• No results found

Genot Geld

4. Ruimte voor agrarische verbreding bij boeren en boerinnen Empirische Analyse

4.1 Inleiding

In 1999 zijn twee mondelinge enquêtes op melkveebedrijven gehouden naar praktijken en houdingen inzake agrarische verbreding (zie hoofdstuk 1). Hoe de onderzoekspopulatie werd opgevat en hoe de steekproef werd getrokken, staat in hoofdstuk 1 paragraaf 1.7 (materiaal en methoden: hoofdstuk 4). De enquête in Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (agrarische natuur- vereniging Den Hâneker) vond plaats in het kader van twee LNV-onderzoekprogramma’s , namelijk ‘Stad-Land’ en ‘Arbeid’. Boeren en boerinnen werden hier afzonderlijk geënquê- teerd. De enquête in Waterland (gelijknamige agrarische natuurvereniging) werd gedaan als onderdeel van een Monitoring van WCL-beleid voor LNV.

De interviews werden in beide gebieden afgenomen door dezelfde enquêteur25. De meeste vragen waren meerkeuzevragen. De vragenlijst was grotendeels vier jaar eerder ont- wikkeld en beproefd voor een Europees onderzoek waarvoor Waterland (samen met de Beemster) het Nederlandse studiegebied vormde.

In dit hoofdstuk wordt een secundaire analyse toegepast op het enquêtemateriaal om zo goed mogelijk te kunnen inschatten hoe groot de ruimte voor agrarische verbreding is bij ondernemers op melkveebedrijven.

De methode van eenmalige vraaggesprekken staat enigszins op gespannen voet met de indruk uit deze interviews dat ruimte voor agrarische verbreding geleidelijk ontstaat (zie ook ‘voor- geschiedenis’ in hoofdstuk 2). In dit licht moet ook de onderzoeksbeslissing gezien worden om de enquêtes uit te voeren in pioniersgebieden. Voor de interpretatie, met name voor het generaliseren van uitkomsten uit deze pioniersgebieden naar het totale veenweidegebied bij de Randstad, is het een cruciale veronderstelling dat Waterland en Alblasserwaard- Vijfheerenlanden een toon zetten die uiteindelijk ook in het kerngebied wordt gevolgd (beide pioniersgebieden liggen op de flanken van het veenweidegebied). De oprichting van agrari- sche natuurverenigingen nu ook in de kern van het veenweidegebied bij de Randstad wijst in deze richting.

4.2 Affiniteiten en aversies in bedrijfsbeleid

Inleiding: boeren markeren eigen positie tegenover agrarische verbreding als ‘beweging’ Melkveehouders in gebieden als Waterland en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden zijn al ge- ruime tijd doelwit van een offensief voor verbrede bedrijfsontwikkeling in de landbouw. Dit offensief komt voor melkveehouders vooral van de kant van de eigen agrarische natuurvere- niging, respectievelijk Waterland en Den Hâneker. Deze agrarische natuurverenigingen verte- genwoordigen hiermee wensen van ‘de samenleving’ waar ‘de landbouw’ niet om heen kan of zelfs haar voordeel mee kan doen. Voor melkveehouders neemt ‘de samenleving’ soms de concrete vorm aan van burgers die langs komen op het boerenerf als consumenten met bij- zondere wensen (b.v. kaas met een verhaal), als medegebruikers van het landelijk gebied (‘wat is het hier mooi’) of als medebeheerders van veenweidewaarden (b.v. vrijwilligers in weidevogelbeheer). Verder wordt ‘de samenleving’ voor belangstellende melkveehouders zichtbaar gemaakt in het gebiedsgerichte beleid van de provincie (respectievelijk Noord- en Zuid-Holland). In Waterland werd het algemeen maatschappelijk belang bij agrarische ver-

25

breding afgelopen jaren ook vertegenwoordigd door het WCL-beleid van de rijksoverheid (ministerie van LNV).

