• No results found

Werkwijze .1 Snoeitijdstip.1 Snoeitijdstip

In document A.1 Het Technisch Vademecum Bomen (pagina 190-200)

F Technische handleiding

F.2 Gespecialiseerd werk vereist gespecialiseerd personeel

F.4.1 Verzorging eerste jaren na aanplant

F.4.2.3 Werkwijze .1 Snoeitijdstip.1 Snoeitijdstip

Het snoeitijdstip is ondermeer afhankelijk van het doel van de snoei, maar als algemene regel geldt dat bomen het best gesnoeid worden in de late lente of de zomer wanneer ze volop in blad staan, zeker bladhoudende bomen en coniferen. Snoeien gebeurt namelijk het best op het tijdstip dat de boom onmiddellijk kan reageren op de verwonding. Dat is – in tegenstelling tot wat nog vaak wordt gedacht – niet tijdens zijn winterrust, maar tijdens het groeiseizoen. Dan kan de boom wonden actief afgrendelen en start de wondovergroeiing onmiddellijk. Reeds eeuwen geleden voelde men dit aan.

Maar doorgaans hadden mensen tijdens de winter meer tijd om bomen te snoeien, aangezien in de zomer op het veld moest gewerkt worden. Ook vandaag zijn er nog altijd enkele voordelen om ’s win-ters te snoeien: in tuinen, parken en openbaar groen is er in deze periode minder werk en, doordat er geen bladeren aan de bomen staan, heb je een beter zicht op het werk en is er minder snoeiafval. Ook knotten gebeurt ‘s winters en fruitbomen vragen een wintersnoei. Nadelen van wintersnoei zijn dat wonden enkel passief afgegrendeld worden en dat de wondovergroeiing pas het volgende groeiseizoen op gang komt. Bij sterk afgrendelende bomen zijn bij een correcte wintersnoei weinig problemen te verwachten, hoewel ook daar zomersnoei de voorkeur geniet. Wat je zeker nooit mag doen, is snoeien wanneer het vriest of wanneer vorst wordt aangekondigd. Als gesnoeid wordt in het groeiseizoen, moet wel rekening gehouden worden met het broedseizoen van de vogels.

Snoeien tijdens het uitlopen en het vallen van het blad doe je beter niet. Het afgrendelen en over-groeien van snoeiwonden en het compenseren van het bladverlies vragen zeer veel energie van de boom. In de lente komt de groei van de bladeren, takken en wortels op gang en heeft de boom alle energiereserves nodig voor het opbouwen van nieuw weefsel. Ook het cambium is in deze periode extra gevoelig, waardoor beschadigingen tijdens het snoeien niet denkbeeldig zijn. Zo kan de schors tijdens het hele groeiseizoen loslaten als ze belast wordt, maar zeker tijdens de lente is ze hiervoor extra gevoelig. Tijdens de herfst worden reservestoffen uit de bladeren opgeslagen in de stam, takken en wortels. Het zijn deze energiereserves die de boom gebruikt om het volgende voorjaar uit te lopen.

Technische handleiding 203 Door in de herfst te snoeien laat je de boom niet toe om zijn energiereserves maximaal aan te vullen.

Ook de sporendruk in de lucht is in de herfst zeer groot, waardoor de kans op besmetting en infectie van snoeiwonden groter wordt. Om de boom niet onnodig te belasten, is het dus beter het snoeien slechts uit te voeren tijdens de zomer, als de boom volledig in blad staat, of eventueel in de winter, als hij in winterrust is.

Een aantal boomsoorten is gevoelig voor ‘bloeden’. Het gaat om water dat uit het houtweefsel ‘ge-stuwd’ wordt door worteldruk. Als het bloeden beperkt blijft, verzwakt het de boom slechts weinig. De waterstroming beperkt zelfs de kans op infectie van de snoeiwonde. Hevig en langdurig bloeden ver-traagt wel de callusvorming onder de snoeiwonde en in enkele gevallen treedt bastschade op. De kans op bloeden bestaat vanaf het moment van herfstverkleuring tot de boom volledig in blad staat. Het is dus aangewezen om deze soorten alleen te snoeien in de zomer. Dit geldt ondermeer voor esdoorn, berk, beuk, valse Christusdoorn, haagbeuk, goudenregen, paardenkastanje, notelaar, populier en vleu-gelnoot. Verwar het bloeden na snoei niet met slijmvloed of bloedingsziekte, die beide het gevolg zijn van een aantasting.

