• No results found

Genot Geld

Geen 2 e Tak naast melkvee, b.v schapen Geen natuurbeheer op melkveebedrijf

5. Ruimte voor agrarische verbreding in de samenleving Empirische analyse

5.4 Maximale groei aantal bedrijven in categorieën met verbreding

De Randstadstudie vertaalde voor elke verbredingsactiviteit de omvang van de ‘netto- geldstroom’ in een aantal bedrijven dat hieraan extra kan beginnen. Onderstaande tabel voegt hieraan een raming toe van het percentage bedrijven met enige tak van verbreding. Dit ge- beurt in twee varianten. De eerste variant houdt de kans op verdubbeling (verbreding trekt verbreding aan) gelijk aan wat die volgens de enquêtes in Waterland en Alblasserwaard- Vijfheerenlanden is. De tweede variant veronderstelt dat de kans op doublures aanzienlijk toeneemt.

De gedachtegang achter dit laatste is tweeledig. Uit de enquêtes bleek dat boeren vaak veel/ weinig voelen voor verbreding in het algemeen. Liefde voor een bepaalde tak van ver- breding heeft een hoge waarde voor het voorspellen van het houden van een andere tak van verbreding. De tweede reden is dat het combineren van meerdere vormen van verbreding voordelen kan hebben (zie passages over meervoudige verbreding) hoewel het de bedrijfsvoe- ring kan compliceren.

Het percentage biologische bedrijven zou in het gebied kunnen toenemen van een kleine 2% naar 15 à 25% van alle bedrijven, mede door een daling van het totaal aantal bedrijven maar vooral door een toename van het aantal biologische bedrijven (+430 à 780%).

31

Met het woord ‘haalbaar’ wil ik geen waardeoordeel uitspreken. Wie alle heil verwacht van schaalvergroting, zal vinden dat er veel boeren tussenuit moeten waarschijnlijk aannemende dat de boeren met de meeste onder- nemerszin blijven (en niet als boer afhaken of verhuizen naar een bedrijf elders b.v. Denemarken). Wie vindt dat het al te leeg wordt in het agrarisch gebied kan vinden dat gezocht moet worden naar mogelijkheden om met verbreding zoveel mogelijk boerenbedrijven voor het Groene Hart te behouden.

Tabel 5.4 Toenemend aantal verbrede landbouwbedrijven in Veenweiden/ Groene Hart met verbreding (grondgebonden landbouwbedrijven vanaf 16 NGE, landbouwprognose: uitval 4.5% p.j.)

% bedrijven met verbreding/ % toename aantal bedr. met verbreding

Marktprognose (2007) 1996

Voorzichtig Ambitieus % bedrijven met verbreding32:

Biologische landbouw

Verwerking/ verkoop aan huis Natuurbeheer/ productie33 Agrotoerisme

Zorgtaken

Verbreding, totaal-1 i.g.v. dubbeltellingen als in uitgangssituatie

Verbreding, totaal-2

i.g.v. concentratie: verbreding trekt verbreding aan34)

% toename aantal bedrijven met verbreding: Biologische landbouw

Zelfkazen

Verkoop aan huis

Natuurbeheer/ productie(zie voetnoot) Agrotoerisme

Zorgtaken

Verbreding, totaal-1

Verbreding, totaal-2(zie voetnoot)

1.7 5.3 12.7 4.5 0.4 18.8 . . . . . . . . 14.9 8.7 28.3 8.2 0.9 46.6 37.7 430 0 9 68 9 35 69 56 24.8 10.0 39.7 9.7 1.1 65.2 50.5 780 10 19 127 30 59 129 100

Bron: Van Everdingen et al (1999) Toekomst grondgebonden landbouw Randstadgebied (LEI en Alterra)

De meest talrijke verbredingsactiviteit zou natuurbeheer/ productie blijven. Dit kan toenemen van 13% naar 29 à 40% van de bedrijven. Het aantal kan ongeveer verdubbelen (+68 à 127%). Het toekomstig aantal bedrijven met natuurbeheer was niet bekend in de Randstadstu- die. Dit aantal is hier geschat door te veronderstellen dat dit zich op dezelfde manier ontwik- kelt als het areaal natuurbeheer uitgedrukt als percentage van het totale areaal cultuurgrond. Dit impliceert ook een toename van het natuurbeheer op de bedrijven die hier nu reeds aan doen. Overigens is het voor de prognose om het even of de toenemende geldstroom voor na- tuurbeheer wordt besteed aan areaalsuitbreiding van natuurbeheer dan wel aan een intensive- ring hiervan op het bestaande areaal: b.v. boeren die het ‘gewone’ weidevogel of slootkanten-

