herkenbaar als vertaald Frans. Veel mensen gaan ervan uit dat mengvormen per definitie slecht zouden zijn; men denke aan termen als verbastering, bastaardwoorden,

verbeulemansing, mengelmoes enz. Dat taalcontact juist een verrijking kan zijn, is

nog een recent inzicht, dat in een tijd waarin het racisme overal in Europa opnieuw de kop opsteekt, steeds nadrukkelijker naar voren wordt gebracht. Uitdrukkigen als

een nummer vormen (i.p.v. draaien), jurken aan 100 frank (i.p.v. à of voor) mogen

raar klinken voor iemand die alleen maar met het Nederlands van Nederlanders geconfronteerd werd, en de gestelde lichamen

(voor Frans les corps constitués; d.w.z. de overheidsinstellingen) wer-ken vaak op de lachspieren. Maar leenvertalingen zijn van alle tijden. Niemand zou zich

tegenwoordig nog storen aan het woord geweten dat letterlijk uit het Latijn vertaald is: conscientia, waarbij con als collectief opgevat werd en naar analogie met woorden als gebergte met ge vertaald. Dat heeft ook te maken met het feit dat het Latijn al eeuwenlang niet meer als bedreiging voor het Nederlands (en andere talen) wordt ervaren. Het is ook opmerkelijk dat Vlamingen die Franse invloeden in het Nederlands aan de kaak stellen, bijna nooit over archaïsmen en purismen spreken, hoewel die voor Hollandse oren even vreemd klinken als de Franse mengvormen (bijv.

ontgoochelen, of droogzwierder enz.).

Uiteindelijk is de vraag of men het Vlaams als zelfstandige taal mag beschouwen, helemaal geen taalkundige vraag, maar een sociologische. Als mensen denken dat datgene wat ze spreken een zelfstandige taal is, dan is het dat ook. Op die manier groeien in de loop der tijden de leden van grote taalgemeenschappen om politieke, religieuze en andere redenen uit elkaar, en ontstaan er wat Kloss Ausbausprachen heeft genoemd.(4)

Ook het Afrikaans is als het ware ooit begonnen als Nederlands. Maar het Afrikaans is dan ook door tal van landen en zeeën van het Nederlandse taalgebied gescheiden, wat de eigen ontwikkeling vergemakkelijkt heeft.

In Vlaanderen is het talige zelfbewustzijn in de laatste jaren aanzienlijk gegroeid, maar het is nog steeds klein. Gedurende decennia werd het Nederlands uit het noorden als een steunpilaar beschouwd die de Vlamingen moest sterken in hun strijd tegen het Frans. Normatief georiënteerde taalkundigen als Paardekooper, Goossens en Geerts hebben een krachtig stempel gedrukt op de perceptie van het Nederlands in Vlaanderen; woordenlijsten met als opbouwprincipe ‘zeg niet/zeg wel’ vierden tot kortgeleden hoogtij.(5)

Overigens hebben ook de Franstalige Belgen in dezelfde periode een grote bijdrage geleverd aan de normatieve taalkunde.(6)

Langzaamaan lijkt daar verandering in te komen. Dat werd ook duidelijk tijdens het Taaluniecongres over Taalbeleid & Taalvariatie, waar niet alleen de algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. K. Jaspaert, maar ook talrijke andere sprekers spraken over de noodzaak van een sterker permissief beleid ten opzichte van taalvariaties.(7)

Regionaal taalgebruik wordt niet langer uitsluitend in sociale categorieën geïnterpreteerd. Met andere woorden, het gebruik van regionalismen wordt niet langer als kenmerk van laaggeschoolden gezien. Als men het voorwoord van de twaalfde en de dertiende druk van het Woordenboek der Nederlandse Taal bekijkt, dan valt meteen op dat belgicismen daar niet meer als beter maar te vermijden taalverschijnselen worden gepresenteerd. De vage label gewestelijk, die in feite vrijwel altijd betrekking had op belgicismen, is verdwenen; belgicismen worden nu doorgaans aangeduid als Belg. N.. Ineens wordt er - voor het eerst overigens - ook de taal van Suriname expliciet vermeld.(8)

Toch zal men nog negatieve oordelen over het taalgebruik van de Vlamingen blijven tegenkomen, niet in de laatste plaats bij de Vlamingen zelf, zoals blijkt uit de volgende passage over de Vlaamse pers:(9)