Melkveehouders kunnen de belangstelling van de buitenwereld voor hun streek en bedrijf opvatten als een uitnodiging om niet langer rechttoe rechtaan te produceren maar zich (daarnaast) toe te leggen op nieuwe producten en diensten. De eigen agrarische natuurvereni- ging voert al jaren een pleidooi om de handschoen op deze manier op te pakken. Ook dit plei- dooi verbreedt zich, namelijk van aanvankelijk alleen aandacht voor agrarisch natuurbeheer en in mindere mate, biologische landbouw, maar nu ook voor ‘sociale verbreding’ (agrotoe- risme en zorglandbouw) en streekproducten.

Echter, melkveehouders kunnen de belangstelling van de buitenwereld voor hun streek en bedrijf ook opvatten als een bedreiging. Dit geldt temeer omdat er in de jaren tachtig een voorgeschiedenis was waarin de bemoeienis van de buitenwereld met de veenweiden allesbe- halve een appèl was op verbreed ondernemerschap. In aanstaande ruilverkavelingsgebieden werd als het ware gevochten om de arealen waarop natuurlijke handicaps voor de landbouw in het belang van natuur/ landschapswaarden bleven gehandhaafd of zelfs werden hersteld (b.v. terugdraaien ‘onderbemalingen’), en arealen waarop landbouw de ruimte zou krijgen. Dit laatste wel met concessies aan natuur- en landschapsbelangen, met name het compromis- waterpeil van 60 centimeter beneden maaiveld, en het beperken van het uitplaatsen van boer- derijen.

De vraag is in hoeverre de doorsnee melkveehouder in het gebied is meegegaan met de mentale omschakeling die werd voorgestaan door respectievelijk het Samenwerkingsverband Waterland en de Werkgroep Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Deze gepropageerde mentale omschakeling hield in werk te maken van natuur- en landschapsbeheer en daarmee ruimte voor agrarische bedrijfsontwikkeling te verdienen.

De vraag is evenzeer in hoeverre de doorsnee melkveehouder in het gebied meeging naar het volgende station in de mentale omschakeling die nu wordt voorgestaan door beide agrarische natuurverenigingen en de koepelorganisatie voor het gehele Groene Hart (In Natu- ra). Dit volgende station in de mentale omschakeling houdt in dat verbreding meer is dan al- leen het verdienen van ruimte voor agrarisch produceren, maar ook als zodanig een volwaar- dige bron van inkomen kan zijn.

Deze paragraaf gaat na in hoeverre verbreding (in uiteenlopende gedaanten) is ‘geland’ bij het gros van de jongere melkveehouders in beide studiegebieden. Daartoe wordt getracht in beeld te krijgen wat de hoofdlijnen zijn van hun beroepsopvattingen en in hoeverre daarbinnen plaats is voor verbreding.

Onderzoeksvragen:

1) Hoe populair is agrarische verbreding, in verschillende gedaanten, bij jongere melkvee- houd/ers/sters op het niveau van gedragsintenties (affiniteiten)?

2) Is er één algemene houding pro of contra verbreding?

Affiniteit voor de ene verbredingsoptie gaat dan relatief vaak samen met affiniteit voor andere verbredingsopties.

3) Zijn verbrede en conventionele bedrijfsontwikkeling (schaalvergroting) tegenpolen, in de beleving van melkveehoud/ers/sters, of kan het ene heel goed samengaan met het andere? Materiaal en analysemethode

Het materiaal voor deze paragraaf bestaat uit de reacties van melkveehouders op de vraag naar de samenstelling van het ideale bedrijf. In Waterland werd deze vraag gesteld aan één bedrijfshoofd, in Alblasserwaard-Vijfheerenlanden aan de boer en boerin.

In de vraag naar het ideale bedrijf kreeg de respondent een lijst met bedrijfskenmerken voorgelegd met daaronder de aanwezigheid van verbredingsactiviteiten. Voor elk bedrijfs- kenmerk werd gevraagd of dit wel/ niet zou passen bij het eigen ideale bedrijf (los van feite- lijke mogelijkheden). Er werden vier antwoordcategorieën voorgelegd variërend van beslist niet tot beslist wel passend bij mijn ideale bedrijf. Een vijfde antwoordmogelijkheid werd als ‘neutrale uitwijkcategorie’ achter de hand gehouden voor respondenten die het betreffende bedrijfskenmerk strikt pragmatisch wensten te benaderen (behoort niet bij het ideale bedrijf maar wringt daar evenmin mee).