32

Totaal aantal bedrijven na Agenda 2000 (na 11 jaar) is 60.3% van aantal in 1996 (landbouwprognose-2)

33 Geschat na afloop van de studie. Percentage bedrijven met natuurbeheer ontwikkelt zich (volgens schatting)

recht evenredig aan percentage cultuurgrond op percelen met natuurbeheer. Verantwoording areaalsbasis: Agrarisch natuurbeheer Uitgangssituatie

(1996)

Voorzichtige prognose Ambitieuze prognose

Areaal (HA, ook 1996 is schatting) % toename

areaal als % van alle cultuurgrond

7.800 . 6 15.591 100 12 24.423 210 19 34

Berekening veronderstelt in prognose-2 voor bedrijven met verbreding dubbele kans - t.o.v. statische kans - op tweede tak van verbreding (echter max. 50% kans). Prognose-1: zelfde verhouding tussen de aantallen enkele en dubbele verbreders als in uitgangssituatie.

beheer gaan combineren met botanisch graslandbeheer en met het ecologisch beheren van sloten.

Het percentage bedrijven met verwerking/ verkoop aan huis (inclusief zelfkazen) kan ongeveer verdubbelen (van 5 naar 9 à 10%). Bij een scherpere benadering van het begrip ‘vraag’ zou deze toename waarschijnlijk groter moeten zijn (zie het voorgaande).

Bij agrotoerisme zijn de ingeschatte mogelijkheden, vanuit de markt gezien, qua ni- veau en ontwikkeling ongeveer gelijk aan die van ‘verwerking/ verkoop aan huis’. Ook in dit geval lijkt de omvang van de vraag te zijn omgeven door een relatief grote onzekerheidsmar- ge. Agrotoerisme is in de meeste delen van Veenweiden/ Groene Hart een jong opkomend fenomeen, wat een trendanalyse moeilijk maakt.

De onzekerheid rond het inschatten van de groeimogelijkheden van een pril verschijn- sel geldt nog meer voor zorglandbouw. Een extra bron van onzekerheid is dat de groei van andere vormen van verbreding (b.v. biologische landbouw) de entourage voor zorglandbouw aanzienlijk kan veranderen (m.n. verbeteren). Dit geldt overigens ook voor agrotoerisme: b.v. mogelijkheden voor educatief toerisme in gebieden met agrarisch natuurbeheer.

Aandeel van verbreding in inkomensvorming landbouwbedrijven

Tabel 5.5 Ontwikkeling aandeel verbreding in bedrijfsinkomen (grondgebonden landbouwbe- drijven vanaf 16 NGE, landbouwprognose: uitval 4,5%p.j.)

Prognose ontwikke- ling (in 11 jaar) Uitgangs- situatie (1996) Voor- zichtig Am- bitieus Additioneel inkomen uit (aanwezige en extra) verbreding (ff x milj.)

Biologische landbouw Zelfkazen

Verkoop aan huis

Natuurbeheer/ productie (zie voetnoot bij tabel 5.3)

Agrotoerisme Zorgtaken

Verbreding, totaal

Aandeel in gezinsinkomen uit eigen bedrijf (%) Biologische landbouw

Zelfkazen

Verkoop aan huis

Natuurbeheer/ productie (zie voetnoot bij tabel 5.4)

Agrotoerisme Zorgtaken

Verbreding, totaal (op alle bedrijven, zonder/ met verbreding) Verbreding, totaal op bedrijven met verbreding

Idem, indien concentratie verbreding op minder bedrijven

beide laatste gevallen veronderstellen dat naast verbreding ook extra schaalvergroting plaats vindt

Idem, voor landbouwprognose 1 (- 3.5% uitval p.j.)

