• No results found

Boompaal en -band

In document A.1 Het Technisch Vademecum Bomen (pagina 179-182)

F Technische handleiding

F.2 Gespecialiseerd werk vereist gespecialiseerd personeel

F.4.1 Verzorging eerste jaren na aanplant

F.4.1.2 Boompaal en -band

Jammer genoeg zijn de boompaal en de boomband vaak een bron van beschadigingen aan de stam.

Hoe vaak zien we niet dat een boom zijn boompaal recht houdt of dat een boom volledig ingesnoerd wordt door een veel te strakke boomband? Misschien waren zowel boompaal als boomband in orde op het moment van de aanplanting, maar schoot de controle gedurende de eerste jaren na aanplan-ting te kort. Boompaal en –band zouden minstens één keer per jaar moeten gecontroleerd worden, op risicoplaatsen zelfs twee maal per jaar. De boompaal wordt gecontroleerd op stevigheid en eventuele verrotting. De boomband wordt gecontroleerd op strakheid en los of vast gemaakt indien nodig.

Los van het feit dat een los staande of verrotte boompaal zijn functie niet vervult, kan hij de jonge boom beschadigen. Als de paal tegen de stam of de takken schuurt, ontstaan wonden. Door aantas-tingen komen zowel de vorm als de conditie van de jonge boom in het gedrang. Het eindbeeld wordt nooit gehaald en er moeten onnodige kosten gemaakt worden om de boom eventueel te vervangen.

Een losgekomen of verrotte boompaal moet weggehaald worden. Enkel als de boom nog ondersteu-ning nodig heeft, wordt de boompaal vervangen.

Elke boom vertoont diktegroei, waardoor zelfs een goed aangebrachte boomband vroeg of laat zal be-ginnen knellen en ingroeien. Daardoor worden de vaten afgekneld en wordt de sapstroom gehinderd.

Als de boomband later toch verwijderd wordt, blijft de insnoering een zwakke plek, waar bomen vaak afbreken. Zelfs waar geen insnoering gebeurt, kan de aanbindplaats de eerste jaren na het losmaken gevoelig zijn voor afbreken. Bij bomen die zeer strak vast gelegd worden, wordt enkel reactiehout gevormd boven de aanbindplek en niet langs de hele stam en aan de stamvoet. Als de boomband los-gemaakt wordt, krijgt de stam plots de hele windbelasting te verwerken. Daardoor kan hij omwaaien,

Als de boompalen niet op tijd weggehaald worden, kan dit voor beschadigingen zorgen.

Technische handleiding 192

afknappen of in de lengte inscheuren. Een losgekomen boomband kan voor beschadigingen zorgen doordat de boom tegen de boompaal slaat of schuurt. Ook een boomband die te laag aangebracht is, heeft hetzelfde effect.

Normaal gezien is de eigen verankering van de boom voldoende na twee tot drie groeiseizoenen. Dan wordt de boompaal het best weggenomen. Als de boompaal langer blijft staan, vergroot alleen het gevaar dat hij beschadigingen toebrengt aan de boom, terwijl hij eigenlijk geen functie meer heeft. De jonge boom blijft ook afhankelijk van de boompaal voor stevigheid, waardoor de schok als de paal weg-genomen wordt alleen maar groter wordt. De boompaal wordt het best volledig wegweg-genomen. Enkel als hij nog gebruikt wordt als bescherming tegen maai- of parkeerschade kan hij worden afgezaagd tot enkele tientallen cm boven de grond. Dit kan enkel als de boompalen voldoende ver van de boom staan, zodat er geen gevaar bestaat op ingroeiing.

F.4.1.3 Kroonontwikkeling

Een tweede punt dat moet gecontroleerd worden gedurende de eerste jaren na aanplanting is de kroonontwikkeling. Als het plantgoed van een goede kwaliteit is, moet bij aanplanting niet gesnoeid worden. Dit wordt het best aangehouden gedurende de hele aanslagfase, dus zolang de boom niet volledig geworteld is en een normale groei vertoont. Pas als de lengte van nieuw gevormde scheuten min of meer ‘normaal’ is, wordt gestart met de begeleidingssnoei. Voor boomsoorten die gemakkelijk aanslaan (bv. wilg, populier) kan dit al na twee jaar zijn, voor moeilijk aanslaande bomen (bv. eik) kan dit tot vijf jaar duren. Tot zolang wordt snoei het best vermeden, de boom kan zijn energie beter inves-teren in wortelgroei en het aanleggen van reserves dan in het afgrendelen van snoeiwonden.

De enige snoei die nodig is tussen aanplanting en start van de begeleidingssnoei is het wegnemen van takresten van uitgebroken of afgestorven takken. Als een takvrije stam gewenst is, kan het uitbreken of afsterven van de topscheut een probleem vormen. Een zijscheut zal dan de functie van de topscheut moeten overnemen. De concurrenten van de nieuwe topscheut worden het best weggenomen, maar De boomband moet op tijd weggehaald of losgemaakt

worden, anders knelt hij de stam af. Dit wordt een gevoelige plaats om af te breken.

