• No results found

Vastmaken van de boom

In document A.1 Het Technisch Vademecum Bomen (pagina 156-165)

F Technische handleiding

F.2 Gespecialiseerd werk vereist gespecialiseerd personeel

F.3.3 Transport en behandeling van plantgoed

F.3.5.5 Vastmaken van de boom

Na het planten is het noodzakelijk dat de boom vastgelegd wordt tot de wortels voldoende verankerd zijn in de bodem om zijn stabiliteit te waarborgen. Als de wortelkluit door de wind continu beweegt in de bodem worden de haarwortels telkens opnieuw afgescheurd, waardoor de boom elke keer opnieuw moet beginnen wortelen. De boom kan vast gemaakt worden met boompalen of een kluitveranke-ring.

F.3.5.5.1 Palen

De meest voorkomende verankering van bomen is die waarbij de boom met boomband wordt vast-gemaakt aan één of meerdere lange palen. Bij een goede constructie zorgt een dergelijke verankering voor een grote stabiliteit. Het is echter een starre verankering, die slechts weinig boombeweging toe-laat. Elke windbelasting wordt opgevangen door de boompalen. De boom heeft dan ook niet de nor-Draaiwortels kunnen ook bij kluitbomen

voorkomen als een zijwortel de groei overneemt van een beschadigde wortel.

Technische handleiding 169 male reactie van een boom onder windbelasting, namelijk het verstevigen van zijn stamvoet en het

vor-men van trekwortels aan de windzijde. In plaats van reactiehout te vorvor-men aan de stamvoet en op de hoofdwortels ontstaat enkel reactiehout (en dus een verdikking) op de plaats met de meeste spanning, namelijk aan de boomband en daarboven. Door de verankering is de boom niet echt voorbereid op een leven zonder steun en kan hij alsnog scheef waaien of afbreken als de palen worden weggehaald. Hij heeft namelijk weinig trekwortels gevormd en het gevormde reactiehout zit niet op de juiste plaats.

Om de boom een grotere bewegingsvrijheid te geven en toch een voldoende stabiliteit van de kluit te garanderen, moeten korte boompalen gebruikt worden. Deze zogenaamde kniepalen leggen de kluit vast op dezelfde manier als lange palen, maar zorgen er tegelijk voor dat de boom de windbe-lasting tenminste gedeeltelijk ervaart en daardoor trekwortels vormt aan de windzijde. Hij wortelt ook sneller en beter en wordt mede daardoor minder gevoelig voor windworp. Door het gebruik van kniepalen wordt de vorming van reactiehout in het onderste deel van de stam en op de hoofdwortels gestimuleerd, wat de natuurlijke situatie benadert. In stedelijk gebied zijn bomen met kniepalen wel kwetsbaarder voor vandalisme dan bomen met lange palen. Anderzijds is uit onderzoek gebleken dat de aanwezigheid van overmatige boombescherming vandalisme ‘uitlokt’.

[foto 82]

Bomen worden bij het planten meestal zeer stevig vastgemaakt aan lange palen. Dit komt de verankering echter niet ten goede.

Door kniepalen te gebruiken, wordt de boom gestimuleerd om trekwortels te vormen.

Technische handleiding 170

Een boom is normaal voldoende verankerd na twee tot drie jaar. Op dat moment hebben de boompa-len hun taak volbracht en worden ze best verwijderd. Boompaboompa-len dienen niet om een rechte stam te kweken of om te beletten dat de stam van de jonge boom doorbuigt. Als dat gebeurt, heeft het plant-goed een onvoldoende kwaliteit en moet het afgekeurd worden.

Voor kniepalen kan als stelregel genomen worden dat het bovengrondse deel ongeveer 1/3 van de stamlengte is, met een minimum van 60 cm. De totale lengte van de gebruikte palen is verder afhan-kelijk van de diepte van de plantput. Ze worden het best 30 cm in de vaste bodem onder de plantput geslagen. Voor een kniepaal die 60 cm boven het maaiveld uitsteekt en een plantput van 90 cm diepte moet dus een paal met een totale lengte van 60 + 90 + 30 = 180 cm genomen worden.

Geschilde palen zijn het meest geschikt als boompaal. Meestal wordt naaldhout gebruikt (opgepast:

grove den kraakt gemakkelijk af aan de takkrans). Een gekruinde kop vermindert het risico op stambe-schadiging door de kop van de paal. Het gebruik van verduurzaamde palen heeft geen zin, aangezien de palen na enkele jaren weggehaald worden. De verduurzamingszouten zorgen ervoor dat de palen Ook in een stedelijke omgeving kunnen kniepalen

gebruikt worden.

