• No results found

3. Conceptuele analyse

3.4 Aanbodskant agrarische verbreding 22 Framing

Boeren met vergelijkbare bedrijven en locaties in het Groene Hart kunnen de eigen positie binnen de wereldmarktlandbouw en de beleveniseconomie heel verschillend zien. Hier is het klassieke sociologische concept definition of situation van W.I. Thomas van toepassing: “If men define situations as real, they are real in their consequences” (Thomas en Znaniecki 1918-1920). De eigen zienswijze (persoons- en/of groepgebonden) kan in vergaande mate een eigen leven gaan leiden. Nieuwe informatie krijgt een plaats in bestaande denkramen, of glijdt er als het ware vanaf (omdat het te ver afligt van wat iemand op voorhand belangrijk vindt). De laatste decennia wordt de term framing gebruikt voor menselijke eigenaardigheden die overeenkomen met wat Thomas (minder dynamisch) verstond onder definition of situation. Framing bij Lindenberg

In het denkraam van economen speelt het begrip ‘schaarste’ een grote rol. Hierin is plaats voor de gedachte van Simon (1957) uit Models of Man dat de capaciteit van mensen om zich te oriënteren beperkt is (bounded rationality). Lindenberg (1990) ziet deze beperking als de reden voor het bestaan van framing (en niet b.v. de positieve capaciteit van mensen om lerend onderscheid te maken en tot patroonvorming te komen). Hij omschrijft framing als “only some situational aspects will have our full attention while others operate peripherally” (Lin- denberg 1998 p 78). Lindenberg maakt een verhelderend onderscheid tussen framing vanuit

22

Deze paragraaf is in eerste instantie geschreven na afloop van de empirische analyse (hoofdstuk 4) onder de titel Van productieboer naar plattelandsondernemer als bijdrage aan het Liber Amicorum bij het afscheid van Ad Nooij: het precaire evenwicht tussen distantie en betrokkenheid. (H. de Haan, T. Mol en G. Spaargaren Eds 2001 Wageningen Landbouwuniversiteit)

een bepaalde constellatie van doeleinden en vanuit definition of situation. Volgens zijn in- schatting (Lindenberg 1990) is de mens een Homo Socio-Economicus met uiteenlopende doelen (niet slechts financieel gewin) die als het ware om voorrang strijden. Hij geeft voor- beelden hoe het ene doel voorrang verkrijgt boven het andere vanuit een specifieke definitie van de situatie en hoe dit in de loop van de tijd leidt tot een patroon van individueel gedrag of interactie. Voor een bankier maakt het bijvoorbeeld veel uit of hij iemand opvat als een klant met behoefte aan krediet dan wel als een vriend in financiële moeilijkheden. Een bijzondere situatie doet zich voor wanneer mensen een situatie definiëren als ‘we zijn voor wezenlijke behoeftes op elkaar aangewezen omdat dit niet anders kan’ (markt en overheid kunnen dit niet). Lindenberg noemt sociale arrangementen die zo ontstaan sharing groups. Een voorbeeld hiervan in het veenweidegebied is het samenwerken van boeren met georganiseerde vogel- vrienden die nesten voor hen opsporen en markeren om deze bij het grasmaaien te kunnen ontzien.

Hij geeft ook illustraties hoe omgekeerd het naar voren halen van bepaalde doeleinden een stempel zet op hoe situaties worden gedefinieerd en hoe dit dan kan leiden tot specifieke patronen van individueel gedrag of interactie. Een bankier die zelf in financiële moeilijkheden verkeert zal wellicht geneigd zijn om een geldvragende vriend in die hoedanigheid af te schrijven. Dit heet re-framing. Voor agrarische verbreding lijkt re-framing in omgekeerde richting relevanter, namelijk het doorbrekende besef dat ‘ vrienden’ ook economisch van be- lang kunnen zijn. Flink wat boeren waren altijd al ‘vrienden’ van weidevogels, maar het eco- nomisch aspect ontbrak, anders dan bij melkkoeien (een andere liefde). Re-framing gaat niet zonder weerstand. Diverse boeren die wel aan betaald weidevogelbeheer doen, maakten op- merkingen in de geest van: “Het zou eigenlijk niet nodig moeten zijn dat je er geld voor krijgt”. Aan het eind van deze studie komt overigens naar voren dat een ware plattelandson- dernemer wellicht omgekeerd redeneert. “Wanneer ik pal sta voor natuur en landschap moet de samenleving niet zeuren over (hieraan te besteden) geld”.

De tegenhanger van re-framing is het stabiliseren van frames. Lindenberg besteedt hier uitgebreid aandacht aan. Een rol spelen bijvoorbeeld relational signaling (b.v. we hebben elkaar nodig) en self-signaling (b.v. ik ben op de goede weg). Daarnaast is ook de sociale in- bedding van frames van belang, informeel (m.n. sociale controle) en formeel (m.n. wetgeving die beschadigen van publieke goederen tegengaat). Agrarische natuurverenigingen lijken een belangrijke rol te spelen in dit relational signaling.

Bedrijfsstijl door mij opgevat als een vorm van framing

Ik gebruik hier het woord framing als een paraplu-begrip in welke zin het b.v. in interactieve of participatieve planvorming wordt gebruikt om aan te geven dat deelnemers aan planvor- ming soms starten vanuit sterk verschillende denkramen, waaruit maar weer blijkt dat er nooit één direct kenbare werkelijkheid is maar even zovele social constructions of reality (Berger en Luckman 1967) als er menselijke denkwerelden zijn.

Als boer je beroep structureren vanuit een eigen bedrijfsstijl is een vorm van framing. Dit start niet zoals bij Lindenberg vanuit de notie van schaarste, maar vanuit het idee van ont- plooiingsmogelijkheden bij wilsbekwame (knowledgeable) actoren. Dit is niet een model van exogene ontwikkeling waarin ondernemers keuzes maken in wel of niet te onderzoeken in- formatie en in het wel of niet oppakken van onderzochte gedragsalternatieven, maar het is wel het model van endogene ontwikkeling waarin ondernemers creatief zijn in het scheppen van gedragsmogelijkheden. Aan dit creatieve scheppen gaan wel strategische keuzes (van orde- nende principes) vooraf. “Iedere bedrijfsstijl kent drie onderling nauw samenhangende ni- veaus, te weten: een geheel aan gedeelde opvattingen over hoe te boeren, een daarop geënte,

specifieke landbouwpraktijk en een specifieke ordening van de interrelatie tussen het boeren- bedrijf, markten, technologie en instituties” (Hebinck en van der Ploeg 1997)

Mijn algemene indruk over het opstarten van agrarische verbreding zou in termen van bedrijfsstijl als volgt kunnen luiden. Boeren die beginnen aan zaken als slootkantenbeheer, blijven in het algemeen binnen dezelfde bedrijfsstijl. Zij hebben in het kader van endogene ontwikkeling (born from within) de vernieuwing wellicht zelf in de praktijk uitgevonden, eventueel samen met collega’s. Het is dus geen adoptie van wat experts uitvonden. Als er al sprake is van re-framing, switchen naar een andere bedrijfsstijl, dan ligt dit waarschijnlijk in het ontstaan van een nieuwe ontwikkelingsdynamiek (aanstaande re-framing) in de interactie met een nieuwe institutionele ‘omgeving’, wanneer men actief lid wordt van de agrarische natuurvereniging.

Figuur 3.5 Twee conceptuele modellen,

als heuristisch instrument populair in bedrijfsstijlen onderzoek