• No results found

A.) omgevingsstrategie B.) bedrijfsstrategie van de boer

3.5 Vraagkant agrarische verbreding

Natuur in verstedelijkt land: concurrerende natuurbeelden, gebiedsontwerp en draagvlak 23 Nederland is dat kleine stukje grond waarop zestien miljoen mensen wonen, werken en recreëren. De mensen in dit dichtbevolkte land dromen van ongerepte natuur. Zij ontvluchten daarmee de werkelijkheid, in plaats van iets voor de natuur te doen.

Er is ook een ruimere opvatting over natuur met een volwaardige plaats voor: stukjes vrije natuur, overhoeken met struinnatuur, gebruiksnatuur, vooral natuurvriendelijke land- bouw en een fijnmazige ontsluiting van het platteland, zoals bijvoorbeeld te voet door de vel- den. Mensen in een dichtbevolkt land hebben zo meer aan natuur, en zijn ook eerder bereid iets voor natuur te doen: zie ook Luttik et (1999) over natuur als een duurzaam consumptie- goed. Agrarische natuurverenigingen die met burgers samenwerken, zijn belangrijk om dit voor elkaar te krijgen.

In een sterk verstedelijkt land als het onze zijn de opvattingen over natuur nogal divers. Aarts (1998) behandelt b.v. het verschil in natuuropvattingen van boeren en natuurbeschermers. We beschrijven hier hoe in regionaal verband, een specifiek (breed) natuurbeeld kan opkomen met een daarbij behorend maatschappelijk draagvlak. Het onderwerp maatschappelijk draagvlak voor natuur benader ik globaal/ integraal als een bijdrage aan komende Natuurverkenningen van RIVM, Alterra en LEI die samen voor het ministerie van LNV de zogeheten Natuur Plan Bureau Functie vervullen.

De informatie is in dit geval gebaseerd op een explorerende enquête onder boeren, burgers en beleidsmakers op Walcheren als model van Nederland in het klein (Van der Ploeg 2000b). Dat natuurbeelden van mensen sterk samenhangen met hun persoonlijke voorgeschiedenis bleek het sterkst uit gesprekken met enkele mensen in Middelburg en Vlissingen die van buitenlandse origine waren (van rond de Middellandse Zee). Het agrarisch platteland in de kom van Walcheren was voor hen vrijwel een blinde vlek tussen enerzijds parken in/ bij de stad en anderzijds het kust- en duingebied aan de zee. Autochtone Zeeuwen vertelden vaak met plezier over een rondje Walcheren op de fiets (liefst voor en na het drukke

23

toeristenseizoen) op de afwisselende overgangszone van kuststrook en agrarisch gebied in de kom van Walcheren.

Natuurbegrip

Natuur is contextgebonden. De contextgebondenheid van natuur blijkt in de Natuurverkenning (Natuurplanbureau 1997) vooral uit het hoofdstuk 'signalering' dat de toestand van de natuur in verband brengt met: milieukwaliteiten, veranderingen in het landschap en maatschappelijk draagvlak. Het valt op dat zelfs definities van natuur contextgebonden zijn. In de Natuurverkenning staat de term natuur in algemene zin voor 'natuur, bos en landschap', terwijl dit woord elders refereert aan de 'levende have'.

Een basisschema in Natuurverkenning plaatst natuur binnen contexten van ruimte/ milieu en maatschappij. Rond natuur liggen hier drie contextuele ringen:

(a) binnenste ring met de abiotische omgeving van natuur (ruimte, milieu, water) + één sociaal element (natuurbeheer);

(b) tussenring met menselijke activiteiten/ functies zoals landbouw, wonen en waterwinning die inwerken op natuur of die daarvan gebruik maken en

(c) buitenste ring met sociale omstandigheden (demografie, macro-economie, normen en waarden) die inwerken op (b) of (a).