Verbreding, totaal (op alle bedrijven, zonder/ met verbreding) Verbreding, totaal op bedrijven met verbreding

Idem, indien verbreding geconcentreerd op minder bedrijven

Beide regels veronderstellen: verbreding komt i.p.v. schaalvergroting, dus bedrijfsinkomen op bedrijven zonder/ met verbreding gemiddeld gelijk.

0.9 4.5 0.6 2.0 2.7 0.3 11.0 0.3 1.6 0.2 0.7 1.0 0.1 4.0 13.8 13.8 4.0 13.8 13.8 4.8 4.5 1.3 5.2 2.9 0.5 17.0 3.1 2.9 0.8 3.3 1.9 0.3 10.9 19.0 21.7 14.3 27.3 33.8 7.8 5.6 2.0 5.7 3.6 0.7 25.2 5.0 3.6 1.3 3.6 2.3 0.4 16.2 19.9 24.2 21.1 28.8 37.2

Het aandeel van verbreding in de (geaggregeerde) bedrijfsinkomens in Veenweiden/ Groene Hart kan afgaand op de ruimte in de markt, toenemen van 4% (1996) naar 11 à 21%. Dit aan- deel zou in de groep bedrijven met verbreding toenemen van 14% (1996) naar 19 à 37%.

Dit is in alle gevallen een relatief sterke toeneming van de betekenis van verbreding binnen het bedrijfsinkomen van boerengezinnen. De laagste en de hoogste schatting liggen echter ver uit elkaar. Hieronder volgt in het kort ‘ het verhaal’ achter deze uiteenlopende schattingen. Dit verhaal wordt gegeven vanuit de methodiek van de berekening maar, in sa- menhang daarmee ook vanuit praktijkindrukken. Overigens zal blijken dat de laagste schat- ting is te beschouwen als de meest realistische, met een lichte opwaardering (van 19 naar 22%) voor het toekomstige aandeel van verbreding binnen de groep bedrijven met verbreding. Vanuit de laagste schatting wordt een korte schets gegeven hoe vooral de vraag naar ecologi- sche verbreding/ verdieping als het ware neerdaalt in de hiervoor ontvankelijke wereld van boeren. De hoogste schatting is aanleiding voor de kanttekening dat de ‘omvang van de vraag’ niet is los te zien van prijsvorming en dat de ernstige inkomenssituatie (landbouwprognose-1) de ambitieuze prognose voor verbreding daarom waarschijnlijker maakt. Goedkoop aanbod van boeren kan de vraag ruimer maken. Daarbij komt in het ontwikkelingsverhaal naast eco- logische verbreding/ verdieping de nadruk meer te liggen bij sociale verbreding en andere vormen van verbreding waarvoor de vorige paragraaf een grote onzekerheidsmarge aangaf (o.a. zelfkazen).

Laagste schatting van aandelen

In de laagste schattingen van het aandeel van verbreding in het inkomen komen de landbouw- prognose met veel afvloeiing en de voorzichtige vraagprognose samen. Ook deze laagste schattingen wijzen op een relatief sterke toename van de betekenis die verbreding heeft voor agrarische inkomens.

In het gebied verdrievoudigt bij de laagste schatting het percentage inkomen uit ver- breding bijna (van 4 naar bijna 11%). De toename in de (groeiende) groep met verbreding is echter vrij klein: van 14 naar bijna 19%. De varianten in de tabel vertellen over deze beperkte toename het volgende verhaal.

Ontwikkelingsbedrijven in de grondgebonden landbouw krijgen in het scenario met de snelste vermindering van het aantal bedrijven, naar verhouding veel lucht doordat er in ver- sneld tempo grond vrij komt door het uitvallen van andere agrarische bedrijven (vertrek naar elders, en vooral bedrijfsbeëindiging). Dit maakt het gemakkelijker om de verslechtering van inkomens onder Agenda 2000 te ondervangen. Toch resteert er voor veel boeren een inko- mensprobleem. Bedrijfsverbreding (inclusief verdieping) is daarom een welkome aanvulling op schaalvergroting.

Het inkomen op de bedrijven die meer aan verbreding doen, ontwikkelt zich in ge- noemd scenario gunstiger dan op de andere bedrijven. Het additioneel inkomen uit verbreding komt als extra boven op het additioneel uit schaalvergroting. Doordat het totale inkomen beter op peil blijft dan bij alle boeren, stijgt het aandeel van verbreding (in dit hogere totaal) vrij gematigd.