Door het gebruik van boompalen vormt de boom reactiehout op de verkeerde plaats, ter hoogte van de boomband in plaats van op de stamvoet en trekwortels.

Technische handleiding 171 na gebruik als chemisch afval moeten worden behandeld en logen bovendien uit in de bodem. Als de

palen afgezaagd moeten blijven staan als antiparkeerpaal of om maaischade te vermijden, kan een natuurlijk duurzame houtsoort zoals tamme kastanje of valse acacia gekozen worden.

Afhankelijk van de situatie kunnen één, twee of drie boompalen gebruikt worden. Bomen met naakte wortel kunnen met één paal stevig vast gezet worden. Voor kluitbomen zijn minstens twee palen no-dig. Als slechts één boompaal gebruikt wordt, moet deze aan de overheersende windzijde geplaatst worden. Meestal is dit west of zuidwest. Worden twee palen gebruikt, dan staan deze loodrecht op de overheersende windrichting. Bij lijnbeplantingen worden beide boompalen ook vaak in de lijn van de beplanting gezet. Drie palen komen in een driehoeksverband rond de boom. Als drie palen gebruikt worden, kunnen deze net onder de kop aan elkaar vastgemaakt worden met horizontale latten of half-ronde palen. Dit zorgt voor extra stevigheid, zeker bij het gebruik van grotere plantmaten. De boom-palen hellen het best iets weg van de boom. Dit vermindert het risico op beschadiging van de boom.

Om het planten efficiënter te laten verlopen, is het aangewezen om minstens één boompaal al vóór de eigenlijke aanplanting aan te brengen op de plantplaats. Het is de bedoeling dat de boom in het mid-den van de plantput komt, niet de boompaal. Het wortelgestel of de kluit moet tussen de boompalen passen. Boompalen worden nooit door een kluit geslagen. Dit beschadigt de wortels en heeft weinig zin, aangezien de kluit niet voor stevigheid moet zorgen, maar net moet vast gezet worden.

F.3.5.5.2 Aanbindmateriaal

Het aanbinden van de boom aan de boompaal kan gebeuren met verschillende materialen die de bast niet beschadigen. Het meest gebruikte materiaal is rubber, maar ook kokosband wordt gebruikt, vooral als er meerdere boompalen zijn. Het gebruik van kokosband is ecologisch meer verantwoord dan rub-ber en heeft als voordeel dat het verteert, zodat het na enkele jaren, als de boom voldoende verankerd is en geen steun meer nodig heeft, weggeteerd is en niet ingesnoerd wordt of voor stambeschadiging zorgt. Toch zal ook bij kokosband regelmatig een controle moeten uitgevoerd worden om insnoering te vermijden. Het aanbinden gebeurt zo dicht mogelijk tegen de kop van de paal (max. 5 cm). Zo is de kans op beschadiging door de kop van de paal zo klein mogelijk. Het aanbinden moet voldoende strak gebeuren om de nodige stabiliteit te verzekeren, maar niet té strak, zodat op termijn geen insnoering optreedt en de boom nog wat bewegingsvrijheid heeft. Dit komt de vorming van reactiehout en trek-wortels ten goede. Om rechtstreeks contact tussen paal en boom te vermijden, wordt de boomband vaak in een achtvorm om de boom geslagen. Om inschuring te vermijden kan beter een aanschuifmof gebruikt worden.

Een boomband in achtvorm biedt niet altijd de nodige stevigheid voor de wortelkluit.

Technische handleiding 172

Aanschuifmof

Kokos boomband is ecologisch meer verantwoord dan rubber.

Pas op voor schade door de kop van de paal.

Technische handleiding 173 F.3.5.5.3 Kluitverankering

Naast de verankering met boompalen is voor kluitbomen ook een kluitverankering mogelijk. Daarbij wordt enkel de kluit vastgelegd en zijn geen bovengrondse delen zichtbaar. Deze verankeringsvorm benadert de natuurlijke situatie waarbij de wortels stevig in de grond verankerd zitten en waarbij de stam en de kroon volledig overgeleverd worden aan de wind. Kluitverankering kan gebeuren door drie verticale palen in de grond te slaan net naast de kluit en deze boven de kluit aan elkaar te bevestigen met horizontale latten. Door de verticale palen aan te kloppen komt de kluit stevig verankerd te staan.

Nadien wordt de plantput opgevuld. Gebruik niet-verduurzaamd hout en gewone stalen nagels (niet roestvrij). Na enkele jaren is de boom voldoende verankerd en mag de kluitverankering wegrotten.

Om schade aan de stamvoet te vermijden, worden de horizontale latten het best na enkele jaren weg gehaald.

De draadkluit wordt door een kluitverankering zwaar belast. Ze moet dus zeer stevig zijn. Daarom wordt de grondkluit soms dubbel ingepakt, met over de jute kluitlappen nog een dikke kokosmat en een tweede draadkorf.