Dit is één kant van de medaille: het wel of niet floreren van de natuur trachten te verklaren vanuit de maatschappelijke context. Op de keerzijde van deze medaille staat: maatschappelijk welzijn verklaren uit de aanwezige of mankerende context van natuur. Een alternatief schema zou 'maatschappij' in het midden plaatsen en natuur afbeelden als omgeving. Natuur kan dan ruim worden opgevat: als de levende + levenloze omgeving. Een beperkter natuurbeeld ziet alleen de levende (biotische) omgeving als natuur. Een eveneens beperkt natuurbeeld maakt 'de mens in het midden' klein: mens en samenleving horen niet bij de natuur. Een dubbelbe- perkt natuurbegrip verwijst naar 'de biotische, zichzelf regulerende natuur, waar mensen ei- genlijk niet bij horen' (Margadant 1994). Margadant zegt dat het beperkte natuurbegrip men- sen weinig aanzet tot natuurvriendelijker gedrag. Het idee van een zelfregulerende natuur (waar de mens buiten staat) is wereldvreemd, vooral in een dichtbevolkt land als Nederland. Een vergelijkbare opvatting is te lezen in Landschap en Herinnering van Simon Schama (1998): “Objectief gezien opereren de verschillende ecosystemen die het leven op de planeet schragen natuurlijk onafhankelijk van menselijke inmenging (....). Maar het is ook waar dat het moeilijk is één natuurlijk systeem te bedenken dat niet, ten goede of ten kwade, ingrijpend is veranderd door de menselijke cultuur”.

Natuurbeelden

Figuur 3.7 is de schematische weergave van vier ideaaltypische natuurbeelden, vanuit twee dimensies, die respectievelijk variëren volgens: wat natuur mensen doet (horizontaal) en wat mensen doen met de natuur (verticaal). Dit dient hier om kort te kunnen schetsen hoe agrarische verbreding het landelijk gebied kan verrijken, welk oordeel (verrijken) overigens wel afhankelijk is van het hebben van een breed natuurbeeld (zie hieronder).

De vier ideaaltypische opties zijn: - 1 spontaan + beleven (vrije natuur);

- 2 spontaan + gebruik (pluk- en struinnatuur); - 3 beheer + beleven (publieke natuur);

- 4 beheer + gebruik (functionele natuur).

In het midden staat als een breed natuurbeeld, een assemblage van ideaaltypische natuurbeelden.

Figuur 3.7 Vier ideaaltypische natuurbeelden en één specifiek breed natuurbeeld

spontane/ vrije natuur

belevingsnatuur hightech natuur beheerde natuur (gemaakt verzorgt) Oppermachtige natuur 2. pluk en struinnatuur 5. breed natuurbeeld 1. vrije natuur

3. publieke natuur 4. functionele natuur

gebruiksnatuur

visstekken/eieren zoeken

functionele expressie ontsloten platteland

moza eknatuur

Natuurbeeld 1, vrije natuur, is het genoemde dubbelbeperkte natuurbeeld. Dit is in interviews voorgelegd als: “Dit vind je in een gebied dat lang door de mens met rust is gelaten. De wereld van planten en dieren heeft zich vrij kunnen ontwikkelen. Je merkt er niets van de bewoonde wereld. Je treft er ook dode bomen en dieren aan.” Een typerende reactie: “Daarvoor moet je in het buitenland zijn”. Sommige spontane verhalen over natuurbeleving gaan niet over de 'wereld van planten en dieren' maar over de 'abiotische omgeving' (zie de toevoeging 'oppermachtige natuur' in figuur 3.7). Bijvoorbeeld: 'natuur is in de herfst wandelen op een leeg strand en voelen hoe de elementen te keer gaan'. Allochtonen brachten soms ook het oppermachtige/ bedreigende van de groene (biotische) natuur naar voren.

De tegenhanger van dit beperkte natuurbegrip (vrije natuur) is functionele natuur. Mensen beheren deze natuur om hiervan de vruchten te plukken. Het belangrijkste voorbeeld is landbouw. Concrete vormen van landbouw hebben voor het gevoel van boer en burger niet allemaal evenveel met natuur van doen. Vrije natuur is het referentiekader. Een pure melkkoe is voor een boer minder natuur dan een dubbeldoelkoe (melk en vlees), die in dit opzicht weer minder is dan een zoogkoe. Een burger heeft op dit terrein meestal een minder gedifferentieerd natuurbeeld. Bloemrijk grasland ziet hij wel als natuurlijker dan een weide met uitsluitend productiegras. Grazend vee lijkt meer natuur dan machines die gras maaien voor zomerstalvoedering. Landbouw schiet begripsmatig door naar beslist niet-natuur in geval van 'industriële landbouw'. De indrukken zijn tegenstrijdig wanneer menselijk ingrijpen zich richt op condities voor 'zelfregulatie', wanneer bijvoorbeeld biologische bestrijding – zoals het uitzetten van sluipwespen – niet in het open veld maar wel in tuinbouwkassen functioneert (zie de toevoeging 'hightech natuur' in de figuur). Dit is een economische variant op de door Van Koppen (1997) genoemde ingenieurskijk op natuur: abiotische omgevingen ontwerpen waarin (nieuwe) natuur gedijt.

