• No results found

3. Conceptuele analyse

3.2 Plaatsbepaling agrarische verbreding Er is meer dan agrarische verbreding alleen

Boeren die enige tijd niets veranderen aan bedrijfsopzet of bedrijfsvoering, gaan gewoonlijk achteruit in inkomen. Dit komt door de eerder genoemde schaarbeweging van oplopende kosten (o.a. door milieubeleid) en dalende prijzen voor hun producten (door internationale concurrentie). Welke strategie kunnen boerenbedrijf en boerengezin volgen om het inkomen toch op peil te houden?

Figuur 3.1 geeft een overzicht van strategieën om te reageren of te anticiperen op inkomens- daling, eventueel te streven naar inkomensverbetering. Hierin komen ook opties zoals het zoeken van een baan buiten het eigen bedrijf door de boer, boerin of de opvolger aan de orde. Deze opties sluiten elkaar niet per definitie uit, maar in de praktijk is dit soms wel het geval, bijvoorbeeld omdat zij een concurrerende claim leggen op schaarse arbeid. Soms zal de ene de andere optie juist kunnen versterken. Wilma de Vries (1995) wees met haar categorie ‘ontwikkelingspluri-activiteit’ op de mogelijkheid dat inkomen uit een externe baan soms financiële middelen vrijmaakt voor extra investeringen in landbouwontwikkeling. Ook ver- brede bedrijfsontwikkeling dient soms om op langere termijn des te harder te kunnen trekken aan de ontwikkeling van de (conventionele) hoofdtak.

Bedrijf en gezin, als te onderscheiden invalshoeken in agrarische verbreding

Figuur 3.1 bevat linksboven een denkbeeldige uitgangssituatie (zie vak 1). In deze hoek te ‘blijven hangen’ betekent dat het boerenbedrijf/ boerengezin in inkomensvorming alle kaar- ten blijft zetten op een eigen landbouwbedrijf dat niet meer omvat dan één conventionele agrarische productierichting – meestal melkvee – en alleen het eigen landbouwbedrijf als inkomensbron voor het gezin. De uitdrukking ‘blijven hangen’ is overigens betrekkelijk: het kan gaan om uitermate dynamische bedrijven die eventueel een additioneel aanbod van ge- zinsarbeid absorberen, b.v. wanneer een opvolger aantreedt.

Boerenbedrijven of boerengezinnen die de hoek van het gespecialiseerde/ conventio- nele landbouwbedrijf verlaten kunnen meer of minder ver ‘van huis’ gaan. Figuur 3.1 onder- scheidt in bedrijfsontwikkeling vier afstanden tot de veronderstelde uitgangssituatie:

2. Conventionele verbreding (tweede conventionele landbouwtak);

3. Landbouwgebonden verbreding ofwel bedrijfsverdieping (b.v. zelfkazerij); 4. Plattelandsgebonden verbreding (b.v. agrarisch natuurbeheer) en

5. Plattelandsvreemde verbreding (b.v. benutten leegstaande gebouwen voor kantoorwerk). Op de andere as van figuur 3.1 is er een analoge afstandstabel voor de verbreding van de in- komensbasis van het boerengezin:

6. Landbouwgebonden verruiming van de inkomensbasis, maar wel buiten het eigen bedrijf; (agrarische pluri-activiteit, bijvoorbeeld in dienst landbouwmechanisatiebedrijf)

7. Plattelandsgebonden verruiming van de inkomensbasis (bijv. werkzaam bij waterschap); 8. Plattelandsvreemde verruiming van de inkomensbasis (externe baan).

Agrarische verbreding staat hier voor verbreding van de inkomensbasis van agrarische be- drijven, terwijl pluri-activiteit kan staan voor het breder maken van de inkomensbasis van agrarische gezinnen.

