• No results found

Genot Geld

Geen 2 e Tak naast melkvee, b.v schapen Geen natuurbeheer op melkveebedrijf

6. Conclusies en slotbeschouwing

6.2.1 Groene Hart met landbouw naar een hoger peil?

‘Groene Hart met landbouw naar een hoger peil?’ is de dubbelzinnige titel van een nu (mei 2001) lopend onderzoek van LEI en Alterra voor het Ministerie van LNV als een bijdrage aan

de voorbereiding van Structuurschema Groene Ruimte II. De titel is dubbelzinnig omdat het onderzoek gaat over het eventueel verhogen van waterpeilen in het veenweidegebied en over de vraag of het binnen die context mogelijk is om de ruimtelijke kwaliteit van het Groene Hart te verhogen.

Het ziet ernaar uit dat de drassige bodem in het eerste kwart van deze eeuw boeren in de veenweiden voor ernstiger problemen in hun bedrijfsvoering zal plaatsen dan nu reeds het geval is (zie hoofdstukken 2 en 3). Dit zal ook gelden wanneer waterschappen het huidige beleid voortzetten om waterpeilen periodiek de dalende bodem te laten volgen, zodat de af- stand tot het maaiveld ongeveer gelijk blijft. Een reden waarom drassigheid een groter pro- bleem wordt is de doorgaande tendens tot schaalvergroting die zich in de melkveehouderij aftekent. Grotere koppels melkkoeien in de wei die aan huis worden gemolken, geven grotere voerverliezen op het land en beschadigingen aan de zode. Een andere oorzaak waardoor het probleem van drassige grond meer gaat spelen, kan de verwachte klimaatsverandering zijn. De verwachte grotere hoeveelheden neerslag rond het begin en het einde van het weidesei- zoen maken de bedrijfsvoering ongewisser en de voerverliezen op het land groter35.

Dit zal in versterkte mate gelden wanneer wordt besloten om de huidige waterpeilen van veelal 60 centimeter beneden maaiveld te verhogen naar 40 of 30 centimeter bmv. Het toekomstperspectief van de melkveehouderij in het veenweidegebied zou bij peilverhoging verder verslechteren wanneer het inkomen van de betreffende boerengezinnen hoofdzakelijk komt uit de afzet van conventionele melk. Voor wie bij peilverhoging daarom zou willen om- schakelen naar biologische melkveehouderij is er een weinig opwekkend bericht. In de con- ventionele melkveehouderij nemen bij peilverhoging de voerverliezen op het land toe maar voor biologische melkveehouderij komt daar bij dat tevens de brutovoeropbrengst (grasgroei) aanmerkelijk omlaag zou gaan (omdat er minder stikstof uit bodemmineralisatie vrij komt). Op conventionele bedrijven gaat de grasgroei bij een hoger waterpeil, met wat extra kunst- mest, volop door maar wordt het steeds moeilijker om dit om te zetten in melk van voldoende hoeveelheid en mooie percentages aan vet en eiwit. Op biologische bedrijven veroorzaakt peilverhoging niet alleen een achteruitgang in voeropname door koeien in de wei en indirect in het winnen van wintervoer, maar leidt het ook tot minder voederwaarde van ‘gras op stam’. De impact van peilverhoging op weidebedrijven wordt in het lopende onderzoek gedifferenti- eerd bekeken. Dit gebeurt aan de hand van de vier bedrijfsconcepten in figuur 6.1. Het gaat daarbij om de eerste orde effecten van peilverhoging voor bedrijfsuitkomsten, wanneer boeren bij een verhoogd peil hun bedrijven toch net zo willen voeren als bij het huidige waterpeil. Daarnaast is gekeken naar tweede en derde orde effecten.