Ook soorten die gevoelig zijn voor het meniezwammetje (Nectria cinnabarina) worden het best in de zomer gesnoeid (o.a esdoorn, iep, linde en paardenkastanje). Meidoorn, Sorbus, appel, peer en kers mogen nooit in het najaar of de winter gesnoeid worden om het risico op loodglans (Chondrostereum purpureum) tot een minimum te beperken.

Aangezien het snoeitijdstip ook invloed heeft op de mate waarin hergroei mag verwacht worden, wordt het snoeitijdstip ook bepaald door het doel van de snoei. Wintersnoei levert meer nieuwe scheuten op uit slapende of adventiefknoppen, zeker als er sterk gesnoeid wordt. Bomen knotten of kandelaren gebeurt dus altijd ’s winters. Als dit soort snoei tijdens de zomer zou gebeuren, is de kans op afsterven van de boom zeer groot, hij heeft dan te weinig energiereserves om zijn bladmassa te herstellen. Ook fruitbomen hebben een wintersnoei nodig om zoveel mogelijk vruchthout te vormen. Bij sierbomen kan het snoeitijdstip aangepast worden aan het bloeitijdstip. Vroegbloeiende soorten worden onmid-dellijk na de bloei gesnoeid, laatbloeiende soorten meestal ’s winters of vroeg in het voorjaar. De mees-te andere snoeimees-technieken kunnen bemees-ter in de zomer uitgevoerd worden om de vorming van wamees-terlot te vermijden. Waterlot wegsnoeien gebeurt het best in de zomer. Dan is de hergroei minimaal.

Sterke snoei kan veel waterlot geven, waardoor de kroonstructuur vernietigd wordt.

Technische handleiding 204

F.4.2.3.2 Snoeitechniek

Bij het snoeien moet zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de natuurlijke processen in de boom. Door correct te snoeien, verloopt het natuurlijke afgrendelings- en overgroeiingsproces opti-maal. Er bestaat slechts één correcte plaats om een tak weg te snoeien: vlak achter de takkraag, de overgangszone tussen stam en tak. De al dan niet verdikte takkraag bevat zowel tak- als stamweefsel.

Wordt deze tijdens het snoeien beschadigd (bv. door vlak langs de stam te zagen), dan wordt niet enkel takweefsel weggenomen, maar wordt ook een stamwonde gemaakt. Dit zorgt voor infectie en inrotting van de stam. De takkraag is bij sommige soorten duidelijker te zien dan bij andere en is bij de som-mige takken gemakkelijker te vinden dan bij andere.

De takkraag bestaat zowel uit tak- en stamweefsel en mag niet beschadigd worden bij het snoeien

De takkraag is bij sommige boomsoorten duidelijker te zien dan bij andere.

Goed: enkel takweefsel Fout: tak + stamweefsel

Technische handleiding 205 Start bij het snoeien met de snoeizaag of –schaar in de takoksel, buiten de bastrichel. Snoei schuin

naar beneden, net buiten de takkraag. Als deze verdikt is, is er meestal geen probleem. Waar ze niet zichtbaar is, spiegel je het best de bastrichel rond de loodrechte uit de takoksel (zie figuur). Bij twij-fel zaag je beter iets te ver naar buiten dan naar binnen. De takkraag moet intact blijven. Laat nooit

‘uit zekerheid’ takstompen staan. Dit bemoeilijkt de wondovergroeiing en levert een schuilplaats en voedingsreserves voor belagers die de boom aanvallen via de snoeiwonde. Dikke takken worden het best eerst op stomp gezaagd, waarna de stomp afgezaagd wordt net buiten de takkraag. Het inzagen van de tak aan de onderzijde om het inscheuren van de bast onder de snoeiwonde te vermijden, heeft meestal niet het gewenste effect. Je zaagt beter de tak in aan beide zijkanten, waarna hij eenvoudig kan afgekraakt worden.

Als de takkraag niet zichtbaar is, spiegel je de bastrichel rond de loodrechte uit de takoksel.

Snoei bij twijfel liever iets te ver naar buiten dan naar binnen.

Zo ziet een correct gesnoeide tak eruit.