Figuur 3.1 Verbreding (vetgedrukt) te midden andere inkomensstrategieºn van landbouwbedrijven/ boerengezinnen

conventioneel landbouwbedrijf verbreed/ verdiept bedrijf op het platteland Inkomensbasis boerenbedrijf

Inkomensbasis boerengezin

gespecialiseerd bedrijf (ØØn marktbaar product, zonder extra toegevoegde waarde) conventioneel verbreed bedrijf landbouwgebonden verbreed bedrijf plattelandsgebonden verbreed bedrijf plattelandsvreemd verbreed bedrijf

alleen het eigen (gezins)bedrijf eventueel differentiatie van taken

binnen eigen bedrijf tussen gezinsleden vanwege

agrarische verbreding, conventionele verbreding of

op gespecialiseerd bedrijf b.v. boerin doet boekhouding of jongvee

1) ontwikkeling als

conventioneel melkveebedrijf a- schaalvergroting b- kosten (per eenheid

product) omlaag c- kwaliteitsproductie binnen bulksegment 2) conventionele verbreding (tweede tak) a- schapen b- vleesvee c- overige 3) agrarische verdiep- ing: waarde toevoegen

aan landbouwproduct

a- biologische landbouw b- streekproductie

c- boerenzuivel d- verkoop aan huis

4) agrarische verbreding a- ecologische verbre-

ding, o.a. agrarisch natuurbeheer b- sociale verbreding,

o.a. agrotoerisme

5) tweede bedrijfsactiviteit die niet specifiek is voor

platteland, o.a. telewerkplek op boerenerf en opslag of stalling in voormalige landbouwschuur landbouwgebonden 6)

agrarische pluri-activiteit, in loondient binnen landbouw (periferie), b.v. opvolger die tijdelijk werkt bij agrarisch mechanisatiebedrijf

plattelandsgebonden

7) plattelandspluri- activiteit, in loondienst

bij business rond beheren platteland, b.v.

boer in dienst bij waterschap of Natuurmonumenten ook bedrijfsextern (pluri-activiteit) plattelandsvreemd 8) baan buiten het eigen bedrijf van

boer, boerin of opvolger

Agrarische verbreding is binnen dit overzicht (figuur 3.1) grijs gemarkeerd. Dit laat zien dat agrarische verbreding vanuit het perspectief van het boerengezin dicht bij huis blijft. Ver- geleken met het oppakken van beroepsactiviteiten buiten het eigen bedrijf betekent dit dat het versmelten van woon- en werkplek, vaak ook van privé en beroepsinteresses, als een typeren- de omstandigheid van het agrarisch gezinsbedrijf bewaard blijft.

Agrarische verbreding neemt vanuit bedrijfsperspectief qua afstand tot de uitgangssituatie een tussenpositie in ten opzichte van conventionele verbreding enerzijds en plattelandsvreem- de verbreding anderzijds. De werkelijkheid is genuanceerder dan hier wordt voorgesteld. Voor een melkveehouder zal bijvoorbeeld de optie schapen of vleesvee als tweede tak dicht bij huis zijn, maar dat zal waarschijnlijk veel minder gelden voor een tuinbouwtak. Naast deze grote variatie binnen conventionele landbouw is er waarschijnlijk een niet minder grote varia- tie in ‘onwennigheid’ tegenover uiteenlopende vormen van agrarische verbreding. Dit kan voor boer en boerin bovendien verschillend liggen. Veel boeren zeggen over agrarisch na- tuurbeheer zelfs ‘het hoort bij een melkveebedrijf’. Voor boerinnen kan een bescheiden start met ‘sociale verbreding’ in het verlengde liggen van wat zij altijd al deden, namelijk het op- vangen van mensen die op hun bedrijf moeten zijn. Het is goed denkbaar dat landbouwgebon- den bedrijfsverbreding (verdieping) in concrete gevallen meer vraagt aan omschakeling van de boer en zijn bedrijf dan plattelandsgebonden bedrijfsverbreding (ecologische en sociale verbreding). Bijvoorbeeld, een boer die zich beperkt tot gemakkelijk inpasbare vormen van agrarische natuurbeheer (zakelijk, mentaal), begeeft zich waarschijnlijk minder ver van huis dan een collega die besluit om melk zelf op te waarderen tot boerenkaas. Deze collega zal flink moeten investeren in een aangepaste bedrijfsuitrusting, en ook in het zich eigen maken van een heel ander vak dan melkveehouderij sec.

De rangschikking in figuur 3.1 heeft dan ook ‘slechts’ een heuristische functie in het onderzoek. Het gaat om de algemene tendens, die bovenstaande nuanceringen niet uitsluit. De tussenpositie van agrarische verbreding is bovendien essentieel waar het hier gaat over ruim- telijke kwaliteit. In agrarische verbreding doen boeren in economische zin iets met platte- landskwaliteiten en blijven daarmee per definitie dicht bij huis, hoewel zij de perken van con- ventionele landbouw te buiten gaan.