Naast de tegenpolen vrije en functionele natuur zijn er pluk- en struinnatuur en publieke natuur. Pluk- en struinnatuur is spontane gebruiksnatuur. Vooral allochtonen vertellen hierover, vooral garnalen zoeken aan het Sloe. Ook autochtonen verhalen verlekkerd over struinen, bramenplukken of pierensteken als het toppunt van natuurbeleving. In een geregeld land als Nederland is dit type natuur schaars. Publieke natuur is gemaakt en wordt onderhouden, niet om te gebruiken maar om te beleven. In het landelijk gebied draagt zoiets een naam zoals 'recreatiegebied', binnen de bebouwde kom ligt de naam 'park' meer voor de hand.

Assembleren van een breed natuurbeeld in agrarische verbreding

Het brede natuurbeeld (figuur 3.7) doemt op in plattelandsvernieuwing als tegenwicht voor de verschraling van plattelandskwaliteiten door natuuronvriendelijke landbouwontwikkeling. Tijdens de periode van de grote exportsuccessen van de Nederlandse landbouw was de overwegende tendens dat de landbouw vanuit het referentiepunt 'vrije natuur' onvriendelijker werd. Dit kwam door bedrijfsontwikkelingen als intensivering van het grondgebruik, maar ook door gebiedsreconstructies, bijvoorbeeld in de oudere ruilverkavelingen. Ook veel boeren ging dit aan het hart, maar het werk gaat vóór het meisje: functionele rationaliteit won het van substantiële rationaliteit. De huidige plattelandsvernieuwing probeert dit dilemma op te lossen door belevingskwaliteiten van het platteland te economiseren, rechtstreeks middels betaald natuur- en landschapsbeheer, indirect door deze kwaliteiten als het ware te verpakken in sociale dienstverlening (b.v. agrotoerisme) of in duurdere agrarische producten (bijvoorbeeld streekproducten).

Natuurbeelden botsen niet slechts in hoofden van boeren, maar ook wanneer 'gebruikers' (boeren) en 'genieters' (burgers) elkaar op het platteland ontmoeten. Beide partijen hebben een verschillende machtsbasis. Boeren zijn voor primaire behoeften aangewezen op het platteland, want hun inkomen en beroepscontinuïteit staat op het spel. Hun machtsbasis is grotendeels verankerd in eigendoms- en pachtrechten waardoor zij gezamenlijk een groot deel van Nederland als hun territoir kunnen beschouwen. Burgers, met name stedelingen, zijn voor natuurbeleving afhankelijk van het platteland. Dit zijn voor het gevoel van hardwerkende boeren soms luxe behoeften die echter bij groeiende welvaart en mobiliteit meer naar voren komen. De machtsbasis van niet-boeren ligt in het alsmaar groeiende getalsmatige overwicht op de slinkende minderheid die het platteland beheert. De meerderheid heeft de mogelijkheid te bepalen hoe zaken op de maatschappelijke agenda komen, wat bijvoorbeeld blijkt wanneer vrije natuur heilig wordt verklaard.

Het botsen van natuurbeelden kan verschillend uitpakken. In het slechtste geval verhardt het natuurbeeld van boeren. Vrije natuur wordt dan vereenzelvigd met een boervijandige partij, en deze raakt daardoor in diskrediet.

Sommige streken, bijvoorbeeld Waterland en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, laten zien dat de ontmoeting ook anders kan verlopen. Het resultaat is globaal aangegeven in het brede natuurbeeld. De verbreding begon met weidevogelbeheer (nestbescherming) door boeren in samenwerking met niet-agrarische vrijwilligers. Dit heeft alle aspecten van verbreding. Vogelaars krijgen in het voorjaar toegang tot het terrein van boeren (zie segment 3), niet slechts om te genieten maar vooral ook om iets te doen (segment 2). Omdat het weidevogels betreft, 'cultiveren' boeren en vrijwilligers hiermee de functionele expressie van het agrarisch gebied (segment 4), net zoals b.v. 'koeien in de wei' dat doen. Later richtte agrarisch natuurbeheer zich ook op andere dan cultuurvolgende natuur: onder meer op bijzondere plantensoorten in slootkanten. Door de afwisseling van natuurstroken en plekken

(o.a. 'plas-dras') en ook hele percelen met zwaar natuurbeheer en anderzijds productiepercelen ontstaat een patroon dat hier 'mozaïek-natuur' heet (segment 1).