Technische handleiding 206

Bij steil aangehechte takken of plakoksels ligt de plaats waar beide takken of stammen samenkomen lager dan je op het eerste zicht zou denken. De zaagsnede zou moeten eindigen net buiten de reële aanhechtingsplaats. Als er onvoldoende plaats is in de oksel, kan van onder naar boven gezaagd wor-den. Beschadig nooit de overblijvende tak of stam, zaag dan liever iets te ver naar buiten.

Het weghalen van dode takken is meestal gemakkelijker omdat de takkraag hier duidelijk is. Het weg-halen van dode takken wekt geen reactie op bij de boom, de tak is reeds afgegrendeld. Beschadig geen levend takweefsel zoals reeds aanwezig wondweefsel, zelfs als dit betekent dat je een kleine stomp moet laten staan. Zeker bij oude bomen en dikkere takken is dit van belang. Zaag je toch de levende takstomp af, dan doorbreek je de afgrendelingszones, wat vergelijkbaar is met een nieuwe snoeiwon-de. Je opent opnieuw de weg voor belagers en verplicht de boom nieuwe reactiezones aan te leggen, dieper in het hout. De kans op infectie en inrotting zijn navenant.

Bij steil aangehechte takken ligt de takkraag dieper dan je zou verwachten.

Een dode tak geeft duidelijk aan waar gesnoeid moet worden.

Goed Fout

Snoei in één snoeibeurt nooit meer dan 20% van het bladvolume weg. Als dit overschreden wordt, dan zal de boom proberen om het evenwicht tussen zijn kroon en zijn wortels te herstellen door nieuwe scheuten te vormen uit slapende knoppen en adventiefknoppen. Het gevolg is dat de snoeiwonde of zelfs andere takken of de stam volledig overdekt worden met waterlot. Deze reactie is bij wintersnoei sterker dan bij zomersnoei. Sommige geslachten zijn hier extra gevoelig voor (bv. kastanje, meidoorn, trompetboom, appel, peer, populier, Sorbus, enz.). Deze geslachten snoei je het best ’s zomers en het snoeien wordt het best tot een minimum beperkt of over meerdere jaren gespreid. Zelfs bij achterstal-lige snoei wordt het best nooit meer dan 20% van het bladvolume weggenomen. Dit kan al bereikt zijn door het wegnemen van één zware tak. Om het snoeivolume te beperken, kunnen zware takken in eerste instantie ingekort worden, om bij de volgende snoeibeurt volledig weggenomen te worden.

Om het risico op infectie en rot te beperken, moet de diameter van de gesnoeide takken zo klein mo-gelijk blijven. Omdat de boom wonden enkel actief kan afgrendelen in het levende spinthout, worden het best geen takken gesnoeid waarin al kernhout aanwezig is. Een algemene stelregel is dat takken mogen gesnoeid worden tot ze polsdik zijn, dit is ongeveer 8 cm diameter. Voor sterke afgrendelaars en soorten met veel spinthout mag dit iets meer zijn. Bij zwakke afgrendelaars of soorten die snel kernhout vormen beter iets minder. Als je een kettingzaag nodig hebt om te snoeien, is dit een teken dat er te dikke takken weggenomen worden. Snoei dikkere takken alleen als het echt niet anders kan, bijvoorbeeld bij achterstallige snoei. Bij achterstallige begeleidingssnoei kunnen trouwens zelden alle problemen in één snoeibeurt opgelost worden zonder meer dan 20% van het bladvolume weg te ne-men. Spreid de snoeiwerken over meerdere jaren en begin met de dringendste takken. Wordt toch een groot bladvolume ineens gesnoeid, dan zal het resultaat een felle hergroeireactie zijn van de boom, met waterlot op stam en takken. Het gevormde waterlot kan de volledige kroonstructuur verstoren en het snoeiwerk voor de volgende jaren sterk vergroten.

Snoei bij reeds overgroeiende dode takken enkel dood hout weg, zo beschadig je geen afgrendelingszones.