Technische handleiding 193 daarmee kan gewacht worden tot bij de start van de begeleidingssnoei. Misschien heeft één

domi-nante scheut dan de andere al onderdrukt en is onmiddellijke snoei niet meer nodig. In ieder geval is de nieuwe topscheut dan al wat steviger, zodat de kans op uitbreken daalt. Als tijdens de aanslagfase blijkt dat zelfs met water geven de jonge scheuten uitdrogen, kan het wegsnoeien van eenjarige scheu-ten de boom helpen om zijn bladvolume in evenwicht te krijgen met zijn beperkte wortelvolume. Bij plantgoed van een goede kwaliteit zijn wortelkluit en kroon in evenwicht. Dergelijke snoei mag dus slechts uitzonderlijk gehanteerd worden.

Tijdens de aanslagfase, en zeker tijdens het eerste jaar, kan de bladbezetting van de jonge boom wat minder dicht zijn dan normaal. Ook het vertakkingspatroon kan afwijken van het normale vertakkings-patroon van die soort (opgepast: Het vertakkingsvertakkings-patroon van jonge bomen kan verschillen van dat van volwassen bomen van dezelfde soort.). Dit kan een gevolg zijn van de plantschok, maar ook van een probleem met de standplaats of de plantwijze. Een aanhoudende slechte bladbezetting of afwijkend vertakkingspatroon moeten aanwijzingen zijn voor verder standplaatsonderzoek (zie F.3.4.1 Kwaliteits-beoordeling standplaats).

F.4.1.4 Boomspiegel

Bij pas aangeplante bomen is het wortelgestel relatief klein. De boom is voor zijn water- en luchtvoor-ziening volledig aangewezen op de boomspiegel waaronder zijn beperkte wortelgestel zich bevindt.

Om de boom de beste kansen te geven om succesvol aan te slaan, wordt de boomspiegel dan ook het best vrijgehouden van concurrerende onkruiden en grassen. Vooral grassen zijn ernstige watercon-currenten voor jonge bomen. De boomspiegel kan gehakt en gewied worden, bestrooid met mulch, schors- of houtsnippers of beplant worden met vaste planten. Meer hierover in F.4.7 Boomspiegel ver-zorgen. Ook verdichting (vb. door betreding) en verslemping (vb. door water geven) moeten vermeden of tegengegaan worden.

Een zijscheut zal het hier overnemen van de kwijnende topscheut. Snoei echter niet gedurende de aanslagfase.

Technische handleiding 194

Als schade optreedt aan de stamvoet door maaiers, auto’s of vandalisme, moeten maatregelen geno-men worden. Dit wordt uitgebreid behandeld in '#FTDIFSNFOWBOCPNFO.

F.4.1.5 Watervoorziening

Hoeveel water moet gegeven worden is afhankelijk van de hoeveelheid water die de boom verdampt.

Dit hangt op zijn beurt af van vele factoren: het weer, het doorwortelde bodemvolume en de watervoor-raad hierin, de boomsoort en de hoeveelheid bladeren aan de boom. Er is namelijk een groot verschil in bladoppervlakte tussen verschillende pas aangeplante bomen. Nochtans is het nodig om ten minste een schatting te kunnen maken van de waterbehoefte van een boom. Hij moet genoeg water krijgen om te overleven, maar te veel water is even dodelijk als te weinig. Ook vanuit logistiek oogpunt is het belangrijk een schatting van het vereiste watervolume te kunnen maken. Geef minstens 50-100 l water voor bomen met maat 10/12 en schattingen van het vereiste watervolume liggen voor een maat 25/30 tussen 250-500 l per watergift.

Meestal wordt omwille van werkplanning en efficiëntie op ruime tijdsintervallen een grote hoeveelheid water gegeven. Voor volwassen bomen die permanent een watergift vereisen is dit inderdaad de meest aangewezen manier. Zo stimuleer je een diepe beworteling. Voor pas geplante bomen is het beter om regelmatig kleinere hoeveelheden water toe te dienen. Zo wordt vermeden dat de wortelkluit helemaal uitdroogt. Zeker in droge periodes is het aangewezen meermaals per week water te geven aan de jonge bomen, aangezien de wortelkluit in enkele dagen volledig kan uitdrogen. Een stelregel is dat de bodem op een tiental cm onder het maaiveld altijd min of meer vochtig moet zijn. De waterhoeveelheid wordt het best gespreid over enkele rondgangen. Zo krijgt het water de tijd om in te dringen en wordt zuur-stoftekort in de wortelzone door een teveel aan water vermeden.

F.4.2 Snoei

In document A.1 Het Technisch Vademecum Bomen (pagina 179-182)