Bij tweede orde effecten gaat het om de resterende (negatieve) invloed van peilverhoging op de landbouwuitkomsten, wanneer boeren opzet en uitvoering van hun landbouwbedrijf optimaal afstemmen op de gewijzigde situatie van waterhuishouding. Veel van deze aanpas- singen zijn kostprijsverhogend, zoals het creëren van een grotere overcapaciteit in voer- en mestopslag (vanwege de ongewisse bedrijfsplanning) en vooral wanneer er grond bijgekocht moet worden om het quotum met voer van eigen land te kunnen blijven volmelken. Ook de bewerkingskosten nemen bij gedwongen extensivering toe, alleen al omdat bij dezelfde om- vang van de melkveestapel een grotere lengte aan watergangen moet worden bijgehouden. De gedwongen extensivering bij peilverhoging, met een geringere efficiency in het omzetten van gras in voer, slaat het hevigst toe op biologische bedrijven.

In het kader van tweede orde effecten zullen boeren wellicht ook zoeken naar een an- der type melkkoe (dubbeldoel i.p.v. pure melkkoe?), en eveneens naar een ander type voe- derwinning. In dit laatste opzicht gaat het bedrijfsconcept hightech melkveehouderij in een

35

heel andere richting dan andere bedrijfsconcepten die in het teken staan van het geleidelijk opbouwen van ervaring met hoe te boeren bij een verhoogd peil (endogene ontwikkeling). In het bedrijfsconcept hightech melkveehouderij wordt gezocht naar oplossingen voor het pro- bleem van toenemende drassigheid met inschakeling van de nieuwste extern ontwikkelde ba- sistechnologie (exogene ontwikkeling) en deze creatief toe te passen in de eigen specifieke situatie (endogeen trekje). Het resultaat kan zijn dat bij dit bedrijfsconcept de voerverliezen per saldo niet toe- maar juist afnemen, dankzij de zwartbonte graasrobots die over het land gaan. Dit bedrijfsconcept kent ongetwijfeld een hoge kapitaalsintensiteit, niet alleen omdat investeringen nodig zijn in het systeem van zomerstalvoedering, maar ook omdat dit vraagt om een sterk vergrote melkveestapel (b.v. 120 dieren) en de bouwkosten van een nieuwe stal (in dit geval met twee eenheden voor automatisch melken) in het veenweidegebied relatief hoog zijn vanwege de noodzaak tot onderheien. In ongesubsidieerde vorm lijkt dit alles op voorhand economisch niet levensvatbaar binnen een context van naar mondiale concurrentie neigende melkveehouderij. De hightech oplossing kan voor het veenweidegebied wel de minst dure oplossing blijken te zijn. In een kosten/ baten-analyse voor het Groene Hart moet ook worden meegenomen hoe het hieraan gerelateerde gebiedsconcept valt te waarderen in vergelijking met eventueel duurdere oplossingen waarin andere concepten van bedrijf, gebied en instituties in het geding zijn (natuurpacht, stadspacht, conventionele melkveehouderij). Dit anticipeerde op de derde orde effecten van peilverhoging. In dit geval gaat het om de effecten van het verhogen van waterpeilen, wanneer boeren, in interactie met omgevingen van stedelijk publiek en overheid, zich optimaal aanpassen aan de gewijzigde situatie door in te spelen op mogelijkheden van nieuwe institutionele concepten en bedrijfsconcepten. Voor biologische melkveehouderij zou het voordelige verschil met het tweede orde effect bijzon- der groot kunnen zijn. Hierbij wordt wel verondersteld dat in stadslandbouw met biologische landbouw veel meer valt aan te vangen en te verdienen dan met conventionele landbouw. Een eventuele peilverhoging wordt misschien geflankeerd door een soort bergboeren- regeling voor het gehele veenweidegebied met een basisuitkering waarop andere inkomsten uit landbouw en verbredingsactiviteiten niet in mindering worden gebracht. Dit is op te vatten als een sociaal contract waarbij ‘bergboerenregeling’, peilverhoging en de behoefte het veen- weidebedrijf te behouden, belangrijke elementen zijn. Om een dergelijk beleid maatschappe- lijk te verantwoorden lijkt het nodig een systematisch overzicht te hebben van het waarom en de bijwerkingen van peilverhoging.