Er bestaan ook systemen met grondankers, ratels en spanriemen of staalkabels. De kluit wordt met de kabels of spanriemen opgespannen aan grondankers die onderin de plantput aangebracht zijn in de bodem. Hierbij worden synthetische stoffen en metaal in de bodem gebracht. Deze vereisen een regelmatige controle en als de boom verankerd is, moet dit systeem weggehaald worden. Als dit niet gebeurt kunnen kabels en ratels op termijn voor problemen zorgen door ingroeiing in de stamvoet en de wortels.

Eenvoudige kluitverankering

Technische handleiding 174

F.3.5.6 Watervoorziening

Het wortelsysteem van een boom is zeer uitgebreid. Slechts een kleine fractie van het wortelgestel be-vindt zich in de wortelkluit. Er wordt geschat dat ongeveer 4 tot 8,5 % van het wortelgestel en slechts 2% van het bodemvolume dat een boom inneemt in de kwekerij meegenomen wordt in de wortelkluit.

Door het frequent verplanten verhoogt de doorworteling van de kluit. Er kunnen zich dan 4 tot 6 keer meer wortels bevinden in de kluit dan bij onverplante bomen. Toch verliest een kluitboom bij het ver-planten een gedeelte van zijn wortelgestel. Bij bomen die met naakte wortel worden verplant, zijn de haarwortels zeer gevoelig voor uitdroging. Daardoor gaat zelfs bij optimale zorg voor het plantgoed een deel van het wortelgestel verloren. Bomen met naakte wortel starten dus met een gedeeltelijk uitgedroogd wortelgestel, terwijl zowel kluitbomen als containerbomen net na hun aanplanting aange-wezen zijn op een zeer beperkt kluitvolume voor hun watervoorziening. Daarom is het nodig om pas geplante bomen zeer regelmatig water te geven, zeker in droge periodes. Watergebrek is een van de hoofdoorzaken voor het afsterven van bomen.

Er zijn ook kluitverankeringssystemen met grondankers in de handel verkrijgbaar.

Door het frequent verplanten krijg je een betere doorworteling van de kluit. Het wortelverlies bij verplanting blijft desondanks groot.

Technische handleiding 175 De duur en de hoeveelheid van de watergift is afhankelijk van de maat van de geplante boom, het

planttype en het tijdstip. Normaal zou een boom na één of twee groeiseizoenen voldoende grond moeten hebben doorworteld om zelfvoorzienend te zijn in zijn vochtbehoefte, zelfs in droge periodes.

Dan mag ook de watergift gestopt worden. In uitzonderlijke gevallen moet tot 10 jaar doorgegaan worden met de watergift. Een boom kan slechts zelfvoorzienend zijn als het doorwortelbare bodem-volume groot genoeg is om de boom gedurende zijn volledige leven te voorzien van voldoende water (zie F.3.4.1.6 Doorwortelbaar bodemvolume). Is dit niet het geval, dan kan de boom na enkele jaren opnieuw in de problemen komen als hij de grenzen van het doorwortelbare bodemvolume bereikt heeft. In dit geval moet gedurende droge periodes opnieuw water gegeven worden. Een dergelijke pe-riodieke watergift voor de hele levensduur van de boom is een zeer tijdsintensieve en dure maatregel.

De eenmalige kost om bij de aanplanting te zorgen voor een voldoende grote plantplaats, weegt hier zeker tegen op.

De eenvoudigste manier om water te geven aan bomen is door een gietrand te maken in de vorm van een aarden walletje. Indien nodig moeten de bodemstructuur en de slempgevoeligheid van de boven-ste bodemlagen bij aanplanting verbeterd worden om te vermijden dat de oppervlakte dichtslempt.

De gietrand wordt net buiten de kluit gemaakt. Waar mogelijk wordt de begoten oppervlakte groter ge-maakt naarmate het wortelgestel uitbreidt. De diameter wordt dan jaarlijks ongeveer een halve meter vergroot. Dit stimuleert ook de horizontale uitbreiding van de wortels. Als er een beluchtingssysteem aanwezig is, moet dit buiten de gietrand aan de oppervlakte komen, anders loopt het gietwater weg zonder de boom ten goede te komen.

Waar het maken van een gietrand niet mogelijk is, bijvoorbeeld bij aanplantingen in de stad waar een boomrooster aangebracht is, kan gekozen worden voor een kunstmatig watergeefsysteem. Dit is een dure oplossing, die normaal slechts enkele groeiseizoenen zal gebruikt worden. Een kunstmatige irrigatie bestaat uit een ribbeldrain die bovenop de wortelzone komt te liggen en waarvan de beide uiteinden bovengronds komen of het ondergrondse uiteinde afgedicht is. Het heeft geen zin om water te geven via drainage of beluchtingssystemen, aangezien deze zich onder de wortelzone bevinden.