Correcte snoei

Wondweefsel

Takbeschermingszone

Dode tak

Technische handleiding 207

Technische handleiding 208

F.4.2.4 Begeleidingssnoei

In het eindbeeld van een boom is soms uit esthetische of veiligheidsredenen een takvrije stam vastge-legd, bijvoorbeeld bij straat- en laanbomen. Door begeleidingssnoei krijg je een rechte, fout- en takvrije stam en een evenwichtige kroon. Om dit te bereiken worden de laagste takken en alle probleemtakken weggesnoeid tijdens regelmatig terugkerende snoeibeurten. Eenmaal de vereiste takvrije stamlengte bereikt is, houdt de begeleidingssnoei op en vermindert de hoeveelheid snoeiwerk aanzienlijk. Bij som-mige bomen is geen takvrije stam vereist, bijvoorbeeld bij een solitaire parkboom die zijn natuurlijke groeivorm mag aannemen. Als er geen takvrije stam moet zijn, is ook geen begeleidingssnoei nodig.

F.4.2.4.1 Vrije doorrijhoogte – takvrije stamlengte

Om de weggebruikers niet te hinderen, moeten wegen over een zekere breedte en hoogte obstakelvrij zijn. Dit wordt vastgelegd in het gabariet van de weg, de doorsnede van de obstakelvrije ruimte. De maten daarvan zijn afhankelijk van het type weg: het gabariet van een autosnelweg is breder en hoger dan dat van een veldweg. De hoogte van het gabariet, ook de vrije doorrijhoogte genoemd, is afhan-kelijk van het type weggebruiker. Langs wegen zal de vrije doorrijhoogte groter moeten zijn dan langs een fiets- en wandelroute.

t 7PPSBVUPTFOWSBDIUXBHFOTJTFFOWSJKFEPPSSJKIPPHUFWBONJOTUFOT NWFSFJTU

t 7PPSXBOEFMBBSTFO[FLFSWPPSmFUTFSTJTFFOWSJKFIPPHUFWBONWFSFJTU EBBSJTOPHFFOCJKLPNFO-de ‘schrikhoogte’ van toepassing. Eventueel kan hiervoor een gemeentelijke veror7PPSXBOEFMBBSTFO[FLFSWPPSmFUTFSTJTFFOWSJKFIPPHUFWBONWFSFJTU EBBSJTOPHFFOCJKLPNFO-dening bestaan.

De vrije doorrijhoogte moet gegarandeerd zijn van aan de rand van de weg recht omhoog. Bijkomend kan een veiligheidszone van minstens een halve meter gehanteerd worden waarin het best geen takken of stam voorkomen.

Als er te veel gesnoeid wordt, zeker in de winter, vormt zich waterlot op de snoeiwonden.

Technische handleiding 209 De vrije doorrijhoogte is niet gelijk aan de lengte van de takvrije stam. Bij oudere bomen hangen de

lage takken vaak enkele meters door. De mate waarin dit gebeurt, is afhankelijk van de boomsoort:

bijvoorbeeld bij linde, plataan en populieren hangen de lage takken sterk door. De takvrije stam moet daarom minstens 2-3 m groter zijn dan de vereiste vrije doorrijhoogte. Voor straatbomen betekent dat dus een stamlengte van 7-8 m, voor bomen langs een fiets- of voetpad minstens 5-6 m. Als hier geen rekening mee gehouden wordt, zullen op latere leeftijd toch nog dikke takken moeten weggehaald worden en zullen de snoeikosten opnieuw sterk oplopen om de vrije doorrijhoogte te garanderen.

Vanaf de rand van de weg is een vrije doorrijhoogte vereist (bij voorkeur met een veiligheidsmarge).

Bij oudere bomen kunnen takken sterk doorhangen. Hou hier rekening mee bij het bepalen van de vereiste takvrije stamlengte.

50 cm

50 cm

Technische handleiding 210

Houd bij de boomsoortkeuze rekening met de vereiste takvrije stamlengte. Bomen van tweede of derde grootte zullen vaak niet voldoende hoog zijn om naast een weg geplant te worden. Ook bolvor-men of zuilvorbolvor-men zorgen vaak voor problebolvor-men met de vrije doorrijhoogte, zeker als de takvrije stam beperkt is tot de enthoogte. Ze groeien bovendien vaak breder uit dan verwacht. Waar een takvrije stam gewenst is, worden het best onderveredelde bomen gebruikt.

F.4.2.4.2 Tijdelijke kroon

Alle takken met een takaanzet beneden de uiteindelijke takvrije stamlengte behoren tot de tijdelijke kroon. Al deze takken worden in de loop van de begeleidingssnoei verwijderd. Bij een pas aangeplante straatboom zullen alle takken waarschijnlijk behoren tot de tijdelijke kroon. Eenmaal de takvrije stam-lengte bereikt is, spreken we van de blijvende kroon. In de blijvende kroon is nog slechts sporadisch onderhoudssnoei nodig.