Internaliseren (o.a. economiseren) als kern van agrarische verbreding

Agrarische verbreding is in wezen het internaliseren van aan plattelandskwaliteiten gerela- teerde functies in de agrarische bedrijfsvoering – met name gebiedsbeheer en serviceverlening aan gebiedsbezoekers – die voorheen buiten ‘de economie’ stonden (externe effecten) of die door gespecialiseerde bedrijven of instellingen werden verzorgd. Agrarische verbreding bete- kent dat boeren ‘economiseren’ wat voorheen een publiek goed was – met landbouw als eco- nomische drager –, of dat zij een functie die eerst op economische basis door anderen werd verzorgd, naar zich toetrekken. Wezenlijk voor agrarische verbreding is dat zaken die voor- heen uit elkaar waren getrokken, binnen het agrarisch bedrijf weer bij elkaar komen. Holisme lijkt een wezenlijk kenmerk van agrarische verbreding te zijn. Het stelt boeren in staat om hun local knowledge als sterkste troef in hun beroepsuitoefening uit te spelen. Het appelleert ook aan de behoeften van potentiële klanten van nieuwe producten en diensten die dromen van boerderij en platteland als plaatsen waar alles nog bij elkaar is.

Het ‘economiseren’ van plattelandskwaliteiten door boeren kan rechtstreeks gebeu- ren of langs een omweg. Vanuit dit gezichtspunt is het essentieel om binnen ‘plattelandsdien- sten’ verschil te maken tussen ecologische verbreding – boeren die betaald werk maken van het beheren van natuur of landschap – en sociale verbreding (betaalde dienstverlening aan bezoekers van het platteland).

Sociale verbreding heeft met agrarische verdieping – bijzondere landbouwproduc- ten – gemeen dat het binnenhalen van geld voor waardevolle gebiedskwaliteiten (natuur, land- schap) langs een omweg verloopt. Omwegen zijn respectievelijk activiteiten zoals agrotoe- risme en zorglandbouw die baat hebben bij de entourage van het platteland, en bijzondere landbouwproducten die beter worden verkocht omdat de locatie van herkomst aanspreekt. In ecologische verbreding ontbreekt deze omweg, is er een meer rechtstreekse route van ‘economiseren’. Dit is vooral zichtbaar in geval van agrarisch natuurbeheer op basis van resultaatbeloning. De boer wordt b.v. betaald voor het aantal nesten op zijn land van bepaalde weidevogels, of voor het aantal zeldzame planten in zijn perceelsranden.

Wie echter het gezichtspunt institutionele arrangementen hanteert, krijgt een heel andere kijk op omwegen versus rechtstreekse routes in ‘economiseren’. In sociale verbreding en sommige vormen van agrarische verdieping zoals de verkoop aan huis, hebben de betref- fende boeren, na het plaatsen van een bord bij de weg, juist vaak rechtstreeks contact met hun klanten. Voor ecologische verbreding is nodig om eerst samen met anderen (particulieren en/ of overheden) organisaties voor het vermarkten – zoals agrarische natuurverenigingen met een netwerk van sponsors – tot stand te brengen.

‘Economiseren’ is de helft van het verhaal, ‘cultiveren’ van kwaliteiten de andere helft

Boeren nemen een strategische positie in op het platteland. Zij hebben het recht om hier te wonen en te werken, terwijl overheden in planologisch beleid anderen dit recht veelal ontzeg- gen. Het recht voor boeren – vastgelegd in gemeentelijke bestemmingsplannen – om in het agrarisch gebied niet alleen landbouw te bedrijven maar eventueel ook andere activiteiten te ontplooien kan een extra marktwaarde vertegenwoordigen. Wanneer boeren dit recht omzet- ten in inkomen (‘economiseren’) wil dit nog niet per se zeggen dat zij zich ook wijden aan wat agrarische verbreding zou maken tot een maatschappelijke win-win-oplossing, namelijk het ‘cultiveren’ van bijzondere gebiedskwaliteiten.

