• No results found

Genot Geld

Geen 2 e Tak naast melkvee, b.v schapen Geen natuurbeheer op melkveebedrijf

4.4 Doeleinden in het beroep in relatie tot verbreding

Voorgaande paragraaf keek vanuit bedrijfspraktijken (o.a. verbreding) naar het mentale krachtenveld bij ondernemers (o.a. taxaties van effecten en noodzakelijke voorwaarden). Hier is de invalshoek omgekeerd. Er wordt met name vanuit het subjectieve gewicht van doelein- den gekeken naar bedrijfspraktijken in het bijzonder naar verbreding.

Probleemstelling en materiaal

Deze tweede invalshoek (doeleinden voorop) past bij een rationele keuzemodel van econo- misch handelen. De vraag is echter hoe levensecht dit model is. Een aanwijzing dat dit ratio- nele keuzemodel minder levensecht is dan modellen waarin doeleinden opdoemen als attri- buten (positieve of negatieve aspecten) van concrete gedragsalternatieven, is de ‘glazige blik’ die veel respondenten in eerste instantie vertoonden toen zij in de interviews een aantal doel- einden kregen voorgelegd (‘die u als boer mogelijk belangrijk vindt’). Het verschil tussen deze ‘glazige blik’ en de veelal geanimeerde reactie op de vraag over kenmerken van het ide- ale landbouwbedrijf was groot.

De vraag naar het belang van diverse doeleinden is om praktische redenen alleen gesteld in Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (althans in 1999). De vraagstelling was harder (realisti- scher) dan in een eerdere enquête in Waterland (1995/ 96) toen het fenomeen ‘glazige blik’ nog meer opviel. De interviewer vroeg nu niet doeleinden los van elkaar een gewicht te ge- ven, maar om twee à drie minst/ meest belangrijke doeleinden te selecteren. Verder werd de vraagstelling minder zwevend gemaakt door voor de doeleinden ‘inkomen’ en ‘vrije tijd’ een referentieniveau te introduceren (evenveel als in de meeste beroepen).

De lezer die het geheel aan doeleinden met de daaraan gehangen globale gewichten in ogenschouw neemt, mag bedenken dat de doelstelling ‘zelfstandigheid’ niet is voorgelegd omdat deze, afgaand op eerdere ervaringen, toch niet zou discrimineren. Vrijwel elke boer stelt deze doelstelling aan de top.

Het resultaat van de wijzigingen ten opzichte van de enquête Waterland 1995/ 96 was dat de enquête nu, ook in dit opzicht, niet slechts afzonderlijke opvattingen naar voren haalde, maar ook ‘mentale krachtenvelden’ in beeld bracht. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop veel boeren ‘vrije tijd’ als doelstelling wegschuiven ten gunste van andere doeleinden. Dit aspect fungeert dan vaak eerder als een ‘randvoorwaarde op laag niveau’ (je kunt het natuur- lijk niet al te gek maken) dan als doelstelling die voorop wordt gesteld.

Onderzoeksvragen

1) Is er een aantoonbare samenhang tussen verbreding en de prioriteit die wordt toegekend aan bepaalde beroepsdoelen?

2) Vallen de beoordelingen van de verschillende doelstellingen in onderlinge samenhang te interpreteren in termen van wat deze ondernemers drijft?

3) Lijken deze drijfveren (mede) bepalend voor het oppakken of afwijzen van verbreding? Materiaal

In de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden enquête is een lijstje voorgelegd met ‘doeleinden die voor u van belang zijn als boer/ boerin’. Er werd gevraagd deze te sorteren in drie groepjes: meest belangrijk voor u persoonlijk (twee à drie doeleinden), minst belangrijke (twee à drie) en tussengroep (rest). Deze vraag was in de eerste enquête Waterland voorgelegd zonder bij inkomen en vrije tijd een referentieniveau aan te geven en met de doelstelling ‘zelfstandig- heid’ (altijd heel belangrijk).

Uitkomsten

Tabel 4.6 geeft de voorgelegde doeleinden in volgorde van populariteit bij de ondervraagde boeren. Deze volgorde is bij boerinnen vrijwel gelijk als die bij boeren, met uitzondering van ‘evenveel vrije tijd als in andere beroepen’ wat bij boerinnen niet op de laatste maar op de voorlaatste plaats staat.

Tabel 4.6 Percentages boeren en boerinnen naar oordeel over het belang van doeleinden

Boer Boerin

Voorgelegde doeleinden,

hier in de volgorde van populariteit belang-meest rijk minst belang- rijk meest belang- rijk minst belang- rijk

1- Dingen doen op je bedrijf waaraan je aardigheid hebt 2- Besteedbaar inkomen vergelijkbaar met meeste be- roepen

3- Slagen als ondernemer

4- Als boer/ boerin midden in de natuur staan 5- Als boer/ boerin midden in de samenleving staan 6- Je bedrijf kunnen overdragen aan een opvolger 7- Vrije tijd evenveel als in meeste beroepen

70 54 39 27 30 21 3 - 9 18 6 36 39 58 45 45 30 21 15 15 9 - 15 15 9 15 45 21

Bron: enquête Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

pm: tussengroep niet vermeld, niet bij meest belangrijke evenmin bij minst belangrijke doeleinden