Elke respondent wordt hieronder als het ware benaderd als een ‘vat’ vol affiniteiten en aversies. De animo waarmee de respondenten gewoonlijk ingingen op de vraag naar het ideale bedrijf lijkt er op te wijzen dat dit een vrij realistische benadering is.

Onderstaande paragraaf geeft eerst een beeld van de (im)populariteit van verbreding in vergelijking met die van andere bedrijfskenmerken. Vervolgens wordt met behulp van factor- analyse nagegaan in hoeverre er lijn valt te ontdekken in het geheel aan affiniteiten (ideaal) en aversies (niet ideaal). Hierbij wordt gelet op de samenhang (of het ontbreken daarvan) in het oordeel over de verschillende verbredingsopties, en hoe het oordeel over verbreding (niet) samenhangt met oordelen over andere bedrijfskenmerken.

Uitkomsten: enkelvoudige analyse, populaire en impopulaire bedrijfskenmerken

Hoe ziet het bedrijf er uit, zoals u dat het liefst zou willen hebben los van de feitelijke moge- lijkheden? Passen de volgende kenmerken wel of niet bij uw ideale bedrijf? Deze vraag ver- leidde veel boeren om niet alleen ‘kruisjes te plaatsen’, maar ook nog geanimeerd te vertellen over hun bedrijfsopvattingen. Ook de meeste boerinnen konden met deze vraag goed uit de voeten, vooral degenen die zich medeonderneemster voelden.

Tabel 4.1 biedt de mogelijkheid om de populariteit van verbreding (vetgedrukt) te relate- ren aan de populariteit van andere bedrijfskenmerken. In het tweede deel van deze paragaaf wordt deze context nader geanalyseerd met behulp van factoranalyse. De tabel laat zien dat de populariteitsvolgorde, inclusief de positie van verbredingsopties, voor Waterland niet veel verschilt van die in Alblasserwaard-Vijfheerenlanden.

Agrarisch Natuurbeheer, door boeren opgevat als resultaatbeloning, bevindt zich qua populariteit in de subtop. Deze ecologische verbreding blijft in populariteit alleen achter bij de echte toppers (1) het hebben van een echt gezinsbedrijf en (2) het toepassen van een zuinige bedrijfsvoering.

Biologische melkveehouderij is in beide gebieden qua populariteit te vinden in de middengroep samen met bedrijfskenmerken zoals melkveehouderij op basis van dubbeldoel- koeien (melk en vlees), het hebben van een conventionele tweede tak (b.v. schapen) en een hightech bedrijfsuitrusting met een melkrobot.

Agrotoerisme als representant van sociale verbreding wordt in beide gebieden qua po- pulariteit bij boeren aangetroffen in de staartgroep, samen met de weinig populaire bedrijfs- kenmerken een spannend bedrijf (met hoge winst- en verlieskansen) en mikken op toppro- ducties (b.v. de hoogste melkproducties).

Alleen de verbredingsopties verkoop aan huis en zelfkazerij bleken in Waterland min- der populair dan de optie agrotoerisme. Deze opties zijn in Alblasserwaard-Vijfheerenlanden niet voorgelegd, waar de enquêtes overigens door het interviewen van boer en boerin op ande- re onderdelen extra informatie opleverden. Wanneer ook in Waterland de boer zowel als de boerin waren bevraagd dan was waarschijnlijk gebleken dat in beide gebieden sociale verbre- ding vooral populair is bij boerinnen.

Tabel 4.1 Percentages boeren, in Alblasserwaard-Vijfheerenlanden ook boerinnen1), die voorgelegde bedrijfskenmerken vinden passen bij het eigen ideale

melkveebedrijf 2) NB: cijferkolommen 2 en 4 zijn identiek

Boeren Alblasserwaard-VHL Water- land (n = 33) Alblas- ser- waard VHL (n = 32) Totaal (n = 65) Boeren (n = 32) Boerin- nen (n = 33) Totaal (‘ge- zinsop- vat- ting’) Voorgelegde bedrijfskenmerken:

(hier in volgorde populariteit bij boeren)

1- Inzetten op zuinig boeren

2- Echt gezinsbedrijf (boer, boerin, opv.)