Figuur 3.2 Twee dimensies van agrarische verbreding (AVB): ‘economiseren’ en ‘cultiveren’

‘Cultiveren’ =

toeleggen opbeheren/ ontwikkelen/ uitdragen van bijzondere gebiedskwaliteiten

+

1) geen AVB want 2) zeker tot AVB rekenen niet beroepsmatig, of want ‘economiseren’ en bedrijfsmatig neveneffect ‘cultiveren’ gaan samen

+

’economiseren’ = toeleggen 3) zeker niet tot AVB 4) met aarzeling tot AVB op ‘uitbaten’ van bijzondere rekenen want geen rekenen want ‘economiseren’ gebiedskwaliteiten

‘economiseren’ en zonder ‘cultiveren’ geen ‘cultiveren’ (wellicht parasitair) (pure productieboer)

Dit ‘cultiveren’ is niet alleen het beheren en eventueel ook ontwikkelen van de betreffende gebiedskwaliteiten (veenweidewaarden), maar ook het uitdragen hiervan waardoor het pas

maatschappelijk rendeert (denk aan de functie van het Groene Hart voor de Randstad). Dit ‘uitdragen’ versterkt de claim van sociale verbreding om als volwaardige agrarische verbre- ding aangemerkt te worden.

Agrarische verbreding is in deze studie het internaliseren van omgevingskwaliteiten als een economische hulpbron in het boerenbedrijf.

Zo gezien valt de rechterhelft van figuur 3.2 in zijn geheel onder deze definitie. De aarzeling die wordt vermeld in segment 4 (wel uitbaten, niet cultiveren van omgevingskwali- teiten) bevat een normatief element (wie niet meehelpt ruimtelijke kwaliteit te beheren mag ook niet profiteren), maar is ook een zakelijke waarschuwing dat uitbaten zonder cultiveren wellicht geen lang leven beschoren is.

De linkerhelft van de figuur valt in zijn geheel buiten de definitie. Toch is ook hier in segment 1 (cultiveren, niet uitbaten) enige omzichtigheid in categoriseren van wel/ niet agra- rische verbreding op zijn plaats. Dit komt ook tot uitdrukking in het slot van dit hoofdstuk over de onwenselijkheid agrarische verbreding te reduceren van een louter economisch feno- meen. Het voorstadium van de huidige agrarische verbreding was vaak dat boeren eerst actief werden in segment 1 (vrijwillig weidevogelbeheer) om van daaruit door te gaan naar segment 2 (ook uitbaten).

Agrarische verbreding versus conventionele landbouwontwikkeling?

Het tableau (figuur 3.1) met ontwikkelingsopties voor boerengezinnen die willen reageren of anticiperen op dalende landbouwinkomens, geeft als smalste optie (1) om binnen de bestaan- de hoofdtak de kosten omlaag te brengen (efficiënter of nog harder werken, en besparen op externe input). Eventueel laat men de kosten in absolute zin wel stijgen door te investeren in schaalvergroting en aangepaste bedrijfsuitrusting in de hoop zo de kosten per eenheid product m.n. per liter melk, te kunnen drukken. Bij een voldoende stijging van de omzet (melkquo- tum) valt met smallere marges het bedrijfsinkomen op peil te houden of zelfs te verhogen. Dit is dan de ontwikkelingsrichting ‘schaalvergroting’ in uiterste vorm. Door het zo te stellen, wordt onrecht gedaan aan de kwalitatieve aspecten in streven en bedrijfsontwikkeling van boeren die niet kiezen voor verbreding. Boeren die kiezen voor schaalvergroting zullen vaak ook intens streven naar beter voer, beter vee en betere werkmethoden. Deze bedrijfsoriëntatie wordt in figuur 3.1 weggezet als ‘smal’ maar het beroep van boer, en vooral melkveehouder, blijft ook zonder verbreding een veelzijdig beroep. Alles is relatief. Boeren die aan agrarisch natuurbeheer doen zeggen soms: ‘je wordt hierdoor weer meer boer’. Agrarisch natuurbeheer betekent als het ware een uitbreiding van de ‘levende have’ van het bedrijf.

Het tableau zou ten onrechte kunnen suggereren dat het in bedrijfs- of inkomens- strategieën altijd een kwestie is van het een of het ander, verbreding of schaalvergroting. Hiervoor is al aangetoond dat dit niet altijd opgaat. Hieronder wordt in dit verband Wilma de Vries (1995) iets uitgebreider aangehaald.