Vergeleken met de reacties op de vraag naar het ideale bedrijf, valt het op dat ‘gezinsbedrijf’ (je bedrijf kunnen overdragen aan een opvolger) nu veel minder hoog scoort. Bedenk dat dit bij het ideale bedrijf iets anders werd gepresenteerd, namelijk als ‘een echt gezinsbedrijf met boer, boerin, en opvolger’. Nu dook in de beantwoording meer het realiteitsprincipe op. Wat wil en kan mijn kind? Of in een vroeger stadium: wat zal ons kind later willen of kunnen worden? Vooral boerinnen maakten nogal eens opmerkingen zoals ‘kinderen moeten worden wat het beste voor hen is’. In een later stadium van de generatie- en bedrijfscyclus kwam het realiteitsprincipe ook op heel andere manier om de hoek kijken. Heeft dit bedrijf genoeg toe- komst voor een opvolger?

Dat het eigenlijk vreemd is om naar doeleinden te vragen alsof het dingen zijn die in de lucht hangen, bleek ook bij de doelstelling ‘slagen als ondernemer’. De interviewer zag sommige respondenten denken: ‘Ben ik met mijn bedrijf bezig te slagen als ondernemer?’. De

reacties zijn niet altijd even gemakkelijk te interpreteren. Het waren waarschijnlijk schaalver- groters – mijn ideaal is een bedrijf dat blijft groeien – die het meest volmondig zeiden ‘slagen als ondernemer’ te rekenen tot de belangrijkste doeleinden, maar een boer die hier minder op is ingesteld kan tot hetzelfde antwoord komen omdat hij ‘overleven’ met zijn bedrijf ziet als maatstaf voor ‘slagen als ondernemer’’.

De moeilijkheid om doeleinden en realiseringsniveaus uit elkaar te houden was ook hoorbaar aanwezig bij het doel ‘vrije tijd’. ‘Wanneer ik veel vrije tijd wilde hebben, was ik geen melkveehouder geworden’, was een opmerking die vrij regelmatig viel. Toch lijkt ook dit weinig populaire doeleinde in het onderzoek onderscheidend te werken. Vooral veel boe- rinnen, maar ook vrij veel boeren, wilden niet zo ver gaan om ‘vrije tijd’ in te delen bij de minst belangrijke doeleinden. Anderen (vooral boeren) hadden daar geen enkele moeite mee, terwijl zij soms verder in het interview de indruk wekten dat alles bij hen moest wijken voor het werk (één partner wees op de werkverslaafdheid van haar man).

De onderlinge verwevenheid van motivatie (doeleinde) en satisfactie (realisering) was ook merkbaar aanwezig bij de meest populaire doelstelling: dingen doen op je bedrijf waarin je aardigheid hebt. Het enthousiasme voor hun beroep straalde er bij veel geënquêteerden vanaf. De meer terughoudende houding van boerinnen bij deze doelstelling lijkt enerzijds samen te hangen met het bij hen meer dan bij boeren voorkomende idee dat er meer is op de wereld dan werk en bedrijf, en anderzijds met een sterke werkbetrokkenheid buiten het eigen bedrijf (gezin, eigen baan). Bij de minderheid van boeren die ‘aardigheid in dingen die je doet’ niet tot de meeste belangrijke doelstellingen rekenden, was er een enkele spijtoptant (‘ik had beter wat anders kunnen worden’) maar er vielen ook opmerkingen zoals ‘er is toch geen aardigheid meer aan, met al die regels en papieren’.

Onderschat niet de energie die boeren/ boerinnen in hun bedrijven willen stoppen

Het totaalbeeld uit bovenstaande tabel wint aan zeggingskracht wanneer het in verband wordt gebracht met het totaalbeeld van opvattingen over het ideale bedrijf (zuinig boeren, gezinsbe- drijf) en over de feitelijke bedrijfsontwikkeling (zie verslag Boeren, boerinnen en plattelands- vernieuwing, Van der Ploeg 2000a).

Wat overheerst in het totaalbeeld is dat deze jongere agrariërs er in het algemeen ge- sproken bijzonder hard tegenaan gaan om hun onderneming uit te bouwen vanuit een veelal bescheiden startpositie. De centrale waarden van zelfstandigheid, werklust en spaarzaamheid zullen evenmin vreemd zijn aan jongere melkveehouders in Waterland. Toch maken Water- landse melkveehouders in het algemeen een wat minder met het bedrijf vergroeide indruk dan hun collega’s op de zuidflank van Veenweiden/ Groene Hart. Dit kan samenhangen met een andere sociaal-culturele achtergrond, die (ook) zou samenhangen met andere vroegere agrari- sche bedrijfssystemen (intensief, extensief), pacht/ eigendomsverhoudingen, praktijk/ school- se vorming, en de geneigdheid zich te organiseren in coöperaties.