Daardoor komt het water de boom niet ten goede, maar stroomt het gewoon weg naar het grondwater.

De combinatie tussen beluchtings- en watergeefsysteem is mogelijk door het leggen van een drain halfweg de wortelzone (ongeveer op 35 cm diepte). Dit is altijd een compromis, aangezien dit systeem zorgt voor lucht voor het bovenste deel van de wortelzone en water voor het onderste deel. Terwijl de noden net omgekeerd zijn: watertekort zal vooral optreden in de bovenste grondlagen en zuurstofte-kort in de onderste.

Door een gietrand te maken, kan je efficiënt water geven.

Technische handleiding 176

Zonnebrand

De symptomen van zonnebrand kunnen twee vormen aannemen: baststerfte (schorsbrand) en bladverbranding.

Als de onbeschutte stam of takken beschenen worden door de zon, kan de bast en het onderliggende cambium oververhit raken en afsterven. Dit uit zich in het afsterven van de schors of een verminderde diktegroei aan de zonzijde, soms pleks-gewijs, maar vaker in een brede en meters lange band. Dergelijke plekken zijn een toegangspoort voor allerlei schimmels en insecten. Een veelvoorkomende secundaire parasiet op stammen met zonnebrand is bv. waaiertje (Schizopyllum com-mune), een schimmel.

Bladverbranding kan optreden aan de zonzijde, maar ook aan de zijde waar de zon of warmte weerkaatst worden door gebouwen of verharding. Bladverbranding is van voorbijgaande aard, de boom loopt tijdens hetzelfde of het volgende groeiseizoen opnieuw uit. Door een verhoogde instraling van stam en takken kan bladverbranding leiden tot baststerfte.

Deze is blijvend.

Vooral boomsoorten met een dunne bast zijn gevoelig voor bastschade: bv. beuk, esdoorn, haagbeuk en jonge paarden-kastanje. Bovendien hebben bomen die in de schaduw groeien vaak een dunnere bast dan bomen die vrijstaand zijn opge-groeid. Als bomen dus vanuit de relatieve beschutting van de kwekerij verhuizen naar een vrijstaande standplaats waar ze volledig blootgesteld zijn aan de zon, kan zonnebrand optreden. Vaak ontstaat de bastschade op zonnige, warme dagen in het voorjaar, wanneer de bomen nog niet in blad staan en de zon nog laag staat en recht op de stam schijnt. Bladverbran-ding treedt op bij bomen met dunne bladeren. Het komt het vaakst voor in de zomer, wanneer de zon het krachtigst is en vooral bij bomen die al met waterstress te kampen hebben.

Om bladsterfte te vermijden kunnen minder gevoelige soorten aangeplant worden op plaatsen waar een verhoogde instra-MJOHUFWFSXBDIUFOJT CJKWPPSCFFMEEPPSSFnFDUJFJOFFOHMB[FOnBUHFCPVX0PLIFUUJKEJHXBUFSHFWFOLBOIFUPQUSFEFO

van zonnebrand beperken. Bastschade kan vermeden worden door gevoelige boomsoorten beveerd aan te planten. De fijne betakking op de stam zorgt voor voldoende schaduw en wordt geleidelijk verwijderd als de boom voldoende schaduw geeft op de eigen stam. Een andere mogelijkheid, zeker voor oudere bomen die plots in het licht komen te staan (bv. door stormschade), is het omwikkelen van de stam en de takken met jute of rietmatten. De jute verteert na enkele jaren en ondertussen heeft de boom de kans gehad om zich te wapenen tegen de zon. De rietmatten worden na enkele jaren weg gehaald. Als aanbindmateriaal mag geen ijzer- of plastiekdraad gebruikt worden, aangezien dit de diktegroei belemmert.

Bij het aankopen van plantgoed dat omwikkeld is met jute moet erop gelet worden dat dit geen manier is om stamfouten en slechte snoei te verdoezelen. Middelen die op de stam aangebracht worden zijn momenteel nog zeer omstreden. Verder POEFS[PFLJTWFSFJTU)FUXJULBMLFOWBOTUBNNFOWFSIPPHUXFMEFSFnFDUJFWBOIFU[POMJDIU XBUFFOQPTJUJFGFGGFDUIFFGU  maar het biedt geen afdoende bescherming tegen schorsbrand.

Een watergeefsysteem moet bovenop de kluit komen.

Technische handleiding 177

In document A.1 Het Technisch Vademecum Bomen (pagina 156-165)