De Vries verstaat onder pluri-activiteit het combineren van landbouw met andere acti- viteiten binnen of buiten het eigen bedrijf. Ook agrarische verbreding valt bij haar onder deze paraplu. Uit haar studie blijkt overigens dat bedrijfsexterne pluri-activiteit evenmin als de bedrijfsinterne variant (agrarische verbreding) wordt gedomineerd door de wens tot inko- mensverbetering als een doelstelling op zich. Zij geeft vormen van bedrijfsexterne pluri- activiteit veelzeggende namen zoals:

(a) landbouw als hobby (de broodwinning ligt elders);

(b) overlevings-pluri-activiteit (als boer/ boerin dankzij extern inkomen op oude voet door- gaan);

(c) ontwikkelings-pluri-activiteit (extern inkomen maakt middelen vrij voor investeringen); (d) horizonverruimende pluri-activiteit (baan brengt ‘solitaire boer/ boerin’ onder de mensen).

De Vries noemt verbredende pluri-activiteit apart, maar geeft hiervan geen duidelijk afwij- kend profiel ten opzichte van andere typen. Zij vond in de door haar bestudeerde groep (boe- ren met een andere activiteit in het Land van Maas en Waal) dan ook slechts 9% gevallen van verbredende pluri-activiteit. Bij een groter aantal waarnemingen was mogelijk elk van de ge- noemde motieven ook bij agrarische verbreders aangetroffen. Boeren met 100% eigen vermo- gen en ‘zwaar beheer’ op alle land zouden b.v. in de veenweiden ‘voor de aardigheid’ boer kunnen blijven met vleesvee maar zonder melkkoeien (type: landbouw als hobby).

Bij de daling van de melkprijzen die onder Agenda 2000 wordt voorzien, zou overle- vings-pluri-activiteit meer op de voorgrond kunnen treden in een gebied met veel middenbe- drijven (toekomstige kleine melkveebedrijven) als de veenweiden. Dankzij inkomen uit agra- rische verdieping (verkoop aan huis), ecologische verbreding (zwaar beheer) of sociale ver- breding zouden deze boeren en boerinnen hun bestaan als melkveehouder kunnen rekken zonder grote investeringen te doen.

Wanneer het inkomen uit agrarische verbreding voldoende zou zijn om ‘van te leven’ zou dit zelfs aanleiding kunnen zijn voor het ontstaan van ontwikkelings-pluri-activiteit. Dit model waarin boerinnen in agrarische verbreding een volwaardige eigen toko opbouwen, qua inkomen vergelijkbaar met een volle baan elders, zou aan de boer, ook bij dalende melkprij- zen, voldoende armslag kunnen geven om volop te investeren in ‘zijn melkveehouderij’ (eventueel gecombineerd met ecologische verbreding).

Het type horizonverruimende agrarische verbreding lijkt in de praktijk al volop aan- wezig. Voor sommige boeren is ecologische verbreding een dankbare aanleiding om meer met het bedrijf naar buiten te treden. Voor sommige boerinnen is agrarische verbreding en/ of so- ciale verbreding een mooie manier om (op het eigen erf) meer onder de mensen te komen. Agrarische verbreding en bedrijfsexterne pluri-activiteit, functionele equivalenten?

Zo gezien zouden bedrijfsexterne pluri-activiteit en agrarische verbreding in geval van inko- mensdaling, kunnen fungeren als uitwisselbare functionele equivalenten. Dit zou gelden wanneer er gekozen moet worden, omdat beide een beroep doen op dezelfde beperkte hulp- bronnen (m.n. arbeid van boer/ boerin). Wanneer de inkomens sterk onder druk komen (Agenda 2000) lijkt het waarschijnlijk dat de omvang van arbeidsintensieve vormen van agra- rische verbreding sterk afhankelijk is van het rendement dat agrarische verbreding oplevert in vergelijking met bedrijfsexterne pluri-activiteit. Zelfs voor boeren en boerinnen die er aan hechten op het gezinsbedrijf alles bijeen te hebben (wonen, werken) zal het verschil niet te groot mogen worden.

Overigens lijkt het dat bedrijfsexterne pluri-activiteit soms goed kan samengaan met agrari- sche verbreding. Op bedrijven die in verband met bedrijfsexterne pluri-activiteit (b.v. boer en boerin beiden een externe baan) sterk extensiveren, zullen passieve vormen van ecologische verbreding (beheerslandbouw) of sociale verbreding (b.v. wandelpad over boerenland) wel- licht gemakkelijker zijn in te passen dan op intensieve melkveebedrijven.

3.3 Ruimtelijk systeem en ruimtelijke kwaliteit