Alblasserwaard-Vijfheerenlanden lijkt historisch gezien, een middenpositie in te nemen ten opzichte van de ‘wereldse extensieve boeren’ boven het Amsterdamse IJ en de ‘zwoegende intensieve boeren’ in het kerngebied van Veenweiden/ Groene Hart. Zie wat dit betreft de afsluitende paragraaf van dit hoofdstuk.

Uiteenlopende motieven kunnen tot zelfde gedrag leiden: het geval melkrobot

Er is geen aanmerkelijke samenhang aangetroffen tussen hoe zwaar boeren tillen aan bepaalde doeleinden (bovenstaande tabel) en hun opvattingen over het ideale bedrijf, inclusief affini- teit/ aversie inzake verbreding. Dit kan er opwijzen dat uiteenlopende motieven (doeleinden) gemakkelijk kunnen leiden tot hetzelfde gedrag.

Aanwijzingen dat het zo ligt, werden verkregen uit de reacties op de ‘melkrobot’ als mogelijk kenmerk van het ideale bedrijf (melkveehouders die hier van gruwen zijn ongeveer even talrijk als collega die er wel voor voelen). Sommige melkveehouders zouden een melk- robot willen benutten voor meer vrije tijd (minder gebonden), zij zien hierin juist een kans om extra hard aan bedrijfsontwikkeling (schaalvergroting, nevenactiviteiten) te kunnen trekken. Eerder bleek al dat zin en tegenzin ten opzichte van de melkrobot niet samenhangt met het verschil Conventionele boer versus Verbreder. Dit staat niet los van de indruk dat onder ver- breders zowel Economische boeren alsook Zuinige boeren zijn aan te treffen.

Het geval biologische melkveehouderij

Affiniteit met biologische melkveehouderij maakt deel uit van een meer algemene affiniteit met verbreding. Verder lijkt de verscheidenheid onder aspirant-biologische boeren groot te zijn, met name niet-schaalvergroters (meer traditioneel en idealistisch gemotiveerd) en schaalvergroters (meer op expressief ondernemerschap en pure zakelijkheid gericht) lijken beiden aanwezig te zijn. Hier sluit op aan dat er geen duidelijke samenhang is gevonden met een specifieke doelstellingenstructuur.

Wie biologische boeren graag ziet als holistische heelmeesters van het door conventi- onele landbouw verziekte platteland, zal blij zijn te vinden dat ‘de dubbeldoelkoe’ (melk- vlees) deel uitmaakt van de factor ‘Verbreder’ in Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Jammer genoeg wordt deze voorkeur voor het multifunctionele rund niet gedeeld door enkele geën- quêteerde melkveehouders in het gebied die al aan biologische melkveehouderij doen. Onder het kopje ‘graslandbeheer’ kwam eerder al naar voren dat ook biologische boeren soms den- ken zich niet te kunnen veroorloven om te handelen vanuit 100% duurzaamheid (hoge water- peilen) of de meest natuurlijke staat van gewas en vee (dubbeldoelkoeien, liefst zoogkoeien). Verbreding binnen een toekomstige context van dalende melkprijzen en oplopende kosten? Wat gaan mensen onder de druk van omstandigheden (Agenda 2000, zie hoofdstuk 2) doen? Wat is dan nog de betekenis van voorkeuren die in een betrekkelijke luxe situatie, ten tijde van de enquête, werden uitgesproken.

Constandse tekende moderne boeren in Boer en Toekomstbeeld (1963) als onderne- mers die gretig op zoek zijn naar veranderingen voor hun bedrijven die helpen om te behou- den wat voor hen heilig is in het boerenberoep. Dit betekent dat eventueel ‘zachte afkeren’ opzij worden gezet om ‘harde voorkeuren’ te kunnen realiseren of te behouden. Wat mensen beslist (niet) willen, is niet alleen een kwestie van prioriteiten, maar ook van (niet) kunnen. Interviews waarin niet alleen werd gesproken over het ideale bedrijf en de doelstellingen van de boer/ boerin, maar ook over beroepscapaciteiten (zie hieronder), roepen soms bij de onder- zoeker de associatie op ‘je zult wel gelijk hebben, daar kun je inderdaad beter niet aan begin- nen’. Bijvoorbeeld een boer die zegt dat agrotoerisme niets voor hem is, die verder aangeeft dat omgaan met mensen niet zijn sterkste kant is en die zich in het interview manifesteert als allesbehalve een prater.

Evaluatie

Bij dit alles geldt waarschijnlijk dat er een grijze zone is, tussen uiterste affiniteiten en aver- sies, van opties die desnoods zijn te pruimen. Aanzienlijke verschillen in het beloningsniveau voor de ingezette eigen arbeid (soms ook kapitaal) kunnen in deze grijze zone gemakkelijk de doorslag geven. Met andere woorden, verbreding zal voor een aantal boeren(gezinnen) om voorrang moeten strijden met conventionele bedrijfsontwikkeling op basis van puur zakelijke

overwegingen. Dit maakt het verklaarbaar waarom er kennelijk geen rechte lijn loopt van be- roepsdoelen en affiniteiten.

Terugkoppeling naar onderzoeksvragen

1) Er was geen samenhang aantoonbaar tussen prioriteit geven aan bepaalde beroepsdoelen