Deze fastigiate haagbeuken zullen moeilijk op te snoeien zijn.

Alle takken onder de vereiste takvrije stamlengte behoren tot de tijdelijke kroon.

Onderhoudssnoeiblijvende kroon Begeleidingssnoeitijdelijke kroon

Technische handleiding 211 F.4.2.4.3 Werkwijze

Met de begeleidingssnoei wordt gestart als de boom na het aanplanten terug een normale scheut-lengte vertoont. Dit geeft aan dat de boom aangeslagen is. Voor gemakkelijk wortelende soorten zoals wilg en populier zal dat al 2 jaar na de aanplanting zijn. Voor soorten die moeilijker aanslaan zoals es of eik, kan dat enkele jaren langer duren. Correctiesnoei in het eerste jaar na aanplanting, waarbij fouten in de kroon gecorrigeerd worden, is bij een goede plantkeuring slechts zelden vereist. Spreid de begeleidingssnoei over snoeibeurten die elke 2-3 jaar plaats hebben. Door een dergelijke korte omloop-tijd aan te houden, is het mogelijk om de ingreep beperkt te houden. Ook worden zo probleemtakken op tijd weggehaald. Als dit niet gebeurt, kan de kroonontwikkeling verstoord worden en krijg je grote snoeiwonden.

Snoei niet automatisch bij elke snoeibeurt de onderste takken weg. Zoek eerst alle probleemtakken in de tijdelijke kroon, van boven naar beneden. Zo detecteer je probleemtakken zo vroeg mogelijk en kun je deze in een vroeg stadium weghalen (omwille van het werkgemak gebeurt het snoeien zelf wel van onder naar boven). Probleemtakken boven in de tijdelijke kroon hebben bij het snoeien voorrang op normale takken onderaan. Per snoeibeurt wordt nooit meer dan 20% van het bladvolume wegge-nomen, bij bomen die niet in optimale conditie zijn nog minder. Takken worden in principe helemaal weggehaald. Bij uitzondering kan een tak eerst ingekort worden om zijn diktegroei te beperken, maar tegelijk het snoeivolume beperkt te houden. Bij een volgende snoeibeurt wordt de tak helemaal weg-gehaald. Als niet alle probleemtakken in één snoeibeurt kunnen verwijderd worden, worden eerst die bovenin de tijdelijke kroon aangepakt. Hierna volgt een opsomming van mogelijke probleemtakken.

Als begeleidingssnoei achterwege blijft, creëer je probleemsituaties.

Haal eerst alle probleemtakken weg voor je start met het vergroten van de takvrije stamlengte.

Situatie Fout Goed

Technische handleiding 212

F.4.2.4.3.1 Dode en aangetaste takken

In principe mogen bij jonge bomen weinig of geen dode en aangetaste takken voorkomen. Dode en aangetaste takken worden weggehaald omdat ze een risico opleveren voor hun omgeving en omdat ze een voedingsbron bieden aan micro-organismen die de wonde infecteren. Komen dode en aangetaste takken veelvuldig voor bij jonge bomen, dan moet in eerste instantie gezocht worden naar de oorzaak.

Vaak gaat het om slechte standplaatsomstandigheden, zoals lichtgebrek.

F.4.2.4.3.2 Gebroken en beschadigde takken

Takken kunnen op vele manieren beschadigd worden: door een storm, ijzel, vandalisme, aanrijding….

Verwijder de takresten volledig of tot op een zijtak. Als het gaat om aanrijschade doordat de tak zich in de vereiste takvrije zone bevond, wordt deze het best volledig verwijderd. Eventueel kan een tijdelijk onevenwicht aangehouden worden, waarbij meer takken aan de straatzijde worden weggenomen. Zo wordt niet teveel ineens gesnoeid, maar wordt toch zo vlug mogelijk de vrije doorrijhoogte gereali-seerd. Bij de volgende snoeibeurten wordt het evenwicht hersteld.

Om vlugger de vrije doorrijhoogte te creëren, kan tijdelijk een onevenwicht in de kroon gemaakt worden.

Vrije doorrijhoogte

In document A.1 Het Technisch Vademecum Bomen (pagina 190-200)