De Vlaamse kranten hebben niet de journalistieke kwaliteiten van de Nederlandse. De Nederlandse journalisten beheersen beter hun taal dan de Vlaamse. (In Nederland zijn er een viertal scholen voor journalistiek op het niveau hoger beroepsonderwijs, in Vlaanderen is er geen enkele school voor journalistiek). De Nederlandse kranten hebben buitenlandse correspondenten, die meestal werken voor verschillende regionale en/of landelijke kranten. De Vlaamse kranten hebben vrijwel geen buitenlandse correspondenten. Ook columnisten zijn in de Vlaamse dagbladpers zo goed als onbekend. In Nederland zijn er heel goede.

Dit staat in een basisboek voor buitenlandse neerlandici dat niet alleen in Vlaanderen is uitgegeven, maar blijkens de kafttekst zelfs financiële steun van de Taalunie gekregen heeft, dus ook door de Vlaamse belastingbetalers is betaald...

Het zelfbewustzijn dat de Vlamingen vooral na 1960 tegenover de Franstalige Belgen hebben ontwikkeld, lijkt zich nu ook tegen de Nederlandstalige buren te keren. De taal van Vlaanderen heeft Hollandse ontwikkelingen vaak niet of in mindere mate meegemaakt en de mensen weigeren om ze te volgen. Dat betreft bijvoorbeeld de zgn. rode volgorde in de werkwoordelijke eindgroep (dat dit wordt gedaan), de splitsing van scheidbare werkwoorden in samengestelde tijden (dat hij op is gestaan), de verwijzing naar de-woorden met behulp van het pronomen hij (door Geerts ooit

hollanditis genoemd)(10)

of het gebruik van hun in de betekenis van ze (hun hebben

het gedaan), dat ook in Nederland voorlopig nog als fout wordt beschouwd.

Bovendien zijn er tal van woorden die in Nederland niet of anders worden gebruikt en/of anders worden uitgesproken. Steeds vaker ervaren Vlamingen de taal van Nederlanders en meer bepaald Hollanders als belachelijk,(11)

wat natuurlijk even dwaas is als het superioriteitsgevoel dat Nederlanders vaak tegenover Vlamingen aan de dag leggen.

In steeds meer contexten worden Vlamingen in hun eigen taalvariant toegesproken. In een tijdperk waar reclame en verkoopcijfers de maat bepalen, betekent dat tegelijkertijd ook dat er een markt is voor Vlaamse taaleigenheden, dat de Vlamingen het gewoon zo willen. Een goed voorbeeld is de Phonecard, een Belgische

telefoonkaart die een paar jaar geleden werd geïntroduceerd. De gebruiker wordt verbonden met een automatische stem die in 1998 nog onmiskenbaar Hollands sprak en het zelfs had over een tegoed in Belgische francs (Franse uitspraak!). Inmiddels is die stem door een Vlaamse vervangen.

Een ander voorbeeld van de veranderde perceptie: Vlaamse journalisten die voor een Nederlandse krant werken, hebben me verteld dat hun teksten daar van

belgicismen worden gezuiverd. Erg? Dat ligt eraan. De journalisten in kwestie vinden namelijk tegelijkertijd dat ze in Nederland met open armen worden ontvangen. Volgens hen gaan Nederlandse dagbladuitgevers ervan uit dat Vlamingen sappiger, levendiger, creatiever, natuurlijker schrijven dan Nederlanders (misschien juist omdat ze geen school voor journalistiek hebben kunnen volgen waar ze allemaal dezelfde regels kregen aangeleerd?). Nederlandse krantenredacties hebben dan toch het recht om een paar begrippen te vervangen

die hun lezers niet kennen, aldus de Vlaamse journalisten unaniem, zolang de betekenis maar dezelfde blijft. Tenslotte betalen ze ervoor.

Het financiële aspect speelt overigens ook een niet te onderschatten rol bij de vraag of men in Vlaanderen Nederlands of Vlaams spreekt. Zelfs al groeit het talige zelfbewustzijn van de gemiddelde Vlaming met de dag, het zou niet verstandig zijn om het bestaan van een zelfstandige Vlaamse taal af te kondigen. Welke rol zou een taal met maar zes miljoen sprekers op internationaal vlak gaan spelen? Het is afwegen tussen de behoeften van het identiteitsgevoel en de internationale positie van de taalgemeenschap.