Dit roept het beeld op dat boeren die omschakelen van conventionele naar biologische melkveehouderij in eerste instantie streven naar oppervlaktevergroting teneinde het bestaande melkquotum met meer koeien volledig te benutten. Om na verloop van tijd in veel gevallen over te gaan tot het geleidelijk opvoeren van de melkproductie om het bedrijf vanwege de doorgaande (bio) technologische ontwikkeling – o.a. automatisering in het melken, stijgende productie per koe – en omdat de smallere marges per liter melk in conventionele melkvee- houderij ook doorwerken in de prijsvorming voor biologische producten.

Verbreding staat hier dus nadrukkelijk niet tegenover schaalvergroting. Wel ligt het voor de hand (zie de enquêtes, hoofstuk 5) dat veel van deze biologische boeren gemakkelijk inpasbare vormen van ecologische verbreding (natuurbeheer) zullen opnemen in hun bedrij- ven, omdat dit past bij hun ‘complete bedrijven’ en omdat het inkomen mooi is meegenomen.

Dit laatste maakt dat de prognosevariant met een versterkte tendens tot het combineren van diverse vormen van verbreding realistischer lijkt dan genoemde laagste variant (met wei- nig dubbeltellingen in verbreding): de laagste schatting van het aandeel van verbreding, op bedrijven met verbreding, wordt dan opgetrokken van 19 naar 22%.

Hoogste schattingen

In de hoogste schattingen komen de landbouwprognose-1 (- 3.5 bedrijven per jaar) en de am- bitieuze vraagprognose samen. Het verschil met de laagste schattingen is groot: op gebiedsni- veau zou er 21% inkomen uit verbreding komen, i.p.v. 11% en op het niveau van de groep bedrijven met verbreding zou het inkomensaandeel naar 37% gaan, i.p.v. 19 (22) %.

Het verschil is zo groot omdat ‘het mes aan twee kanten snijdt’, wanneer de land- bouwprognose-1 gecombineerd met de ambitieuze vraagprognose werkelijkheid zou worden. De landbouwprognose-1 voorziet namelijk in een spectaculaire daling van het inkomen uit conventionele landbouw (zie tabel 5.1), terwijl de ambitieuze vraagprognose zegt dat verbre- ding vergeleken met de voorzichtige prognose ruim tweemaal zo hard kan toenemen.

Een andere aanname die het inkomensaandeel van verbreding – in de groep met ver- breding – verhoogt, is dat verbreding in de plaats komt van schaalvergroting. De economische omvang van bedrijven met verbreding is in deze berekening derhalve niet groter dan die van alle bedrijven. Verder is er de gesignaleerde tendens dat nieuwe verbreding of uitbreiding van bestaande verbreding relatief vaak voorkomt op bedrijven waar al verbreding is. Ook deze aanname verhoogt het aandeel van verbreding in de inkomensvorming van bedrijven.

Vergeleken met het eerdere scenario is er nu meer sprake van een bipolaire ontwikke- ling. Enerzijds is er onder de ontwikkelaars een groep boeren die het vooral zoekt in verbre- ding/ verdieping en nauwelijks in schaalvergroting, en anderzijds is er een groep die zich vooral richt op schaalvergroting en nauwelijks op verbreding. In het meer realistische scenario (laagste schatting) bestaat de meest prominente groep ontwikkelaars juist uit boeren die schaalvergroting en verbreding combineren. Voorlopig komt de laatste situatie het meest her- kenbaar in de praktijk voor, met name in veenweidegebieden met relatief gunstige productie- omstandigheden.

De onzekerheid over hoe groot bij benadering de vraag is naar verbreding kan in drie onbekenden worden uiteengelegd:

a) hoe elastisch reageert de vraag op goedkoop aanbod (bij lage agrarische inkomens?); b) is er een omvangrijke markt voor een (nog te ontwikkelen) hoger geprijsd assortiment?; c) is er een andere organisatorische en institutionele context nodig voor het articuleren van

een nog niet zichtbare vraag?

5.5 Toets 2: Wat is meest beperkend, ruimte vanuit markt of ruimte bij agrariërs?